• No results found

(2) Vóór de pandhuizen, zoomede in de voor het publiek

1.) Zooals art 8 luidt cfm. Stbl. 1903 No. 477 en 576.

toegankelijke lokaliteiten wordt een door het Hoofd van den pand-huisdienst aan te wijzen uittreksel uit dit Reglement, benevens het uitgewerkte rente-tarief, mede zooveel noodig in genoemde talen gesteld, op duidelijk zichtbare wijze voor het publiek ter raadpleging aangebracht.

ART. 10. Behalve in de gevallen, bij wettelijke verordeningen bepaald, mogen zonder machtiging van het Hoofd van den pandhuisdienst of de aan dezen toegevoegde inspecteerende ambtenaren de boeken van het pandhuis niet daarbuiten worden gebracht en mag daarvan geene inzage worden gegeven aan anderen, dan de ambtenaren der politie en justitie, zoo dezen dit ambtshalve verzoeken.

ART. 1 1 . [1] De tot pand aangeboden goederen worden vóór de beleening door den daartoe aangewezen beambte, onder toezicht en verantwoordelijkheid van den administrateur, geta-xeerd naar den maatstaf, vast te stellen door het Hoofd van den pandhuisdienst.

(2) Deze stelt tabellen vast voor de verhouding tusschen de getaxeerde waarde en de beleeningssom. Laatstbedoelde som, mits voor ééne beleening niet meer dan f 300, wordt op het pand in leen gegeven, tenzij de beleener minder ver'angt, in welk geval daarvan uitdrukkelijk moet worden melding gemaakt op het pandbriefje op door het Hoofd van den pandhuisdienst te bepalen wijze.

(3) Tegelijk met de beleeningssom wordt den beleener, voor iedere beleening afzonderlijk, een pandbriefje uitgereikt, ingericht -volgens door het Hoofd van den pandhuisdienst voor elk pandhuis vast te stellen model en gewaarmerkt op door hem te bepalen wijze. Een duplicaat (afdruk) van het pandbriefje wordt in het pandhuis aangehouden.

(4) Het pandbriefje moet minstens bevatten: den naam van het pandhuis, een volgnummer, overeenkomende met dat van het pandhuisboek, den landaard en zoo nauwkeurig mogelijke iden-tificatie van den beleener, de omschrijving der beleening, de geschatte waarde en de beleeningssom van elk pand afzonder-lijk, den dag van inbreng, het rentetarief en den maximum-termijn, waarover rente mag worden gerekend, benevens den dag, na welken de dan niet ingeloste panden kunnen worden geveild.

(5) Voor elke beleening komt slechts in aanmerking één voor-werp of één stel bij elkaar behoorende voorvoor-werpen, tenzij door den beleener uitdrukkelijk wordt verzocht meerdere voorwerpen voor ééne beleening in aanmerking te mogen brengen, en

daar-— 153 daar-—

tegen geen bezwaar bestaat met het oog op de wijze van opberging.

ART. 12. (1) Wanneer goederen worden aangeboden, welke op gewichtige grondïn worden verdacht onrechtmatig te zijn ver-kregen, wordt de inpandneming opgeschort, de politie gewaar-schuwd en het aangeboden voorwerp door den administra-teur aangehouden, tegen afgifte van een ontvangstbewijs en

onverwijld onder schriftelijke opgave der redenen van de aanhou-ding, tegen ontvangstbewijs aangeboden aan het Hoofd van plaatselijk bestuur, dat naar bevind van zaken handelt. Wanneer de verdachte goederen worden aangeboden door personen, aan de militaire rechtspraak voor de Landmacht onderworpen, geschiedt de aanbieding aan den plaatselijken (plaatselijk mili-tairen) commandant van het betrokken garnizoen.

(2) Wanneer bij een gerechtelijk onderzoek in het pandhuis panden worden aangetroffen, als bedoeld in alinea 1, of uit anderen hoofde panden zijn, benoodigd als stukken van over-tuiging, kunnen deze alleen worden opgevorderd door de daar-toe bevoegde macht en moeten alsdan door den administrateur tegen ontvangstbewijs worden afgegeven.

ART. 13 (1) De panden worden met zore bewaard, ten einde zooveel mogelijk bederf en waardevermindering te voor-komen.

(2) Het Gouvernement van Nederlandsch-Indië is aanspra-kelijk voor alle schade, welke de panden mocnten ondergaan, wanneer die te wijten is aan brand of aan oorzaken, binnen het bereik van gewone voorzorg vallende, met dien verstande, dat waardevermindering, tengevolge van het achterwege blijven van geregeld onderhoud, geene aanspraak geeft op schadevergoeding.

(3) Het bedrag der schadevergoeding wordt vastgesteld : a. bij verloren raken of bij geheel te niet gaan, dan wel bij

alge-heele onbruikbaarheid van het pand op een bedrag, gelijk aan de met 25 % verhoogde geschatte waarde;

b. bij gedeeltelijk verlies of te niet gaan of bij gedeeltelijke onbruikbaarheid, op een naar verhouding van de geleden schade berekend evenredig deel van het sub a bedoelde bedrag: in beide gevallen na verrekening met de belee-ningssom en de rente, berekend tot en met den dag, waarop de lossing is gevraagd, behoudens den voor de rente bereke-ning in het tarief vastgestelden maximum- termijn.

(4) De berekening van het bedrag der schadevergoeding geschiedt door den administrateur, behoudens het recht van den belanghebbende om, zoo hij geen genoegen neemt met die

berekening, zich in hooger instantie te beroepen op het Hoofd van plaatselijk bestuur, door wien alsdan het bedrag der vergoeding wordt vastgesteld.

(5) Bij te niet gaan of beschadiging, ten gevolge, van brand, zal de uitkeering van de schadevergoeding geschieden op de plaats en de wijze en vanaf het tijdstip, door het Hoofd van den pandhuisdienst vast te stellen en door het Hoofd van plaatselijk bestuur bekend te maken.

(6) Is de schadevergoeding niet gereclameerd, die, verschul-digd wegens brand, binnen één jaar na het in de vorige alinea bedoelde tijdstip, en die, wegens andere oorzaken, vóór het tijdstip der veiling van de onuitgelost gebleven, gelijktijdig beleende panden derzelfder rubriek, dan wordt zij niet meer uitbetaald.

(7) De schadevergoeding, bedoeld in de vorige alinea's, wordt op aanvrage aan den houder van hei pandbriefje uitgekeerd.

ART. 14 (1) De beleende goederen moeten op aanvraag van den houder van het pandbriefje en na voldoening van de verschuldigde, beleeningssom en rente, tegen inlevering van het pandbriefje, zonder meer vertraging dan strikt noodig is, aan dezen worden afgegeven, behoudens de gevallen dat de bepalingen van dit reglement dit beletten. Wanneer op den dag der iossingsaan-vraag de verschuldigde beleeningssom en rente niet zijn betaald of het pand niet in ontvangst is genomen, wordt de lossing beschouwd als niet aangevraagd en het ingeleverd origineel pandbriefje óf teruggegeven óf op door het Hoofd van den pandhuisdienst voor te schrijven wijze gemerkt en onmiddellijk naar het hoofdbureau opgezonden.

(2) Ingeva', blijkens rechterlijk vonnis, het pand door een strafbaar feit was verkregen, wordt, uit kracht van dat vonnis, het pandbriefje van onwaarde en wordt het pand, zonder ver-goeding van beleeningssom en rente, aan den rechthebbende afgegeven op eene aan den administrateur ter hand te stellen kostelooze en ongezegelde verklaring van de bevoegde rechter-lijke autoriteit, waaruit dan dat recht blijkt.

(3) De houder van een pandbriefje, die bij de lossing schade aan een pand meent te ontdekken of ten aanzien van het pand eenige andere reden van bezwaar heeft, is verplicht daarvan onmiddellijk opgaaf aan den administrateur te doen, indien hij wenscht te reclameeren. Blijkt hij aanspraak op schadevergoe-ding te hebben, dan wordt hem die door den administrateur toegekend met inachtneming van het bepaalde in de 3d e alinea van artikel 13. Hij verliest echter alle aanspraak daarop,

— 155 —

wanneer het pand reeds buiten de voor het publiek toegankelijke lokaliteit van het pandhuis was gebracht..

ART. 15. (1) Wanneer een beleener bij den administrateur aangifte doet dat hij zijn pandbriefje verloren heeft en het pand in de boeken te vinden en nog niet gelost blijkt te zijn, zal de administrateur daarvan aanteekening doen houden.

(2) Wanneer iemand, niet als beleener herkend, een als

• vermist aangegeven pandbriefje aanbiedt ter aflossing van een of meer daarin vermelde voorwerpen, wordt de lossing opge-schort en den beleener kennis gegeven van de aanbieding.

Wordt de zaak niet in der minne geschikt tusschen den aan-bieder en den beleener, of is laatstgenoemde niet te vinden, dan wel meldt deze zich niet binnen 14 dagen na de oproeping aan bij den administrateur, dan wordt het pand aangehouden en gehandeld overeenkomstig de 3d 2 alinea van dit artikel, ten-zij bij rechterlijk gewijsde anders wordt bevolen.

(3) Wanneer zonder overlegging van het pandbriefje of met een door beschadiging onherkenbaar geworden pandbriefje een pand wordt opgeëischt, kan dat eerst worden gelost na verstrij-king van den beleeningstermijn, en v/el door hem, die ten genoegen van den administrateur, met beroep op het Hoofd van den pandhuisdienst, aantoont de inbrenger of diens rechtver-krijgende te zijn, tenzij bij rechterlijk gewijsde anders is beslist.

ART. 16 De pandhuizen worden zoodanig ingericht, dat iedere beleener of losser zich, desverkiezende, van getuigen kan doen vergezellen. Het personeel mag hem daarin niet bemoeilijken.

ART. 17 t/m 2 1 , enz. 1).

ART. 22. (1) Het vorderen of aannemen van meer rente dan volgens tarief verschuldigd is, het vorderen of aannemen van iets anders dan de geleende som met de volgens tarief verschuldigde rente en het lastgeven tot of het toelaten van eene of meer dier handelingen, wordt, indien zulks geschiedt met de wetenschap, dat het gevorderde of aangenornene niet verschul-digd is, gestraft, voor zooveei het europeanen en met dezen gelijkgestelden betreft, met de bij artikel 115 van het Wetboek van Strafrecht voor europeanen en voor zooveel het inlanders en met dezen gelijkgestelden betreft, met de bij artikel 122 van het Wetboek van Strafrecht voor inlanders bedreigde straffen.

(2) De overige, door het personeel van het pandhuis begane overtredingen van dit Reglement en van de daarbij bedoelde voorschriften en instructiën, kunnen worden gestraft met eene

1) Zie over verkoop der pandgoederen No. U7 B. hier achter.

aeldboete, voor iedere overtreding het >/,„ gedeelte van de maan-deliiksche bezoldiging van den overtreder niet te boven gaande.

Deze boete wordt, ten voordeele van den Lande, opgelegd door