• No results found

r»n dienste van den Politierechter en voorzitter der Residentiegerechten,

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "r»n dienste van den Politierechter en voorzitter der Residentiegerechten, "

Copied!
800
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VERZAMEL! N

VAN

HLenige Algemeens Politiebepalingen

VOOR

JAVA EN MADOERA IN HET BIZONDER

EN VOOR

NEDERLANDSCH-INDIË IN HET ALGEMEEN.

r»n dienste van den Politierechter en voorzitter der Residentiegerechten,

VERZAMELD DOOR

W, F. ENGELBERT VAN BEVERVOORDE, Resident van Pekalongan.

m

JOGJAKARTA.

N. V. VOORH. H. BUNlNO.

1909.

(2)
(3)

VERZAMELING

HJ

Isnigs Algomcsng Politîgbspalingsn

VOOR

JAVA EN MADOERA IN HET BIZONDER

EN VOOR

NEDERLANDSCH-INDIË IN HET ALGEMEEN.

Ten dienste van den Politierechter en voorzitter der Residentiegerechten,

VERZAMELD DOOR

W. F. ENGELBERT VAN BEVERVOORDE, Resident van Pekalongan.

m

JOGJAKARTA.

N. V. VOORH. H. BUNING.

1909.

(4)
(5)

Ill

ALPHABETISCHE INHOUDSOPGAVE.

P a g .

Aangifte besmettelijke veeziekten 609

Aanvaringen op zee 8

Accijns . 2 0 8 Agrarisch eigendom (overschrijving.) 621

Ankerplaatsen 1 /Mappen dakbedekking 84

Auteursrecht 269 Automobielen c a 529 Bankpapier 708 Bedrijfsbelasting 3 0 3 Begraafplaatsen 536 Bepalingen omtrent het houden van openbare verkoopingen

in Ned.-Indië. (Vendukantoren. Reglementen) . . . 709 Bepalingen tot wering van chineesche genootschappen in

Nederlandsch-lndië 717 Besmettelijke ziekten 538 Beschoeiingen langs rivieroevers 28

Bevloeiingswerken 24 Boschbeheer' 157 Boschdelicten 165 Bouwen bij vestingen 30 Brandgevaar atappen dakbedekking 34

Brievenvervoer onwettig 202 Bruggen van vestingen 3 2 Buffels (runderen, paarden en veulens) slachten van . . 315

Buskruit (bezit, vervoer) 174 Buskruit (in- en uitvoer) 170 Desawegen op en langs ondernemingen 23

Desertie van schepelingen , 19 Dieren (mishandeling van) • . . 602

Drukwerken (Buitenlandsche) 2 7 2

Duiten (invoer) 196 Emigratie (koelie ordonnantiën) 429

Emigratie van inlanders naar Suriname 400 Epidemieën (menschen) voorkoming en overbrenging in

Nederl.-Indië 579

(6)

Pag.

Epidemieën, beteugeling in Ned.-Indië 555

Epidemieën (menschenpest) 5o5 Epidemieën (vee) overbrenging in Ned.-Indië . . . . 580

Epidemieën (vee) beteugeling in Ned.-Indië 583

Fabrieken (oprichting) 66 Fabrieken (veiligheid in) 630 Fabrieks-en Handelsmerken 26/

Gedistilleerd, accijns. Inlandsen 208

Gemengde huwelijken 643 Geneeskundige dienst (burgerlijke) 256

Geographische dienst 33 Godsdienstonderwijs (Moham.) 646

Grondontginningen. (inlandsche) 348 Grondverhuur (inlandsche) 350 Handels- en fabrieksmerken 267

Havenreglement ! Hazardspelen 59 Herziening van de bepalingen betreffende den invoer, het

bezit en den omloop in Nederlandsch-Indië van zilve-

ren muntspeciën enz 718 Hondenbelasting 611 Honden (verbod van invoer) 602

Hondsdolheid 602 Huwelijken van Mohammedanen 354

Huwelijken (gemengde) 643 Hypotheken (gewoon eigendom) . . 288

Industrieele eigendom 267 In- en uitvoerrechten 242 Inkomstenbelasting 296 Inzamelen van steenen 616

Irrigatie-wezen 27 Irrigatie-wezen (Waterverdeeling Semarang) 712

Jachtbepalingen 617 Jaarpassen 460 Jaarpassen (model) 469

Kaaimuren langs rivieroevers 28 Katten, (verbod van invoer) 602 Koelieordonnantiën (emigratie) 429 Koffiebereiding

Koffiehuizen 64 Koffieplanten en zaden (invoer) 9'

Koperen munt . . . . IVO

(7)

v

Pag.

Landssluizen 307 Logementen 64 Loterijen 61 Lucifersaccijns 238 Mekkagangers 454 Merkteekens 33 Minerale wateren, (toezicht bereiding) 640

Mishandeling van paarden, enz 602

Munitie

1 7 0

Munt, koperen, (verbod van invoer) 196

Mijnordonnantie 654 Mijnontginningen . . . . 335

Mijnwet 654 Neringen 66 Nummering van kleinere vaartuigen op Java en Madoera. 471

Onderwijs (lager) voor europeanen 262 id. (bijzonder) aan inlanders door europeanen . . 266

id. (godsdienst voor mohammedanen) . . . . 646

Ontginningen 348 Ontplofbare stoffen 182 Ontvlambare oliën (bezit en bewaring) 185

Opiumbezit in verboden kringen 119

Opiumregie HO Orde en tucht op schepen 22

Overschrijving van eigendommen en hypotheken . . . 288

Paarden (mishandeling van) 602 Pakketpostdienst (Binnenland) 648

id. (naar Nederland) 649 id. (naar Buitenland) 650

Pandhuizen 130 Parelvisscherijen 105

Passen 471 Pelgrims naar Mekka (bedevaart) 454

id. (vervoer naar en van Hedjaz) 407

Personeele belasting 293 Pestordonnantie 565 Petroleum (bezit en bewaring) 185

id. (bezit en vervoer te land) 185

id. accijns 230 id. (vervoer te water) 188

Planten bij vestingen 30

(8)

Pag.

Politiereglement voor europeanen 34 id. „ inlanders 46 id. „ reeden enz 1 Politiedienaren (reglementen) 709 Postpakketdienst 64 8

Preanger-Regentschappen. Schildpadeieren 707

Premieleeningen 63 Quarantaine inzake pest 565

id. bepalingen tegen 'besmettelijke ziekten over

zee 538 id. voor besmettelijke veeziekten 580

Reedenreglement 1 Reispassen voor vreemde oosterlingen in de Vorstenlanden 447

id. op Java en Madoerc 435 id. voor het Buitenland 447 Registreering en nummering van kleinere vaartuigen op

Java en Madoera 471 Runderslachtbelasting 3 ! 5

Rijden over bruggen van vestingen. . 32 Rijtuigen belasting (voor inlanders) 313 Rivieren, (waterleidingen Batavia) 713

Schepelingen. Desertie van 19

Schildluiswering 93 vSchutterijen 321 Serehziekte 99 Secundair spoorwegreglement 497

Slachten van buffels enz 315

„ sommige wijfjesbuffels en koeien verboden 318

„ „ varkens 3 ! 9

Sluisgelden (schut- en doorvaartgelden) 307

Spelen 59 Spoorwegreglement 479

Steenen (inzamelen van) 616

Stoomketels 322 Stoomvaartordonnantie 375

Successierecht 281 Tabaksaccijns 240 Tabaksplanten en bladeren 70

Tapperijen 64 Telegraafkabels 207 Telegrafen en Telefonen (beschadiging van) 205

Telefonen . . . , 205

(9)

VII Pag.

Toelating oostersche vreemdelingen . . " 3 6 3

westersche id. 357 Tramreglement voor landbouwondernemingen . . . . 525

Tramwegen met machinale beweegkracht 504

Triangulatiepilaren 33 Uit- en invoerrechten 2 4 2 Vaartuigen (registreeren en nummeren) . . . 471

Varkensslacht 319 Vee-invoer uit Australië 595

Veevervoer 68 Veeziekten (besmettelijke) 609

Verboden kringen ( opium ) 128 Verstootingen bij Mohammedanen 3 5 4 Vestiging van vreemde oosterlingen buiten hunne wijken 369

Vestingwerken. Bouwen en planten bij 30 Vestingen. Rijden over bruggen van • • 32

Vuurwapenen l ' O Waiangspelbelasting 304 Waterwerken. Beschadiging van 24

Wegen (desa-) op ondernemingen 2 3

Wegenbeschadiging 23 Werkcontracten 429 Werklieden en werkgevers 429

Werkplaatsen (veiligheid in) 630 Werving van inlanders, emigratie 4 2 7

voor Suriname 400 op Java en Madoera voor de

Buitenbezittingen 427 (aanschouwelijke voorstellingen

buiten Ned.-Indië) 427 ' „ op Java en Madoera naar de

Buitenbezittingen. Wervingsordon-

nantie 685 Wijken (vestiging buiten de) 369 IJkwezen • 189 Ijs (toezicht op de bereiding) 640

Zeebrieven 460 Zegelordonnantie 275 Zoutmonopolie ' 101

(10)

Pag.

AANHANGSEL

Beboeten van personeel 2 Berechting van overtredingen van locale verordeningen 30

Decentralisatie 7 In- en uitvoerrechten. Accijnzen. Bepalingen omtrent het

toekennen van premiën bij het doen van aanhalingen en

confiscatiën j Inlandsch Reglement . • 22

Rechtswezen. Regeling van de wijze waarop gehandeld moet worden met door de politie in beslaggenomen voorwerpen, waarvan de eigenaren of rechthebbenden

onbekend zijn \g Regeling der wetgevende bevoegdheid van den ambtenaar

met het hoogste gewestelijk gezag bekleed, ingevolge

art. 72 van het regeeringsreglement 4 Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid

der Justitie in Ned.-Indië 21 Subsidiaire vrijheidsstraf bij veroordeeling tot geldboeten

in Ned.-Indië . . . 15 Toekenning van premiën aan personeel der brandspuiten

in Ned.-Indië 1

(11)

IX

INHOUDSOPGAVE.

Ordonnantie», betrekking hebbende op Politie in het algemeen op Java en Madoera, dan wel in gehsel Naderlandsch-Indië.

No. Pag- 1. Algemeen reglement voor reeden in Ned -Indië . . 1 2. Voorschriften ter voorkoming van aanvaringen op

zee in Ned.-Indië , 8

A. Nieuwe voorschriften 8 B. Strafbepalingen , 18

3. Desertie van schepelingen in Ned.-Indië. . . . 19 A. Gepleegd aan Boord van Nederiandsche schepen,

die zich op Nederl.-Indische reeden of in NederL-

Indische havens bevinden 19 B. Gepleegd aan boord van Ned.-Indische schepen . 20

C. Handhaving van orde en tucht aan boord der . schepen voor de opiumbestrijding en voor de be-

bakening, kustverlichting en loodswezen . . . . 22 4. Verplichte betaling der schade aan desawegen door

particulieren, wier karretransport daarover gaat, toe-

gebracht 23 5. Beschadiging van water- en bevloeiingswerken van

openbaar nut , 24 6. Strafbepalingen tegen overtredingen van door

de Hoofden van gewestelijk bestuur vastgestelde regelingen op het gebruik, enz. van water uit water-

en bevloeiingswerken van openbaar n u t . . . . 27 7. Aanleggen van beschoeiingen, kaaimuren enz. langs

de oevers van vlctbare en bevaarbare rivieren in

Ned.-Indië 28 8. Bepalingen omtrent het bouwen, planten, enz. binnen

zekeren afstand van vestingwerken, kampementen enz. in Ned.-Indië 3 3 9. Bepalingen op het rijden over bruggen van 's Lands

vestingen en sterkten in Ned.-Indië 32 10. Strafbepalingen tegen het schenden van triangulatie-

pilaren en andere merkteekers in Ned.-Indië . . 33 1 1 . Wering van brandgevaar, verbod atappen dakbe-

dekking in Ned.-Indië 34 12. Algemeen politiereglement voor europeanen in Ned.-

Indië 34 13. Algemeen politiereglement voor inlandeis in Ned,-

Indië 46 14. Wering van het tambanganspel en het houden van

speelbanken op Java en Madoera . . . 59

(12)

N o . ' Fay A. Wering van hazardspelen 59

B. Toelichting der bepalingen 60 C. Verbod van het waiseng-spel 60 15. Bepalingen op het houden van loterijen en den ver-

koop van loten in vreemde loterijen in Ned,- Indië . 61 A. Bepalingen op het houden van loterijen. . . . 61 B. Verbod tegen het debiet van loten of a a n d e d e n

in buitenlandsche loterijen 62 16. Toezicht op premieleeningen 63 17. Reglementen op de logementen, koffiehuizen,

tapperijen enz. op Java en Madoera 64 18. Bepalingen omtrent fabrieken en neringen in Ned.-

Indië 66 A. Over het oprichten van fabrieken en neringen. . 66

B. Strafbepalingen 68 19. Bepalingen op het vervoer van vee in Ned.- Indië 68

20. Maatregelen tot tegengang van de onttrekking van tabaksplanten of bladeren aan de rechthebbenden op

Java en Madoera 70 2 1 . Bepalingen tot tegengang op Java van de onttrekking

van koffie aan de verplichte levering in Gouverne-

ments pakhuizen 77 22. Voorschriften tot uitvoering van Stbl. 1901 No. 210

opgenomen in No. 21 hier voren. . . . 90

?3. Toelating van bijzondere personen tot bereiding van

Gouvernements koffie 91 24. Tegengang van het berooven van koffieheesters van

hunne bladeren 97 2 5 . Veibod tot invoer van buiten Ned.-Indië van koffie-

planten en koffiezaden en van planten en zaden van

andere Rubiacaeën dan koffie 97 26. Wering van de San José schildluis (koffie) . . 98

27. Bepalingen tot tegengang der serehziekte in Ned.-

Indië 99 A. Op Java , 99

B. Buiten Java 1 0 1 2 8 . Bepalingen tot verzekering van het zoutmonopolie

in Ned.-Indië 101 29. Parelvisscherij 105 30. Opiumregie 110 3 1 . Opiumbezit in de verboden kringen op J a v a . . . 119

A. Verbodsbepalingen op den invoer enz. . . . 119 B. Strafbepalingen tegen den invoer enz. . . . 124

(13)

XI

No- P a g . 32. Behandeling van aangehaald opium in verboden

kringen in regie-gewesten 128

33. Pandhuizen 130 A. Pandhuispachtreglement 130

B. Pandhuisregie 145 34. Reglement voor het beheer der bosschen van den

Lande op Java en Madoera 157 35. Aanwijzing der boschdelicten en der daarop vallen-

de straffen op Java en Madoera 165 36. Bepalingen op den in- en uitvoer van vuurwapenen

buskruit en munitie 170 37. Bepalingen op het bezit en vervoer van en den

handel in vuurwapenen, buskruit en munitie op Java

en Madoera 174 38. Bepalingen omtrent het verveer van ontplofbare

stoffen in Neder!.-Indië 182 39. Voorschriften betrekkelijk bezit en bewaring van

petroleum en andere licht ontvlambare oliën in

Ned.-Indië 185 A. Bezit en vervoer te land . . . . 185

B. Vervoer te water . . . . 188

40. IJk en herijk van maten en gewichten 189 4 1 . Verbod van invoer van koperen munt in Ned.- Indië 196

A. Verbod invoer koperen munt op Java en Madoera 196 B. Strafbepalingen op S u b . A. hier voren . . . . 196 C. Verbod invoer duiten in Ned.-Indië . . . . 196 D. Maatregelen om aan den omloop van duiten op

Java en Madoera een einde Ie maken . . . 197 E. Strafbepalingen in verband met sub D. hier voren 199 F. Strafbepalingen in verband met sub D.en E. hier voren 200 G. Strafbepalingen op het vervaardigen van duiten. 201 42. Bepalingen omtrent het onwett'g brievenvervoer in

Ned.-Indië 202 4 3 . Bepalingen betreffende beschadiging van telegrafen

en telefonen in Ned.-Indië 205

A. Telegrafen 205 R. Telegraafkabels 207 C. Telefoonlijnen 208 44. Bepalingen omtrent den accijns op Java en Madoera 208

A. Inlandsen gedistilleerd 208

B. Petroleum 230 C. Lucifers 238 D. Tabak 240

(14)

No. P a g . 45. Bepalingen op de heffing en verzekering der in- en

uitvoerrechten in Ned.-India 2 4 2 46. Reglement op den Burgerlijken geneeskundigen dienst

in Ned. Indië 256 47. Reglement op het Europeesch lager onderwijs in

Ned.-Indië 2 6 2 48. Regeling van het toezicht op het bijzonder onder-

wijs, dat door europeanen aan inlanders en met dezen gelijkgestelden gegeven wordt in Ned.-Indië . 266 49. Bepalingen omtrent fabrieks- en handelsmerken in

Ned.-Indië (industrieele eigendom) 267 A. Nieuwe bepalingen omtrent fabrieks- en handels-

merken 267 B. Strafbepalingen op de vervalsching van handels-

merken 269 50. Regeling van" het auteursrecht 269

5 1 . Gevaarlijke buitenlandsche drukwerken 2 7 2 A. Tegengang van den invoer en verspreiding . . 2 7 2

B. Strafbepalingen op den invoer 274 52. Overtredingen der zegebrdonnantie in Ned.-Indië . 2 7 5

5 3 . Bepalingen omtrent het recht van • successie en

overgang in Ned.-Indië 281 54. Bepalingen omtrent het recht van overschrijving van

eigendommen en hypotheken in Ned.-Indië . . . 288 55. Bepalingen inzake de personeeie belasting in Ned,-

Indië 2 9 3 56. Bepalingen inzake de inkomstenbelasting in Ned.-

Indië 296 57. Bepalingen inzake de bedrijfsbelasting op Java en

Madoera 3 0 3 58. Wajangbelasting in de Residentie Batavia. . . . 304

59. Schut- en doorvaartgelden 3G7 A. Bij 's Landssluizen te Goenoengsarie, Goebeng,

Melirip en Gedek in de Residentie Soerabaja. . 307 B. Bij 's Landssluis in rivier te Semarang . . . . 309 G. Bij 's Landssluis te Tangké (Batavia). . . . 311 60. Rijtuigbelasting voor inlanders op Java en Madoera 313 6 1 . Belasting op het slachten van runderen, buffels en

paarden op Java en Madoera 3 1 5 62. Verbod tot het slachten van sommige buffels. . • 318

6 3 . Belasting op het slachten van varkens op Java en

Madoera 319 64. Bepalingen inzake de schutterij op Java en Ma-

doera 321

(15)

xiii

No. Pag.

A. Verplichte diensttijd 321 B. id aangifte 322 65. Reglement op het gebruik van stoomketels in Ned.-

Indië 322 66. Bepalingen omtrent mijnontginningen c. a. in Ned.-

Indië 335 A. Bepalingen omtrent de mijnontginningen c. a. . 335

B. Uitvoering van art. 20 van de bepalingen sub. A. 337 C. Bepalingen omtrent overvloeiende bronnen, ver-

kregen bij het opsporen van aardoliën c. a. . . 347 67. Herziening der regelen omtrent de inlandsche grond-

ontginningen op Java en Madoera 348 68. Herziening der regelen omtrent de inlandsche grond-

verhuringen op Java en Madoera 350 69. Regeling voor Java en Madoera van de huwelijken

en verstootingen onder Mohammedanen 354

A. Regeling dier huwelijken 354 B. Voorschriften ter uitvoering . . 356

70. Toelating van westersche vreemdelingen in Ned.-

Indië 357 71. Toelating van oostersche vreemdelingen in Ned.-

Indië 363 72. Verbod tot vestiging van vreemde oosterlingen bui-

ten de aangewezen wijken in Ned.-Indië . . . . 369 73. Vaststelling van eene stoomvaartordonnantie . . . 375 74. Bepalingen op de emigratie van inlanders uit Ned.-

Indië naar de Nederlandsche kolonie Suriname. . 400 75. Vervoer van pelgrims naar en van den Hedjaz

door middel van stoomschepen 407 76. Verbod tot het werven van inlanders voor het ver-

richten van arbeid buiten Ned.-Indië 427 77. Werven van inlanders om buiten Ned.-Indië aan-

schouwelijke voorstellingen te geven 427 78. Koelie-ordonnantiën in zake werklieden en werkgevers 429

79. Bepalingen in zake reispassen op Java en Madoera 435 A. Herziening van het op Java en Madoera van

kracht zijnde passenstelsel voor inlanders en daar-

mede gelijkgestelden 435 B. Reizen van vreemde oosterlingen in de residen-

t e n Soerakarta en Djokjakarta 447 C. Reispassen naar het buitenland 447 D. Strafbepaling tegen het gebruikmaken van een

pas van een ander 453

(16)

No. Pag E. Bijzondere vrijgevige bepalingen op het reizen

van eenige categorieën van inlanders en vreemde

Oosterlingen 4 5 3 80. Bepalingen ten aanzien van hen, die zich ter bede-

vaart naar Mekka wenschen te begeven uit Ned.-Indië 454 8 1 . Bepalingen omtrent de zeebrieven en jaarpassen in

Ned.-Indië 460 A. Verordening betreffende de zeebrieven en jaarpas-

sen in Ned.-lndie 460 B. Nieuwe formulieren voor de verklaringen ter

bekoming van zeebrieven en jaarpassen . . . 465 C. Afgifte van zeebrieven, jaarpassen, certificaten

enz 469 D. Model der jaarpassen 469

E. Passen voor kleinere vaartuigen op de Buitenbezit-

tingen 471 82. Registreering en nummering van kleinere vaartuigen

op Java en Madoera 4 7 1 83. Algemeen reglement voor spoorwegdiensten in Ned.-

Indië 479 84. Bepalingen op de secundaire Spoorwegen in Ned.-

Indië 497 A. Algemeen reglement 497

B. Toepasselijke verklaring op een deel der Staats-

spoorwegen op Java 503 85. Algemeen reglement voor tramwegen met machi-

nale beweegkracht in Ned.-Indië 5C4 86. Reglement op den aanleg en het gebruik van tram-

wegen ten behoeve van ondernemingen van Land-

bouw en Nijverheid in Ned.-Indië 525

87. Automobielen c a 529 A. Ordonnantie op de automobielen 529

B. Uitvoeringsvoorschriften van A 533 8 8 . Bepalingen omtrent de begraafplaatsen in Ned. Indië. 536

89. 0u a r a nt a i n e bepalingen ter voorkoming van het over- brengen van besmettelijke ziekten over zee in Ned.-

Indië (quarantaine-ordonnantie) 538 90. Bepalingen ter voorkoming en beteugeling van epide-

mieën in Ned.-Indië (epidemieënordonnantie). . . 555

9 1 . Pestordonnantie 565 92. Maatregelen ter voorkoming van het overbrengen

eener besmettelijke ziekte over zee in Ned.-Indië 579

(17)

XV

Hu. Pag.

9 3 . Quarantaine ; regeling der verplichte quarantaine van uit he-t buitenland aangevoerd vee in Ned.-Indië 580 94. Bepalingen omtrent de bestrijding van besmettelijke

veeziekten in Ned.-Indië 583 A. Bestrijding van besmettelijke veeziekten in Ned.

India 583 B. Verbodsbepalingen op den in- en doorvoer van

vee en paarden, afkomstig van plaatsen in Ned.

Indië, waar eene besmettelijke veeziekte heerscht 589 95. A. Maatregelen, teneinde te voorkomen dat de

thans in sommige residentiën heerschende vee- ziekte n a a r d e meest .veerijke streken in Ned.-

Indië wordt overgebracht 591 B. Uitzonderingen op de maatregelen onder A. . 5 9 3

C. Invoer op Java van vee uit de Buitenbezittingen,

regelen in verband rnet B 593 96. A. Invoer in Ned.-Indië van vee en paarden uit

Australië afkomstig 595 B. Verbod van invoer van vee uit Achter-Indië. . 599

C. Verbod van invoer van vee uit Afrika en Azië. 601 D. Verbod van uitvoer van vee uit Ned.-Indië door

den Gouverneur-Generaal c. q. te gelasten . . 6 0 1 97. Maatregelen tegen mishandeling van paarden en

tegen het gebruik van te jonge paarden en van

kreupele of gewonde dieren 602 9 8 . Maatregelen tegen hondsdolheid in Ned.-Indië. . . 602

A. Verbod van invoer 6 0 2 B. Regelingen van dien invoer, bedoeld onder A. . 608

99. Aangifte van besmettelijke veeziekte en hondsdolheid 609 A. Verplichting van de veeartsenijkundigen tot aan-

gifte van besmettelijke veeziekten en honds-

dolheid 609 B. Voorschriften tot uitvoering van A 610

100. Hondenbelasting 611 A. Invoering eener belasting op honden. . . . 611

B. Aanwijzing van de plaatsen, waar de belasting

op honden zal worden geheven 615 1 0 1 . Inzamelen van steenen in 's Lands bosschen op Ja-

va en Madoera 616 102. Strafbepalingen op jacht en houden van schietge-

weer in 's Lands bosschen 617

(18)

No. Pag.

103. Bepalingen omtrent lossen en laden van petroleum

c. a. op reeden, enz. in Ned.-Indië 613 104. In- en o/erschrijving van den eigendom van- en hy-

potheek op gronden, door inlanders in eigendom

verkregen 621 105. Reglement op de beveiliging bij het verblijven in fa-

brieken en werkplaatsen 630 106. Reglement op het maken-van ijs en minerale wateren 640

107. Regeling op de zoogenaamde gemengde huwelijken 643 108. Regelen omtrent het toezicht op het Mohammedaansch

godsdienstonderwijs op Java en Midoera, met uit-

zondering der Vorstenlanden 646 109. Bepalingen op den Pakketpostdienst . . . . 648

A. Pakketpostdienst (Binnenland) 648 B. idem (naar Nederland) . . . . 649

C. idem (naar Buitenland) . . . . 650

110. Mijnwet en mijnordonnantie 654

A. Mijnwet 654 B. Mijnordonnantie (uitvoering van A) 659

111. Werving van inlanders op Java en Madoera voor

de Buitenbezittingen 685 A. Wervingsordonnantie 685 B. Voorschriften tot uitvoering van de wervings-

ordonnantie van Staatsblad 1909 no. 123, opgenomen

in B. B. No. 6962 690 112. Preanger-Regentschappen, Schildpadeieren . . . 707

113. Pepercultuur 707 114. Bankpapier. Muntwezen 708

115. Politiedienaren. Reglementen 709

116. Bepalingen omtrent het houden van openbare ver-

koopingen in Ned.-Indië 709 A. Vendukantoren. Reglementen 709 B. Pandhuizen. Vendukantoren 710 C. Pandhuizen. Vendukantoren 711

117. Irrigatiewezen. Waterverdeeling Semarang . . . 712

118. Rivieren. Waterleiding Batavia 713 118. A. Bepalingen tot wering van Chineesche geheime

genootschappen in Ned.-Indië 717 118. B. Herziening van de bepalingen betreffende den

invoer, het bezit en den omloop in Ned.-Iniië

van zilveren muntspeciën enz 718

(19)

XVII

N o.

A A N H A N G S E L .

Pag.

119. Toekenning van premiën aan personeel der brand-

spuiten in Ned.-Indië 1 120. In- en uitvoerrechten. Accijnzen. Bepalingen omtrent

het toekennen van premiën bij het doen van aanha-

lingen en confiscatiën \ 121. Beboeten van personeel 2

A. Bevoegdheid van de Hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur om inlandsche landsdienaren wegens kleine dienstvergrijpen en tekortkomingen

met geldboeten te straffen . 2 B. Bevoegdheid van de Hoofden van gewestelijk en

plaatselijk bestuur tot het opleggen van geldboeten aan het inlandsch personeel bij het gevangenis-

wezen 3 C. Bevoegdheid van de Hoofden van gewestelijk

bestuur om het inlandsch personeel van 's Lands baggermaterieel in Ned.-Indië wegens kleine dienst- vergrijpen en tekortkomingen met geldboeten te

straffen 3 D. Boeten voor de ambtenaren bij de Tolrechten. 4

122. Regeling der wetgevende bevoegdheid van den ambte- naar met het hoogste gewestelijk gezag bekleed

ingevolge art. 72 van het regeeringsreglement . . 4

123. Decentralisatie 7 A. Decentralisatie. Wet van 23 Juli 1903, houdende

decentralisatie van het bestuur in Nederl.-Indië. 7 B. Decentralisatie. Bepalingen betreffende de voor

gewesten en gedeelten van gewesten in Ned.- Indië in te stellen raden en betreffende het beheer en de verantwoording der eigen geldmid-

delen van gewesten en gedeelten van gewesten. 8 C. Decentralisatie. Bepalingen betreffende de voor

gewesten en gedeelten van gewesten in te stellen raden en betreffende het beheer en de verant- woording der eigen geldmiddelen van gewesten

en gedeelten van gewesten 10 124. Subsidiaire vrijheidsstraf bij veroordeeling tot geld-

boeten in Ned.-Indië I5 A. Subsidiaire straf bij veroordeeling tot geldboete

door den politierechter 15

(20)

No. Pag- B. Subsidiaire vrijheidsstraf bij wanbetaling van

geldboeten, door andere rechters of rechtbanken

dan door den politierechter opgelegd . . . . 16 C. Vervanging voor vrouwen van de straf van ten-

arbeidstelling aan de publieke werken voor den

kost zonder loon door gevangenisstraf . . . . 18 125. Rechtswezen. Regeling van de wijze, waarop gehan-

deld moet worden met door de politie in beslag genomen voorwerpen, waarvan de eigenaren of

rechthebbenden onbekend zijn 19 126. Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het

beleid der Justitie in Ned.-Indië 21

127. Inlandsch Reglement 22

128. Berechting van overtredingen van locale verordeningen 30

(21)

XIX VOORREDE VOOR DEN EERSTEN DRUK.

De bestaande „Verzameling van reglementen en keuren van politie benevens verschillende andere politiebepalingen voor de Residentie Soerahaia", in 1889 door de firma Albrecht

& Rusche te Batavia uitgegeven, voldoet in het geheel niet meer aan de behoefte, want er is bijna geen enkele der daarin opgenomen bepalingen, die niet sedert dat jaar gewij- zigd, vervangen of vervallen is.

Dat het vooral voor mij, die dagelijks met die bepalingen te maken had en ze moest toepassen, erg lastig was dat boekje te gebruiken, behoeft zeker geen betoog en daarom kwam reeds dadelijk bij mijn optreden alhier als Assistent-Resident het denkbeeld bij mij op eene nieuwe verzameling samen te stellen en die door en voor rekening van de vroe- gere uitgevers te doen drukken en uitgeven.

Tal van bepalingen moesten echter nog vooraf worden herzien en zelfs nu nog is een drietal verouderde keuren in omwerking, maar ik vermeende niet langer te moeten wachten, omdat deze keuren t. z. t. als supplement zullen kunnen worden uitgegeven, daar de tijd van hunne arresteering nog niet met zekerheid is aan te geven.

Het kwam mij verder gewenscht voor, in navolging van eene dergelijke algemeene politieverordening voor Amsterdam, om eenige meerdere algemeene politioneele bepalingen in eene afzonderlijke afdeeling IV (dl. II) op te nemen, n.1. bepalingen, waarmede de Hoofden van plaatselijk bestuur en de voorzitters der residentiegerechten herhaaldelijk te maken hebben, waardoor deze verzameling grooter van omvang is geworden dan de vorige, maar daardoor ook voor meerderen haar nut kan hebben.

Da overtreding der pachtvoorwaardsn en de bepalingen betreffende huiszoeking heb ik echter opzettelijk hierin niet opgenomen, omdat vooreerst daardoor het werkje een te groo- ten omvang zou erlangen en tweedens terzake reeds een zeer practisch boekje bestaat van F. Schnijder, uitgegeven Ao 1886 te Semarang bij Gebroeders Jansz, hetwelk, mits behoor- lijk bijgehouden, in de behoefte terzake voorziet.

Ik heb verder de indeeling der bepalingen volgens de bestaande verzameling eenigszins gewijzigd, zoodat thans nauwkeurig in afdeelingen zijn gesplitst de werkelijke gewestelijke keuren, Residentsbesluiten en ordonnantïën. Ook heb ik de verzameling in twee deelen gesplitst, afzonderlijk verkrijgbaar, bevattende het Ie deel alles wat speciaal op de residentie Soerabaia betrekking heeft en het 2e deel alie overige algemeene politiebepalingen.

Tevens heb ik tenbehoeve van de inlandsche ambtenaren en de hoofden van vreemde oosterlingen van de voornaamste plaatselijke bepalingen eene maleische vertaling bijgevoegd, waardoor deze verzameling ook voor hen waarde heeft, temeer nu velen hunner reeds de Nederlandsche taal voldoende machtig zijn om zelf den tekst der bepalingen te lezen e n t e beqrïjpen.

W. F. ENGELBERT VAN BEVERVOORDE- Soerabaia, 31 December 1897.

Bijgewerkt tot ultimo April 1898 en Stbl. 1898 No. 93-

(22)
(23)

XXI VOORREDE VOOR DEN TWEEDEN, VEEL

VERMEERDERDEN DRUK.

Weinig had Ik in 1898 bij de uitgifte van mijne „Verzameling van Reglementen en keuren van politie en verschillende andere Politiebepalingen voor de Residentie Soerabaja" (I deel) en „Verzameling van eenige Algemeene Politiebepalingen voor Java en Madoera in het bizonder en voor Nederlandsch-Indië in het algemeen ten dienste van den Politierechter en Voorzitter der residentiegerechten" (Il deel) kunnen vermoeden, dat beide verzamelingen zulk een aftrek zouden vinden, dat de uitgevers mi] reeds thans uitnoodigden van de eerste verzameling een supplement te vervaardigen en van de tweede een herzienen en aange- vulden herdruk het leven te doen zien.

Aan het eerste verzoek is reeds door mij voldaan en verscheen in den aanvang dezes jaars het verlangde supplement.

Ook aan het tweede verzoek ben ik tegemoet gekomen, al is het bij een anderen uitgever, en zoo bied ik thans het publiek eenen tweeden druk van die Verzameling aan, waarbij ik mij eenige wenken, die de ondervinding mij geleerd heeft, ten nutte heb gemaakt, waardoor ik mij vlei, dat deze herdruk nog bruikbaarder zal zijn dan de vorige.

Zoo heb ik verschillende andere politiebepalingen, in zake toen nog niet alle wettelijk geregelde onderwerpen, mede opgenomen, als daar zijn: in zake parelvisscherij, inzameling van steenen, werving, koffiebereiding door bizondere personen, opîumregîe, verboden opium- kringen, slachtbelastin^en, rijtuigbelasting van inlanders, wajangbelasting, heffing van schut- en doorvaartgelden, Gouvernements pandhuizen, ijkwezen, onderhoud desawegen muntwezen [duiten], drukwerken, automobielen, premieleeningen, vervoer van pelgrims en bestraffingen van kleine d;enstvergrijpen van beambten.

Ook voegde ik er nog aan toe de bepalingen betreffende de wetgevende bevoegdheid der Hoofden van gewestelijk bestuur, terwijl ik voor het gemakkelijk naslaan tevens eene alphabetische inhoudsopgave samenstelde.

Tevens heb ik bij elke bepaling aangegeven, welke artikelen daarvan sedert zijn gewijzigd met vermelding van de Staatsbladen, waarbij die wijzigingen of aanvullingen zijn vastgesteld.

De bepalingen betreffende de pachten heb ik ook hierin niet opgenomen, omdat ik mij voorstel ter zake eene afzonderlijke Verzameling voor Java en Madoera in bewerking te nemen

Hopende ook deze tweede uitgave door de gebruikers gunstig moge beoordeeld worden noem ik mij

W. F. ENGELBERT VAN BEVERVOORDE, Assistent Resident.

Jogjakarta, 21 November 1902.

Bijgewerkt tot en met Stbl. 1903 No. 200

(24)
(25)

xxiii VOORREDE VOOR DEN DERDEN DRUK.

Het overtrof ook ditmaal mijne verwachting, dat ook de tweede druk van mijne „Verza-

„meling van einige algemeene politiebepalingen op Java en Madoera in het bizonder en

„voor Nederlandsch-Indië in het algemeen ten dienste van den politierechter en voorzitter

„der residentiegerechten" reeds zoo spoedig geheel was uitverkocht en ik daarom van velschillende zijden werd aangezocht een derden druk daarvan het licht te doen zien ,

Dit is wel het beste bewijs, dat die verzameling in eene bepaalde behoefte voorziet en daarom heb ik ook niet gedraald om aan die aanzoeken te voldoen.

Alhoewel ik van velen het groote nut van deze uitgave mocht vernemen, zoo is er toch maar één ambtenaar geweest, die mij op eenige leemten in dien tweeden druk wees, waarvan ik in dank gebruik heb gemaakt.

Dat niemand anders ooit ter zake eenige opmerking maakte, mag ik dus zeker wel voor een groot deel stellen op de nauwkeurigheid van mijn arbeid en heb ik dan ook in dezen derden druk mij beijverd om daaraan ook ditmaal niet te kort te doen.

Zoo heb ik deze uitgave verrijkt met tal van nieuwe onderwerpen, terwijl ik tevens meerdere officieele uitleggingen als noten of bijschriften heb bijgevoegd en naar meerdere Bijbladen heb verwezen.

De alphabetische volgorde heb ik herzien, zoodat die gemakkelijker is na te slaan.

In een „Aanhangsel" heb ik verder die bepalingen vereenigd, welke geene eigenlijke strafbepalingen bevatten, zooals over premiën, verbeurdverklaarde goederen, wetgevende bevoegdheid van locale raden en Hoofden van gewestelijk bestuur, administratieve beboe- tingen, subsidiaire vrijheidstraffen van boeten c. a., het houden van politierol en de rol van dagelijksche zaken, politie rechtsmacht van ambtenaren bij het binnenlandsch-bestuur en dergelijke, die voor den nog niet ingewijde nuttige aanwijzingen geven.

Wederom heb ik mij onthouden van het opnemen der artikelen van de strafwetboeken, die binnen de competentie van den politierechter of voorzitter van het residentiegerecht vallen, zoomede van de overtredingen der pachtvoorwaarden, omdat deze uitgave alsdan te volumineus en te kostbaar zou worden en men die strafbepalingen toch in elk wetboek kan vinden en de pachten op Java en Madoera eerlang tot het verledene zullen behooren en reeds elders zijn beschreven.

Mij vleiende ook deze derde druk gunstig moge ontvangen worden, noem ik mij

W. F. ENGELBERT VAN BEVERVOORDE, Resident.

PEKALONGAN, 3 September iQÖQ.

Bijgewerkt tot en mst Staatsblad 1909 No. 392 en Bijblad No. 7057-

(26)
(27)

HANDEL. SCHEEPVAART. Reglementen.

Algemeen Politiereglement voor Reeden in Nederlandsch-Indië.

Staatsblad 1905 No. 547.

I. Met buitenwerkingstelling van het Algemeen Politieregle- ment voor Reeden, Ankerplaatsen en Havens in Nederlandsch- Indië, vastgesteld bij artikel 1 van de ordonnantie van 17 April

1885 (Staatsblad No. 87) en laatstelijk gewijzigd bij die van 8 Maart 1904 (Staatsblad No. 157), vast te stellen het aan deze ordonnantie gehecht:

„Algemeen Politiereglement voor Reeden in Nederlandsch- Indië."

II Deze ordonnantie treedt in werking drie maanden na ha- re afkondiging.

ALGEMEEN POLITIEREGLEMENT VOOR REEDEN IN NEDERLANDSCH-INDIË LE,.

A R T . 1. De Havenmeesters of de als zoodanig fungeerende landsdienaren zijn belast met de toepassing en de handhaving van dit reglement.

ART. 2. In dit reglement wordt verstaan o n d e r :

reeden: alle reeden, havens en rivieren, welke tot lig- of ankerplaats dienen, zoomede ligplaatsen aan. los- en laadhoofden, kaden en steigers ;

schepen: alle schepen, vaartuigen, vlotten en dergelijke ver- voermiddelen te water.

Havenmeester : De Havenmeester of de landsdienaar, die als zoodanig fungeert ;

Gezagvoerder : de Gezagvoerder of de persoon, die hem ver- vangt;

Opvarenden : allen, die zich aan boord bevinden, met uitzon- dering van den Gezagvoerder.

A R T . 3. (1) Alle schepen zijn verplicht hunne natievlag te toonen bij aankomst op of vertrek van eene reede, bij verhalen, verzeilen of verstoomen ter reede, en tijdens de Gouverneur- Generaal zich aldaar bevindt.

(2) Van deze verplichting zijn vrijgesteld vlotten, visschers- vaartuigen en vaartuigen, minder dan 3 M3 netto metende.

(28)

AKT. 4. (1) Schepen, komende met het doel om te l a d e n , te lossen, passagiers in te nemen of te ontschepen of om gesloopt te worden, zijn verplicht eene ligplaats in te n e m e n binnen de grenzen der reede, tenzij de Havenmeester a n d e r s vergunne of bevele, of bizondere voorschriften, wegens den toestand van het schip of wegens den aard van de lading, anders bepale.

(2) Een schip, dat in brand staat of dat in gevaar van zin- ken verkeert, mag niet ter reede komen, doch moet door den Gezagvoerder worden gebracht op eene door den Havenmees- ter aan te wijzen plaats.

(3) De schepen, welke om de in het eerste of tweede lid van dit artikel genoemde redenen eene ligplaats buiten de ree- degrenzen innemen, zijn eveneens onderworpen aan de voor- schriften van dit reglement.

ART. 5. (1) De Havenmeester is bevoegd aan ter reede komende schepen de in te nemen ligplaatsen aan te wijzen en aan ter reede liggende schepen te bevelen van ligplaats te veranderen.

(2) De Gezagvoerders zijn verplicht aan de daartoe strekken- de bevelen van den Havenmeester onverwijld te gehoorzamen.

(3) Ter reede liggende schepen mogen, behoudens de geval- len van brand en gevaar van zinken, niet van ligplaats veran- deren, dan krachtens vergunning van den Havenmeester.

ART. 6. (1) Zoodra een schip op of nabij eene reede eene ligplaats heeft ingenomen, zendt de Havenmeester den Gezag- voerder ter invulling een praaibrief, overeenkomstig het door den C o m m a n d a n t der Zeemacht, Chef van het Departement der Manne in Nederlandsch-Indië, vastgesteld model.

(2) De Gezagvoerder is verplicht den praaibrief na ontvangst onverwijld, volledig en naar waarheid, in te vullen en eigen- handig te onderteekenen.

(3)" De praaibrief wordt aangeboden in de Nederlandsche, Fransche, Engelsche, Duitsche of Maleische taal, ter keuze van den Gezaghebber.

(4) Dit voorschrift is niet van toepassing op schepen, welke op een jaarpas varen, en op vierten, v i s s e r s v a a r t u i g e n , bin- nenschepen en vaartuigen, minder dan 3 M:i netto metende.

ART. 7. (1) De Gezagvoerder van een op een zeebrief varend schip is verplichtte zorgen, dat uiterlijk op den dag —of, zoo die een Zondag is. uiterlijk op den tweeden dag — n a aankomst de scheepspapieren aan den Havenmeester in bewa- ring worden gegeven.

(29)

3

(2) De Gezagvoerder van een op een jaarpas varend schip is verplicht uiterlijk op den dag of, zoo die een Zondag is, uiterlijk op den tweeden dag---na aankomst de scheepspapie- ren in persoon bij den Havenmeester te brengen en hem alle gevraagde inlichtingen te geven.

(3) De scheepspapieren blijven bij den Havenmeester in be- waring, totdat de akte van uitklaring wordt uitgereikt.

(4) De scheepspapieren van vreemde schepen worden, des- verlangd, door den Havenmeester, nadat hij er het vereischt gebruik van gemaakt heeft, overgegeven aan den ter plaatse gevestigden Consul-Generaal, Consul, Vice-Consul of Consulairen Agent van den staat, waartoe het schip behoort, tegen ont- vangst eener verklaring, dat zij bij dezen blijven berusten, tot dat cie akte van uitklaring wordt vertoond.

(5) Onder scheepspapieren wordt verstaan :

à. üe zeebrief, jaarpas of ander geldig bewijs der nationaliteit, b. de meetbrief of verklaring omtrent den inhoud,

c. de monsterrol, d. ae gezondheidspas,

e. de laatst verleende akte van uitklaring,

en, ingeval het schip bestemd is voor den overvoer van passagiers,

ƒ. het certificaat van keuring.

ART. 8. (1) Een op een zeebrief varend schip mag van eene reede niet vertrekken, dan na van den Havenmeester eene akte van uitklaring te hebben bekomen, opgemaakt overeenkomstig het door den Commandant der Zeemacht en chef van het Departement der Marine in Nederlandsch-Indië, vastgesteld model.

(2) Een op een jaarpas varend schip mag van eene reede niet vertrekken, dan na van den Havenmeester eene vergunning tot vertrek te hebben verkregen, v/elke door dezen op den jaar- pas wordt geschreven, op welken pas tevens worden vermeld de dag van aankomst, de bewapening en de aanwezige munitie.

(3) De akte van uitklaring of de vergunning tot vertrek worde niet verleend, dan nadat den Havenmeester gebleken .is, dat de Gezagvoerder aan alle verplichtingen, voor hem uit dit reglement en andere, zoo algemeene als plaatselijke, verordenin- gen of voorschriften voortvloeiende, voldaan heeft of, voor zooveel zulks is toegelaten, zijne aansprakelijkheid ter zake door anderen is overgenomen.

(4) Tot het verleenen van hulp aan in nood verkeerende schepen mogen de op een zeebrief of op een jaarpas varende schepen tijdelijk eene reede verlaten zonder akte van uitklaring

(30)

oi schriftelijke vergunning tot vertrek, doch zuiks alleen mét verlof van den Havenmeester.

ART. 9. (1) De Commandant der Zeemacht en Chef van het Departement der Marine in Nederlandsch-Indië, kan aan schepen vrijstelling verleenen van de in artikel 7 en 8 genoem- de voorschriften onder door hem nader vast te. stellen voor- waarden.

(2) De verleende, gewijzigde of ingetrokken vrijstellingen zullen in de Javasche Courant worden bekend gemaakt.

ART. 10. (1) Behoudens het lossen van seinschoten door een schip bij aankomst of vertrek en van saluutschoten, is het verboden op eene reede met vuurwapens te schieten of vuurwerk te ontsteken, anders dan krachtens vergunning van den Havenmeester.

(2) Het lossen van seinschoten in de onmiddellijke nabijheid van schepen of van bewoonde plaatsen is verboden.

ART. 11. (1) Bij het ontstaan van brand aan boord van een schip ter reede moet de Gezagvoerder van het brandend schip onverwijld bericht zenden aan den Havenmeester en alles in het werk stellen om zijn schip buiten de reede te brengen en uit de nabijheid van andere schepen te houden.

(2) De Gezagvoerders der ter reede liggende schepen, die eene sloep aan boord hebben, zenden ieder minstens één goed bemande en zooveel mogelijk met bluschmiddelen voorziene sloep naar het brandend schip.

(3) De sloepen staan onder de bevelen van den Havenmeester, die aan de bemanning der sloepen beveelt ai datgene te ver- richten, wat door hein in het belang der veiligheid van personen en goederen wordt noodig geacht.

(4) De Havenmeester is bevoegd, rondhouten en touwen te doen kappen en brandende schepen te doen zinken, en voorts, behoudens teruggave aan of schadeloosstelling van den eige- naar, te bevelen, dat door de aanwezige s c h e p e n : vaartuigen, trossen en wat dies meer zij beschikbaar worden gesteld.

(5.) Bij brand in een aan den waterkant staand en met sloepen bereikbaar gebouw, zijn de voorschriften van het twee- de, derde en vierde lid van dit artikel van toepassing.

ART. 12. (1.) Wanneer ontdekt wordt, dat een schip ter reede in gevaar van zinken verkeert, moet de Gezagvoerder het onverwijld vervoeren naar de door den Havenmeester aan te wijzen plaats, waar het moet blijven, totdat het gevaar voor zinken is weggenomen.

(31)

— 5 —

(2.) Is ter reede een schip gezonk

en

dan b

e r i c

ht de Ge- zagvoerder onverwijld het ongeval aan

d e n

Havenmeester.

(3.) De Havenmeester neemt ter zake de vereischte maat- regelen, en is bepaaldelijk bevoegd den eiaenaar of den Aqent van het schip, of, zoo noch de een, noch de ander in Neder- landsch-Indië aanwezig is, den Gezagvoerder te bevelen;

a- op of bij het gezonken schip te plaatsen en in goeden

staat te houden eene speeds boven water blijvende baak, des daags van een witte vlag, en van zonsonderoang tot zonsopkomst van eene helder lichtgevende lantaren voor- zien;

b- het gezonken schip te lichten of weg te ruimen.

(4.) De eigenaar, de Agent of de Gezagvoerder is verplicht aan de ontvangen bevelen te voldoen met inachtnemina vsn de door den Havenmeester voor den aanvang en voor de be- ëindiging der daartoe noodige werkzaamheden bepaalde ter- mijnen.

ART. 13. Er moet aan boord van elk zich op eene reede bevindend schip steeds een voldoend aantal schepelingen, ter beoordeelina van den Havenmeester, aanwezig zijn, m het schip onmiddellijk te kunnen verhalen bij het'ontvangen van een daartoe strekkend bevel van den Havenmeester.

ART. 14. (1.) Het is verboden op eene reede of elders langs de kust, in vaarwaters van minder dan tien vadem diepte, ballast te werpen.

(2.) Van de boeten, welke wegens overtreding van dit ver- bod worden opgelegd en voldaan, wordt één derde gedeelte uitgekeerd aan den aanbrenger of de aanbrengers van de overtreding.

ART. 15. Het is verboden de vaart op of naar de reede te belemmeren.

ART. 16. (1.) Behalve aan het personeel van de havendeparte- menten en aan dat van den dienst der bebakening, der kunst- verlichting en van het loodswezen is het aan een ie~der verboden om :

a. van Gouvernementswege geplaatste boeien, tonnen, licht-

schepen, loodsstationsschepen, lichten, bakens, peilschalen en andere merken, los te maken of schepen dan wel andere drijvende of gezonken voorwerpen daaraan vast te leggen;

b. ten anker te gaan binnen een afstand van 200 meter van

zoodanige licht- of loodsstationsschepen of binnen een af-

(32)

c. zich zonder vergunning van den Havenmeester aan boord van een niet bemand lichtschip te begeven.

(2) De boeten, welke wegens overtreding van dit artikel worden opgelegd en voldaan, worden ten volle uitgekeerd aan den aanbrenger of de aanbrengers van de overtreding.

ART. 17. (1) Zieke schepelingen mogen van een schip ter reede niet naar eene Gouvernements-ziekeninrichting aan den wal worden overgebracht, dan met een biljet, waarop zij dui-

delijk aangewezen zijn en, zoo het schip hier te Lande gecon- signeerd is, tevens de betrokken Handelsagent vermeld is.

"(2) Binnen vier en twintig uur na de overbrenging naar zulk eene ziekeninrichting moet de Gezaghebber of zijn Agent voor de verpleeg- en andere kosten zekerheid stellen door ten kantore van den Havenmeester een geldsom of een borgtocht, door dien ambtenaar voldoende geacht, neder te leggen.

(3) De voorschriften van dit artikel zijn niet van toepassing op schepelingen, behoorende tot de bemanning van Rijkssche- pen, zoowel Nederlandsche als vreemde.

ART. 18. (1) Het is verboden ter reede een lijk over boord te zetten.

(2) In bizondere gevallen, ter beoordeeling van den Haven- meester, kan met diens vergunning een lijk buiten de reede worden gebracht en aldaar op den bodem van de zee worden nedergelaten.

(3) Het is verboden zonder vergunning van den Havenmees- ter een lijk aan wal te brengen of op eene andere, dan door den Havenmeester aangewezen plaats te begraven.

(4) Het in dit artikel bepaalde is ook van toepassing op de lijken van groote dieren, zooals varkens, schapen, geiten, run- deren, paarden enz.

ART. 19. (1) De Havenmeester is gerechtigd zich te allen tijde aan boord van een zich ter reede bevindend schip te begeven, ten einde zoodanige onderzoekingen a a n g a a n d e het schip, de lading, de bemanning, als anderszins te doen als hem voorgeschreven zijn of noodig voorkomen.

(2) Hij" is bevoegd een hem ondergeschikt ambtenaar met deze werkzaamheden te belasten.

(3) Rijksschepen, zoowel Nederlandsche als v r e e m d e , zijn van dit recht tot onderzoek uitgezonderd.

ART. 20. (1) De Havenmeester is bevoegd, ten koste en gevare van de overtreders, indien mogelijk en raadzaam na

(33)

_ 7 —

voorafgaande waarschuwing, en desvereischt met geweld, te doen wegnemen of beletten en te doen verrichten, al wat in strijd met dit reglement of met de krachtens dit reglement door hem uitgevaardigde bevelen is of wordt gedaan of nagelaten.

(2.) Hij is eveneens bevoegd het vertrek van een schip te verhinderen in de gevallen, waarin het vertrek in strijd zoude zijn met dit reglement of met andere verordeningen.

(3.) Hij is bevoegd in de gevallen, genoemd in het eerste en tweede lid van dit artikel, indien hem zulks noodig voorkomt, gewapende hulp bij Hoofden van politie of Commandanten van Nederlandsche oorlogsschepen in te roepen.

(4.) De in het eerste en tweede lid van dit artikel aan den Havenmeester gegeven bevoegdheden hebben geene betrekking op Rijksschepen, zoowel Nederlandsche als vreemde.

A R T . 2 1 . Behoudens het geval dat zij passagiers of goede- ren vervoeren aan eigen boord, zijn sleepbooten niet onder- worpen aan de voorschriften, genoemd in de artikelen 7 en 8 van dit reglement.

A R T . 22. (1.) Met geldboete van ten hoogste vijftig gulden wordt gestraft elke overtreding v a n :

a. het eerste lid van artikel 3 ,

b. het eerste of tweede lid van artikel 10.

(2.) Met geldboete van ten hoogste één honderd gulden wordt gestraft elke overtreding v a n :

a. het tweede of derde lid van artikel 5, b. het eerste of tweede lid van artikel 7, c. het vierde lid van artikel 8.

d. artikel 15.

e. § b of § c. van het eerste lid. van artikel 16, ƒ. het eerste of tweede lid van artikel 17, g. het eerste, tweede of derde lid van artikel 18.

(3) Met geldboete van ten hoogste één duizend gulden wordt gestraft :

A. elke overtreding v a n :

a. het eerste of tweede lid van artikel 4, b. het tweede lid van artikel 6,

c. het eerste, tweede of vierde lid van artikel 12, ei. artikel 1 3 ,

e. § a van het eerste lid van artikel 1 6 :

B. onwil of nalatigheid in het opvolgen der voorschriften van artikel 11 of der daarin bedoelde bevelen van den Havenmeester.

C. het weigeren van toegang tot het schip aan de in

(34)

artikel 19 bedoelde ambtenaren en het verhinderen of belemmeren van hu n n e onderzoekingen a a n boord.

C4.) Met geldboete van ten hoogste drie gulden voor eiken kubieken meter netto inhoud van het schip wordt gestraft elke overtreding van :

a. het eerste of tweede lid van artikel 8, b. het eerste lid van artikel 14.

ART. 2 3 . fl.) Voor de betaling der geldboeten wegens over- treding van dit reglement door de opvarenden verbeurd, is de Gezagvoerder aansprakelijk.

f2.) Voor de betaling der krachtens dit reglement opgelegde geldboeten en der gemaakte kosten is het schip verbonden en executabel.

Vastaesteld bij artikel 1 van de ordonnantie in staatsblad 1905 No. 547.

No. 2. VOORSCHRIFTEN ter voorkoming van aanvaringen op zee in Ned.-Indië.

A. Nieuwe voorschriften ter voorkoming van aanvaringen op zee. Staatsblad 1897 No. 188

De Gouverneur-Generaal u an Nederlandsch-Indië

Heeft goedgevonden en verstaan. Met intrekking van de or- donnantie van 14 October 1880 (stbl. No. 192), en die van 21 Januari 1886 (stbl. No. 18) vast te stellen de cndervolgende voorschriften, welke ter voorkoming van aanvaringen door stoom- en andere schepen en vaartuigen, varende of ten anker liggen- de, moeten worden in achtgenomen.

ALGEMEENE BEPALINGEN.

De navolgende voorschriften zijn van toepassing op alle vaartuigen in zee.

Bij de toepassing wordt een stoomvaartuig, hetwelk onder zeil en niet onder stoom is, beschouwd als zeilvaartuig ; en elk vaartuig onder stoom, ook al is het tegelijk onder zeil, als stoomvaartuig.

Onder „stoomvaartuig", wordt verstaan, elk vaartuig voortbe- wogen door m a c h i n e s ; een vaartuig als „ v a r e n d e " beschouwd, wanneer het niet ten anker is, noch vastgemaakt is aan den wal, noch aan den grond zit.

(35)

_ 9 —

VOORSCHRIFTEN OMTRENT HET VOEREN VAN LICHTEN, ENZ,

De uitdrukking „zichtbaar", in deze voorschriften ten op- zichte van lichten gebezigd, beteekent zichtbaar bij donkeren nacht en helderen dampkring.

ART. 1. De voorschriften betreffende de lichten moeten bij elke weersgesteldheid van zonsondergang tot zonsopgang wor- den opgevolgd; gedurende dien tijd mcgen geen andere lich- ten, welke aangezien kunnen worden voor de voorgeschrevene, getoond worden.

ART. 2. Een stoomvaartuig moet, wanneer het varende is, voeren :

a. Aan of voor den fokkemast, of bij gebreke van een fokke- mast voor op het vaartuig, op een hoogte boven den romp van tenminste 6 meter en indien het vaartuig meer dan 6 meter breed is, op eene hoogte boven den romp van tenminste die breedte, met dien verstande echter, dat het licht niethooger boven den romp gevoerd behoeft te worden dan 12 meter, een helder wit licht, dat '»oodanig is ingericht, dat het een onafgebroken licht doet schijnen over een boog van den hori- zon van 20 kompasstreken en zoodanig is geplaatst, dat het licht werpt over 10 kompasstreken ter wederzijde van het vaartuig, te weten van recht vooruit tot twee streken achter-

lijker dan dwars aan elke zijde.

Het licht moet op een afstand van tenminste 5 zee- mijlen (van 60 in 1 graad) zichtbaar zijn.

b. Aan stuurboordszijde een groen licht, zoodanig ingericht, dat het een onafgebroken licht doet schijnen over een boog van den horizon van 10 kompasstreken en zoodanig geplaatst, dat het licht werpt van recht vooruit tot 2 streken achterlijker dan dwars aan die zijde. Het licht moet op een afstand van tenminste 2 zeemijlen (van 60 in 1 graad) zichtbaar zijn.

c. Aan bakboordszijde een rood licht, zoodanig ingericht, dat het een onafgebroken licht doet schijnen over een boog van den horizon van 10 kompasstreken en zoodanig geplaatst, dat het licht werpt van recht vooruit tot 2 streken achterlijker dan dwars aan die zijde. Het licht moet o p e e n afstand van ten- minste 2 zeemijlen (van 60 in 1 graad) zichtbaar zijn.

d. De genoemde groene en roode zijdelichten moeten aan de binnenzijde voorzien zijn van schermen, die tot een afstand van 9 decimeter van het voorvlak van de lantaarn naar voren doorloopen en zoo gesteld zijn, dat zij beletten dat het bak-

(36)

boords- of roode licht aan stuurboordszijde en het stuur- boords- of groene licht aan bakboordszijde gezien wordt.

e- Een stoomvaartuig, dat varende is, mag bovendien een tweede wit licht voeren, van dezelfde inrichting als het onder (a) genoemde.

Deze twee lichten moeten zoodanig in één richting met de kiel geplaatst worden, dat het eene tenminste 4 ' /2 meter hoo- ger is dan het andere, en in zoodanige onderlinge positie, dat het lagere licht vóór het hoogere is geplaatst.

De verticale afstand tusschen • deze twee lichten moet kleiner zijn dan de horizontale.

ART. 3. Een stoomvaartuig, een ander vaartuig sleepende, moet, behalve zijne zijdelichten, twee heldere witte lichten lood- recht boven elkander voeren, met tenminste 18 decimeter tus- schenruimte, en indien het meer dan één vaartuig sleept, en de lengte van den sleep, gerekend van het hek van het vaartuig, dat sleept, tot het hek van het achterste gesleepte vaartuig meer dan 180 meter bedraagt, moet het nog een derde helder wit licht voeren, 18 decimeter boven of beneden de reeds ge- noemde lichten.

Elk dezer lichten moet van gelijke inrichting en sterkte ge- plaatst zijn als het witte licht genoemd in art. 2 (a), met uit- zondering van het derde licht, hetv/elk gevoerd moet worden op een hoogte van tenminste 4 meter boven den romp.

Ten behoeve van het sturen op het gesleept, wordende vaar- tuig, mag het sleepende vaartuig achter den schoorsteen of den achtersten mast, een klein wit licht voeren, doch dit licht mag niet voorlijker dan dwars zichtbaar zijn.

ART. 4.

a. Een vaartuig, waarmede ten gevolge van eenig ongeval niet gemanoeuvreerd kan worden, moet, tenzij het is een vis- schersvaartuig, dat in zoodanig geval het licht voert, in art.

11 eerste alinea voor schepen ten anker voorgeschreven, op dezelfde hoogte als het in art. 2 (a) genoemde witte licht, daar zij het best gezien kunnen worden, en, wanneer het een stoomvaartuig is, in plaats van dit licht, twee roode lichten loodrecht boven elkander, met tenminste 18 deci- meter t u s s c h e n r u i m t e ' v o e r e n , zoodanig ingericht dat zij over den geheelen horizon zichtbaar zijn op een afstand van tenminste 2 zeemijlen (van 60 in 1 graad). Bij dag moet zoodanig vaartuig, daar, waar zij het best gezien kunnen worden, voeren twee zwarte ballen of figuren, elk 6 deci- meter in middellijn, de een loodrecht boven den ander, met een tusschenruimte van tenminste 18 decimeter.

(37)

l i -

ft. Een vaartuig, bezig zijnde met het leggen of lichten van een telegraafkabel, moet, ter plaatse van het in art. 2 (a) bedoelde witte licht, drie lichten, loodrecht boven elkander en met onderlinge tusschenruimte van tenminste 18 deci- meter, voeren.

Het hoogste en laagste van deze lichten moet rood en het middelste wit zijn; zij moeten zoodanig zijn ingericht dat zij over den geheelen horizon zichtbaar zijn, op een afstand van tenminste 2 zeemijlen (van 60 in 1 graad).

Bij dag moet zoodanig vaartuig, daar, waar zij het best gezien kunnen worden, drie figuren, tenminste 6 decimeter middellijn, loodrecht boven elkander en met eene onderlin- ge tusschenruimte van tenminste 18 decimeter voeren.

De bovenste en onderste dezer figuren moeten bolvormig en rood van kleur, de middelste ruitvormig en wit van kleur zijn.

c. De vaartuigen, waarover in dit aitikel gehandeld wordt,

mogen, wanneer zij geen vaart loopen, de zijdelichten niet voeren, maar mogen die lichten voeren, wanneer zij vaart loopen.

d. De lichten en figuren bij dit artikel voorgeschreven, zijn

voor andere vaartuigen, het teeken, dat het vaartuig, dat ze voert, niet kan manoeuvreeren en dus niet uit den weg kan gaan.

ART. 5. Een zeilvaartuig, dat varende is, en elk vaartuig hetwelk gesleept wordt, moet dezelfde lichten voeren welke in art. 2 voor een stoomvaartuig, dat varende is, zijn voorgeschre- ven, met uitzondering van de in dat artikel genoemde witte lichten, welke het nimmer rnag voeren.

ART. 6. Wanneer, zooals dit bij slecht weder op kleine vaar- tuigen, die varende zijn, kan voorkomen, de groene en roode zijdelichten niet vastgezet kunnen worden, moeten deze lichten aangestoken en klaar tot gebruik bij de hand worden gehou- den, en, indien een ander vaartuig nadert, of indien het zelf in de nabijheid van een ander vaartuig komt, aan hunne res- pectieve zijden, tijdig genoeg om aanvaring te voorkomen, getoond worden op zoodanige wijze, dat zij het best zichtbaar zijn ; het groene licht mag niet aan bakboord, het roode niet aan stuurboord, en beide lichten mogen aan hunne respectieve zijden zooveel doenlijk niet meer dan twee streken achterlijker dan dwars zichtbaar zijn.

Om het gebruik dezer draagbare lichten zoo zeker en ge-

makkelijk mogelijk te maken, moet elke lantaarn uitwendig

(38)

geverfd zijn met de kleur van het licht, dat zij doet schijnen, en bovendien voorzien zijn van een doelmatig scherm.

ARi. 7. Stoomvaartuigen van minder dan 40, vaartuigen voortbewogen door middel van riemen of zeilen, van minder dan 20 ton (van 2,83 M

3

) bruto inhoud en roeibooten, zijn, wan- neer zij varende zijn, niet verplicht de lichten te voeren in art. 2 (a) (6) (c) vermeld; zij moeten echter, wanneer zij die lich- ten met voeren, voorzien zijn van de volgende lichten :

Ie. Stoomvaartuigen van minder dan 40 ton (van 2.83 M

3

) bruto inhoud, moeten voeren :

a. Vóór op het vaartuig of aan, of vóór den schoorsteen,

waar dit het best gezien kan worden, en op een hoogte boven het potdeksei van tenminste 27 decimeter, een hel- der wit licht, ingericht en geplaatst op de wijze, als voor- geschreven in art. 2 (a) en van zoodanige sterkte dat het zichtbaar is op een afstand van tenminste 2 zeemijlen (van 60 in 1 graad).

b. Groene en roode zijdelichten, ingericht en geplaatst als

voorgeschreven in art. 2 (6) en (c), en van zoodanige sterkte, dat zij zichtbaar zijn op een afstand van tenminste

1 zeemijl (van 60 in 1 graad,) of een samengestelde lan- taarn, toonende aan de daarvoor aangewezen zijden van het vaartuig groen en rood licht, van recht vooruit, tot 2 streken achterlijker dan dwars. Deze lantas m moet ten- minste 9 decimeter beneden het witte licht qevoerd wor-

den.

a

2e. Stoomsloepen, zooals die aan boord van zeeschepen ge- voerd worden, mogen het witte licht op minder dan 27 de- cimeter boven het potdeksei voeren, doch in elk geval boven débonder 1 b bedoelde samengestelde lantaarn.

Je. Vaartuigen, welke worden voortbewogen door middel van riemen of zeilen, van minder dan 20 ton (van 2,83 M

3

) bruto inhoud, moeten een lantaarn aangestoken gereed houden, met een groen glas aan de andere zijde. Deze^ lantaarn moet, in- dien een ander vaartuig nadert, of indien het zelf in de na- bijheid van een ander vaartuig komt, tijdig genoeg om aanva- ring te voorkomen, getoond worden, zoodanig, dat het groene licht met aan bakboordszijde en het roode licht niet aan stuur- boordszijde gezien kan worden.

4e. Roeibooten, hetzij daarmede qeroeid of gezeild wordt, moeten een wit licht gevende lantaarn aangestoken gereed hou- den welke nu en dan, doch tijdig genoeg om aanvaring te voorkomen, getoond moet worden.

De in dit artikel bedoelde vaartuigen behoeven de in art. 4

(39)

(a) en in art. 11, laatste zinsnede, voorgeschreven lichten niet te voeren.

A R T . 8. Loodsvaartuigen, op hun kruisstation varende, moeten niet de lichten voeren, welke voor andere vaartuigen zijn voorgeschreven. Zij moeten enkel aan den top van den mast een wit licht voeren, dat rondom zichtbaar is.

Bovendien moeten zij met korte tusschenpoozen, van ten hoogste 15 minuten, een of meer schitterlichten voeren.

Wanneer zij andere vaartuigen of andere vaartuigen hen op korten afstand naderen, moeten zij de aangestoken en tot ge- bruik gereed zijnde zijdelichten bij korte tusschenpoozen too- nen, om de richting, waarin zij sturen, aan te geven, doch het groene licht mag niet aan bakboordszijde, en het roode niet aan stuurboordszijde getoond wofden.

Een loodsvaartuig, dat langszij van een vaartuig moet gaan, om een loods af te geven, mag het witte licht too- nen, in plaats van het aan den mast te voeren, en mag, in stede van de bovengenoemde gekleurde lichten, een lantaarn tot gebruik gereed houden, met een groen glas aan de eene en een rood glas aan de andere zijde, ten einde die op de in art. 7 sub 3 omschreven wijze te ge- bruiken.

Loodsvaartuigen, niet op hun kruisstation varende, moeten dezelfde lichten voeren als andere vaartuigen van hunne ton- nenmaat.

ART. 9. Visschersvaartuigen zijn niet verplicht de zijdelichten te voeren, die voor andere zeeschepen zijn bepaald, maar in- dien zij die lichten met voeren, moeten zij voorzien zijn van een lantaarn, waarvan de eene helft groen en de andere helft rood licht uitstraalt.

Ter voorkoming van aanvaring moet die lantaarn tijdig worden uitgestoken en zoodanig gehouden, dat het groene licht niet aan bakboordszijde en het roode niet aan stuurboordszijde kan worden gezien.

Visschersvaartuigen, ten ?.nker of voor hunne netten liggen- de, moeten een helder wit licht vertoonen. Zij mogen boven- dien, indien zij het nuttig achten, van tijd tot tijd een schit- terlicht vertoonen.

ART. 10. Een vaartuig, hetwelk door een ander wordt opge- loopen, moet, van het hek, aan het oploopende vaartuig een wit licht of een schitterlicht toonen.

Het witte licht mag vast zijn en in een lantaarn gevoerd worden, doch in dat geval moet de lantaarn zoodanig ingericht

(40)

èn van schermen voorzien zijn, dat zij een onafgebroken licht werpt over een boog van den horizon van 12 kompasstreken, n. I. 6 streken van recht achteruit aan elke zijde. Het licht moet op een afstand van tenminste 1 zeemijl (van 60 in 1 graad) zichtbaar zijn en zooveel mogelijk op hoogte als de zijdelichten gevoerd worden.

ART. 1 1 . Een vaartuig, ten anker zijnde, moet, wanneer het minder dan 45 meter lang is, vooruit, waar het het best gezien kan worden, doch niet hooger dan 6 meter boven den romp, een wit licht voeren in een lantaarn, zoodanig ingericht, dat zij een helder en onafgebroken licht verspreidt, rondom, op een afstand van tenminste 1 zeemijl (van 60 in 1 graad), zichtbaar.

Een vaartuig van 45 meter lengte en daarboven, ten anker zijnde, moet twee zulke lichten voeren ; het eene vóór op het vaartuig op een hoogte van niet minder dan 6 en niet meer dan 12 meter boven den romp ; het andere op of bij het hek 'van het vaartuig, tenminste 4,5 meter lager dan het voorste.

Als lengte van het vaartuig geldt de in den meetbrief aan- gegeven lengte.

e e n vaartuig, hetwelk in of nabij een vaarwater aan den grond zit, moet, tenzij het is een visschersvaartuig, dat in zoo- danig geval het licht voert in dit artikel, eerste alinea, voor schepen ten anker voorgeschreven, het licht of de lichten hier- boven genoemd voeren, en bovendien de twee roode lichten, voorgeschreven in art. 4 (a).

ART. 12. Indien het noodig is om de aandacht te trekken, mag elk vaartuig, behalve de lichten, welke het volgens deze voorschriften voeren moet, een schitterlicht toonen, of eenig knalsein geven, hetwelk niet voor een noodsein kan worden gehouden.

A R T . 13. De inhoud dezer voorschriften belet noch de hand- having van bijzondere bepalingen, door de Regeering van eenige natie gemaakt, met betrekking tot net voeren van vaste- of seinlichten, buiten en behalve de hierbij voorgeschrevene, voor twee of meer oorlogsvaartuigen of voor vaartuigen onder convooi, noch het toonen van door reeders aangenomen ver- kenmngsseinen, mits deze van Regeeringswege zijn goedgekeurd en bekend gemaakt.

ART. 14. Een stoomvaartuig moet, ingeval het uitsluitend onder zeil is, doch zijn schoorsteen op heeft, overdag vóór op het vaartuig een zwarte bal of figuur voeren van 6 decimeter middellijn, ter plaatse waar dezelve het best gezien kan worden.

(41)

15 ôeluidseinen bij mist, enz.

ART, 15 t/m 16 enz.

BEPALINGEN OMTRENT HET UITWIJKEN.

Inleiding. Gevaar voor aanvaring.

Gevaar voor aanvaring kan, indien de omstandigheden het toelaten, bemerkt worden, door zorgvuldig de kompaspeiling van het naderende schip na te gaan. Verandert die peiling niet noemenswaard, dan moet aangenomen worden, dat er gevaar voor aanvaring bestaat.

ART. 17. Wanneer twee zeilvaartuigen elkander naderen, zoodat gevaar voor aanvaring bestaat, moet een van beide wijken, waarbij de volgende regelen in acht genomen moeten worden.

a. Een vaartuig, dat met ruimen wind zeilt, moet wijken voor een vaartuig, dat bij den wind zeilt.

b. Een vaartuig, dat over stuurboord bij den wind ligt moet wijken voor een vaartuig, dat over bakboord bij den wind ligt.

c. Wanneer beide met ruimen wind zeilen, doch over ver- schillende boegen liggen, dan moet het vaartuig, dat over stuurboord ligt, wijken voor het vaartuig, dat over bak- boord ligt.

d. Wanneer beide met ruimen wind zeilen, over denzelfden boeg liggende, dan moet het loefwaartsche vaartuig wijken voor het lijwaartsche vaartuig.

e. Een vaartuig, dat vóór den wind zeilt, moet voor een ander vaartuig uit den weg gaan.

ART. 18 Indien twee stoomvaartuigen recht of bijna recht tegen eikander insturen, zoodat gevaar voor aanvaring bestaat, moeten beide naar stuurboord uitwijken, zoocat zij elkander aan bakboordszijde voorbij varen.

Dit artikel is alleen van toepassing in gevallen, dat vaartui- gen recht of bijna recht tegen elkander insturen en wel zoo dat gevaar voor aanvaring bestaat, en is niet van toepassing op twee vaartuigen, die, indien zij hunne koersen vervolgden, van zelve van elkander zouden vrijloopen.

Het is dus alleen van toepassing, wanneer elk der twee vaartuigen recht of bijna recht tegen net andere instuurt, met andere woorden, wanneer bij dag elk der twee vaartuigen de masten van het andere vaartuig met zijn eigen masten in eene lijn of nagenoeg in ééne lijn heeft, of wanneer des nachts elk der twee vaartuigen de twee zijdelichten van het andere ziet.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

toen aldaar telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn, in elk geval in Nederland, ingeleverde aangiftebiljet omzetbelasting

De beelden van die middag drongen zich onophoudelijk aan hem op en met een enorme knoop in zijn maag dacht hij eraan terug, het geweer, de kop van Odysseus, zijn ogen vooral,

Het verzet zal ook kunnen gedaan worden, het zij bij buitengerechtelijke authentieke acte, het zij ter gelegenheid van de beteekening van het vonnis, of van elke andere

Vader, ik zoek voor jou In ’t stof van de wegen De paarlen van regen De paarlen van dauw Ik zal in mijn leven Werken zonder rust Om jou licht en lust Goud en goed te

3. Herkenningsteeken zal zijn het uitstrekken van één arm. Beide herkenningsteekens en wachtwoorden zijn tevens toepasselijk op Australische troepen. Aan deze order werden

§ 2. De principiële afwijzing door het recht. Een breuk met ons gewoonlijk denkpatroon. Een beperkte praktische bruikbaarheid. Het leven als één geheel. De huidige en

Het ontwerpbesluit en alle daarop betrekking hebbende stukken liggen van vrijdag 25 juni tot en met donderdag 15 juli 2010 ter inzage bij de receptie van het stadhuis van de

Without tube renewal the Reptation model predicts that viscosity follows N 3 (observed is N 3.4 ).. Without tube renewal the Reptation model predicts that viscosity follows N