• No results found

GEsproken hebbende van de ziel dat die driederlei verbeeldingen vertoont werden,

namelijk die van God, van de ziel &c. waar van wy geen nette idea oft denkbeeld hebben; ten tweeden van de verbeeldingen die door de imagitatie en droomen komt; en de derde soort welke onse ziel door de beweginge die van de uiterlijke objecten komt, gewaart werd. Onder dese telt men het gesigt, gehoor, reuk, smaak, gevoel, teel-lust, waar van nog te spreken valt, en den honger met de dorst, daar van wy alreeds gesproken hebben, dog dese dingen sijn alle gevoelens die niet buiten ons sijn, maar in onse ziel.

Eerst sullen wy van het gesigt dat een van de nobelste sinnen is, spreken.

Hoe nu een oog gestelt is en gemaakt met sijn vliesen-vogten en zenuwen, heb ik in mijn Anatomie genoegsaam afgelegt, soo dat ik niet geern een geregt tweemaals wil op-dissen. Derhalven staat hier alleenig aan te merken, hoe het gesigt geschied, wat het ligt en koleuren is, en hoe sulx de ziel bekend werd gemaakt.

Het gesigt is dan anders niet dan dat het ligt dat van de Son, kaars &c. op de objecten valt, in onse oogen door de vogten en vliesen van de objecten wederom deinst, waar door de Veseltjes soo van de gesigt-senuw als van de hersenen, en de desselfs doorstralende vogten, soo bewogen werden, dat de ziel daar een denkbeeld van ontfangt, op die wyse als wy denken dat dese objecten buiten ons toe dragen.

Het ligt dat van de objecten wederom slaat, is een weersteut, waar door de hemels balletjes, van het ligt der Sonne oft van een kaars &c. door de tussen ruimten der lighamen, in een oogenblik tijds werden voortgedreven. Dit geschied even als een bal die ik tegens een muur aanslaa niet van sijn selven wederom stuit, maar daar is een fijndere stoffe die uit de muur vloeyd, welke, na dat de bal van de logt daar veel of weinig wert tegen aan gedreven of liever geperst, als een veer van een slot neer buigt, en alsoo niet konnende blijven buigt als een veer van een slot wederom, waar door de bal ook wederom geslagen werd; even gaat het dan ook met de hemels balletjes die elders tegens een object geperst sijnde op soo een wyse als de bal ook in onse oogen en hersen-vogten wederom geperst werden.

Het ligt eigentlijk der Sonne oft van iets anders selver is niet anders dan een seer snelle en overhandse persinge der ligte lighamen, waar door geduirig de hemels balletjes van alle kanten rontom sig, volgens

een regte linie, door de tussen ruimten der doorschijnnige lighamen, heen persen. Als'er geen ligt is geschied'er geen gesigt, een vast teiken dan dat het ligt een oorsaak is welke in onse oogen een beweginge verwekt welke wy sien noemen.

De koleuren der objecten sijn verscheiden als swart, wit, blauw, geel, rood, groen, gemengelt &c. Dese sijn anders nergens van herkomstig als dat de lighaamen verscheidene oppervlakten hebben, d'eene bestaande uit gepolijste deeltjes, die het ligt met een regte linie wederom slaan, als wit; of dat de oppervlakten alle gestelt sijn als de deeltjes van het trijp of fluweel soo sijnse swart, in welke geen of weinig weerom steut des ligts is, want het ligt moet daar tussen beiden die deeltjes in blijven smoren; andere deeltjes hebben regte, stompe, oft scherpe hoeken, waar uit rood, blauw, groen, en alle andere koleuren uit ontstaan, want na dat'er in de oppervlakten der lighamen meer of minder schaduwe en ligt is, werd daar ook meer of minder ligt van afgekaats, na welkers verscheidentheid ons een verscheide aandoeninge in de ziele werd gegeven, 't welk wy dan de naam van soo een koleur geven. Dese bewegingen sien wy genoegsaam in de weersteutingen van de ballen; want heel anders sal een bal wederom steuten van een hard en gepolijst lighaam als van een dat stroef of sagt is: De reden is alleen de verscheidene oppervlakte, en de verscheide wederom buiginge der fijne stoffe die uit de lighamen vloeid, en als een veer van een slot gebogen werd, wederom buigt. Doorschijnige lighamen sijn wederom als zeefjes door welke het ligt gelijk als doorgekleinst werd: want alle sienlijke lighamen sijn of ligt als de Son, Mane-ligt, de Sterren, vuur &c. Of sy sijn door het ligt verklaart, gelijk als de duistere lighamen.

De maniere van het sien kan men seer wel gelykenen by een duister gemaakte kamer, in welkers venster een klein gaatjen is, door welkers gat het ligt met de koleuren van de objecten doorgeperst werd; soo men dan over het gat, daar het ligt met sijn koleuren doorkomt, een wit laken oft wit papier spant, sullen alle objecten sig daar met hun verwen vertoonen omgekeert, en sullen sig nog beter vertoonen, indien in het gat van het glas een geslepen glas geset werd. Even byna gaat het in het oog toe, welke als een duistere kamer is, en de stralen van de objecten in de gesigt-zenuw ontfangt even als die op het papier stonden; dit onderscheid isser alleenig tusschen, dat de objecten met hare koleuren regt gesien werden, en in de duistere kamer verkeert. Maar als men twee glasen in de duistere kamer gebruikt, sullen alle d'objecten sig regt vertoonen; want door dit tweede glas werden de stralen van het ligt weer omgekeert, zoo dat het gene boven was onder komt, en het onderste boven keert. Het gene het glas nu in dese kamer deed, doen ook de vogten in onse oogen, die de stralen wederom keeren, en de objecten met hare koleuren regt vertoonen. Want als A B A C E -B D F

een toorn is, soo sal de straal van B van de voet des toorns weerom deinsen na het eerste glas of Pupilla in 't oog C, en A, de top van de toorn, in D, soo sal de toorn, 't zy in de kamer of het oog verkeert staan. Indien niet een ander glas oft krystallyne oogvogt dese stralen wederom ontfing van D tot E, en van

C tot F, soo komt A op de plaats E te staan, en B op de plaats F, soo dat het object wederom regt gesien werd.

De objecten werden van ieder een niet even groot gesien; want het gaat met de oogen toe even als met de geslepen glasen, want na dat de glasen meer of minder rond geslepen zijn, siet men de objecten daar ook met minder of meerder groote door; want na de verscheide ronden vergaderen daar ook meerder of minder stralen, en hoe meer stralen daar van alle kanten doorgaan, hoe grooter de voorwerpen zijn. Wanneer een distantie van een object verre is van het oog, is de gesigts-hoek klein, sal men het veraf gelegene object groot agten te sien: zoo de distantie klein is, en de gesigts-hoek groot, oordeelt men het object klein te wesen: maar soo de distantie van het object onbekent is, is'er niets sekers van de groote des objects te beramen.

Ik konde hier meerder dingen by voegen, maar wijl ik hier geen Philosophie, maar een Institutie der Medicynen uitgeef, moet men het mijn niet qualijk nemen, dat ik mijn pen niet drijf om hier meerder van te schryven.

XXI. Hooft-Stuk.