• No results found

AL lange genoeg d'oogen vermaakt, laat ons eens kyken, zonder bril te gebruiken,

wat men door d'ooren al nieuws kan weten. d'Ontleding van het oor heb ik mede al in mijn Anatomie beschreven. Hier valt dan alleenig aan te teikenen, hoe het gehoor sig toedraagt, en wat de oorsaak van de klanken en 't gehoor is.

Het oor is gemaakt byna als een tregter, in welke de logt ingedrongen werd tot op een zeker vliesje, dat daar door middel van sekere kleine innerlyke spiertjes, meer of min gespannen werd, na dat we ons geven om meerder of minder toe te luisteren. De beweginge nu van het Trommel-vliesje werd door middel van vier kleine beentjes aan de gehoor-zenuwe overgebragt. Wanneer wy dan hooren, is het gehoor anders niet dan een bevende beweginge des logts die rondom is, welke het Trommel-vlies van onze ooren drukt oft beweegt, en by gevolg de oor-beentjes daar dit vliesje, door middel van peesjes en spiertjes, mede verknogt is; welke bewegingen tot de oor-senuw in de herssen-sappen doordringen, en onse ziel een klank vertoonen.

Na dat de deeltjes van eenig subject hard of sagt zijn, komen daar oneindige bewegingen in onse ooren, en na de verscheidene bewegingen geven die ons een verscheide klank. Soo een lighaam hard is, gelijk als eenig metaal, glas, of fijn aard-werk, die bestaan alle uit niet te styve nog te korte deeltjes, welke geslagen zijnde een klank geven, om dat als se geslagen werden, alle de deeltjes te gelijk door de slag bewogen werden, welke wederom de naast aangelegene logt bewegen, die wederom tegens het geslagene lighaam aanbotsen tot eenige reisen toe, en geduirig weerom geslagen werden, even als boven gesegt is van de veertjes der slooten. Dese bewogen logt komt dan in onse ooren, en werd de ziel bekent. Soo nu het gene geslagen werd uit sagte deeltjes bestaat, gelijk als hout, linne, papier, &c. sal de klank soo groot niet zijn, maar dof, om dat de geslage deeltjes soo seer niet als die van metaal wederom buigen, waar door de logts beweginge soo dikwijls niet gerepeteert werd: even als een kaatsbal sal dikwilder opspringen op een harde steene vloer geslagen zijnde, dan van een houte vloer.

Dat de logt bewogen werd om geluid in onse ooren te verwekken, bevond ik wel doe ik een jongen was, wanneer ik tot Middelborg op de Oude Kerks tooren stond, want als ik op de klok sloeg, en mijn hand daar in hield, voelde ik de dreun genoegsaam. Item als ik op een trommel sla, en mijn hand voor het gat van de trommel houd, voel ik dat'er de logt met geweld uit gaat.

Even als de koleuren niet buiten ons zijn, alsoo is de klank mede niet buiten die gene welke ze hoort; want het hooren is een beweginge die onse ziele gemeen gemaakt werd. Want als ik ter kerken ga en de klok bombam hoor luiden, soo werd de hamer bewogen, oft de klepel, welke de logt door de klok hene slaat, soo dat ieder deeltjen der klok bewogen werd, waar door de omstaande logt, als gezegt is, mede bewogen word, en by gevolg onse ooren.

Dat de slag van de logt op de klok gerepeteert werd, werd bewesen, door dien men de dreun van de klok lange hoort na datse geslagen is: en een snaar van een fiool, met de vinger opgeligt en los gelaten, doet ons sien dat door de dreun van de logt de snaar menigmaals werd op en neder bewogen: want als ik de snaar los laat, soo dringt de logt, die ik met de snaar opgeligt had, weder met de snaar naar om laag, en die logt hem wederom steuitende, gaat weder naar om hoog, dat tot eenige reisen herdaan werd.

Het gehoor is verre na soo snel niet als het gesigt: want doe ik tot Middelborg woonde, en de Engelsen met onse vlooten slaags waren, kon men voor het springen van eenige schepen, als die van Obdam, &c. aldaar op de stads-wallen staande, de vlam eenige minuten van een uir veel eerder sien als dat wy de schepen konden hooren springen. Want het gesigt geschied door de Hemels-balletjes, welke hard zijn, en niet ligt buigende: maar het gehoor

geschied door een beweginge des logts, welke takagtige en buigsame deeltjes omgebogen werden, welkers beweginge soo ras niet tot het oor kan komen als wel de andere; want als ik een steene knikker te gelijk met een opgeblase blaas na om laag smijt, sal de knikker eerder beneden sijn als de blaas, want al het gene buigsaam is werd ligtelijke van iets anders tegen gehouden.

D'ervaringen van den Heer R. Boyle getuigen ook, dat als hy een horologie in sijn instrument hing en daar de logt uit pomte, het horologie minder kon gehoort werden: Alsoo was ook het slaan van keyen tegens staal mede veel swakker als in de logt.

Ymand die geen ooren heeft, sal de klanken niet dan verwart hooren gelijk als met een gesuis. Die ook kleine ooren hebben, konnen mede van verre soo wel niet hooren als die Midas ooren hebben: want in de ooren komt meerder beweginge des logts, en hoe die grooter sijn, hoe meerder daar in komt, dat de klank door sijn omkringen matigt en in meerder quantiteit tot het trommel-vlies doet naderen: die nu geen ooren hebben, gaat de logt ruw in 't oorgaat, sonder dat die in het uiterlijke oor is geweest en aldaar gematigt is, soo werden de klanken confuis en verwart gehoort.

Wanneer ymand binnen een kamer is, sal hy een ander veel klaarder verstaan, die daar buiten spreekt, dan die buiten is verstaan kan, die gene welke binnen is; om dat de klank die door de logt is gevoert, door de objecten wederom werd geslagen, even als een Echo; want dewijl binnen in de kamer veel dingen sijn, als muiren, stoelen, banken &c. die de aanbotsende stemmen wederom slaan, soo werd de stem sterker, en doet de ooren weer aan als in de vrye logt, alwaar die beletselen niet en werden gevonden, uit welke de klank rijst. Daarom ook die van hooge spreekt beter gehoort werd, van die welke beneden

is, dan die beneden is, die van hooge kan hooren, om dat'er meer lighaamen sijn die de klank wederom doen steuten, wanneerse naar om lage gaat, dan wanneerse verre in de logt verbreid werd.

't Gebeurt ook wel dat men een klok van een heel ander oort hoort als daar hy geluid werd. Dit bedrog ontstaat alleenig maar uit de weeromslag van de klank, want het verstant oordeelt, dat de klank daar van daan komt, daar de logt het oor laast aandoet.

Wanneer ymand zijn ooren stopt, of daar een hoorn aan houd, hoort men een ruising; dit komt hier van daan dat eenige deeltjes van dampen als van de logt uit het oor tegens den hoorn of tegens dat gene 't welke verstopt, tegens aanbotst, en na het oor wederom botsende een onordentelijke beweginge in de oor-senuw en

hersen-vogten verwekt, waar uit het verstand oordeelt, dat het een ruisinge is. Men getuigt ook dat men onder het water niet horen kan, wijl de dreun van de logt, boven het water is en niet in het water: 't Is evenwel te gelooven dat'er eenige dreuning van de logt aan het water overgebragt werd, en de visschen werd gemeen gemaakt, want sommige visschen sijn gewoon op het luiden van een klokje boven water te komen. Dit sy dan genoeg van het gehoor.

XXII. Hooft-Stuk.