• No results found

ART. 15. Schippers, die geen strafregister aan boord hebben of het niet behoorlijk hebben ingevuld, of zoo daarin, hetzij misdrijven naar wettelijke bepalingen strafbaar, hetzij inbewaar-stelling van personen ais veiligheidsmaatregelen zijn vermeld, het niet binnen veertien dagen na hunne aankomst ter plaatse van bestemming in Nederlandsch-Indië aan het hoofd van be-stuur hebben vertoond, zijn strafbaar :

indien zij zijn Europeanen en met dezen gelijkgestelden voor de eerste maal met boete van f 5 0 . - - tot f300. , en bij her-haling met het maximum der boete en gevangennisstraf van drie dagen tot ééne maand, en indien zij zijn inlanders en met dezen gelijkgestelden, voor de eerste maal met boete van f 50.—

tot f 300. —, en bij herhaling met het maximum der boete en

ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zon-der loon van drie dagen tot één maand. Het hoofd van plaat-selijk bestuur stelt een door hem geteekend en gedagteekend

„gezien" op het hem vertoonde strafregister.

ART. 16 tot en met 23 enz. (ART. 18 is gewijzigd bij Stbl.

1874 no. 135 en ART. 23 bij Stbl. 1891 no. 215 en 1900 no. 141.) Slotartikel.

De voorschriften dezer ordonnantie hebben alleen betrekking op schepen en vaartuigen, op Europeesche wijze getuigd, welke

ingevolge de wettelijke bepalingen van een Nederlandsch-Indischen zeebrief moeten voorzien zijn 1).

De op die schepen en vaartuigen als schipper, scheepsoffi-cier of scheepsgezel dienstdoende inlanders zijn onderworpen aan de voorschriften van den vierden titel van het llde boek van het Wetboek van Koophandel, daarvan uitgezonderd de woorden : „en de verdere scheepsgezellen eene maand der g a g e " voorkomende aan het slot van den eersten volzin van artikel 3 9 8 .

C. MAATREGELEN tot handhaving van orde en tucht onder de Inlandsche schepelingen aan boord der stoomschepen, welke gebezigd worden tot bestrijding van den opiumsluik-handel en aan boord der schepen van de bebakening, van de kustverlichting en van het haven- en loodswezen.

Staatsblad 1900 No. 192.

DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË doet te weten :

Dat Hij, nader wenschende te voorzien in de maatregelen tot handhaving van orde en tucht onder de Inlandsche sche-pelingen aan boord der stoomschepen, welke gebezigd worden tot bestrijding van den opiumsluikhandel, en zoodaniqe maatre-gelen ook wenscheüjk achtende ten aanzien van de Inlandsche schepelingen aan boord der schepen van de bebakening, van de kustverlichting en van het haven- en loodswezen.

Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Regle-ment op het beleid der Regeering van Nederl.-Indië ;

Heeft goedgevonden en verstaan :

I. In te trekken de ordonnantie van 6 Februari 1886 (Staats-blad No. 34)

11 Bii Stbl. 1905 no 240 is bepaald, dat Stbl. 1873 nó 119 ook toepasselijk is OD de Inlandsche schepelingen aan boord der gewestelijke communicatie- en politievaartuigen, voorzoover die voorschriften niet in strijd zijn met andere voor bedoelde schepelingen

gel-dende bepalingen.

23 —

II. Te bepalen, dat op de Inlandsche schepelingen aan boord der stoomschepen, welke gebezigd worden tot bestrijding v a n . den opiumsluikhandel, en op de Inlandsche schepelingen aan boord der schepen van de bebakening, van de kust-verlichting en van het haven- en loodswezen, van kracht zijn de bij ordonnantie van 14 juli 1873 (Staatsblad. No. 119) 1) vastgestelde en sedert gewijzigde voorschriften omtrent de huis-houding en tucht op de Nederlandsch-Indische koopvaardij-schepen, voor zoover die voorschriften niet in strijd zijn met andere voor bedoelde schepelingen geldende bepalingen.

III. Deze ordonnantie treedt in werking op den dag barer afkondiging.

No. 4. REGELING der verplichting van particuliere onder-nemingen van landbouw of nijverheid op Java en Madoera tot herstel der door haar karretransport aan

dessawegen en daarin gelegen kunstwerken toege-brachte schade.

Staatsblad 1901 No. 161.

DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË doet te weten :

Dat Hij. het noodzakelijk achtende voorzieningen te treffen waardoor de particuliere ondernemingen van landbouw of nij-verheid op Java en Madoera verplicht worden tot herstel der door haar karretransport aan de dessawegen en daarin gelegen kunstwerken toegebrachte schade ;

Heeft goedgevonden en verstaan : Te bepalen als volgt :

ART. 1. 1) De particuliere ondernemingen van landbouw of nijverheid op Java eri Madoera zijn verplicht tot herstel der schade, door het te haren behoeve strekkend karretransport toegebracht aan de daarvoor gebezigde dessawegen en daarin gelegen kunstwerken.

(2) Voor de toepassing van deze verordening wordt onder

„karretransport" verstaan, het gebruikmaken van niet over rails loopende rij- en voertuigen, welke niet uitsluitend voor vervoer van personen worden gebezigd.

1) Zie Sub. B. hiervoren.

ART. 2. (1) Indien door het karretransport eener onderne-ming, als bedoeld in artikel 1, beduidende schade is veroor-zaakt aan in gemeentelijken dienst onderhouden wegen of daar-in gelegen kunstwerken, en de ondernemdaar-ing noch uit eigen

beweging, noch op aanschrijving van het Hoofd van plaatselijk bestuur, binnen den daarbij gestelden termijn, ten genoegen van dien ambtenaar, het noodige tot herstel dier schade heeft doen verrichten, is het hoofd van gewestelijk bestuur met goed-vinden der betrokken gemeenten, bevoegd te verbieden, dat van de beschadigde- of in het algemeen van dessawegen voor het karretransport ten behoeve der nalatige onderneming gebruik wordt gemaakt.

(2) Dit verbod vervalt, zoodra, blijkens eene door het Hoofd van plaatselijk bestuur aan den belanghebbende, op diens ver-zoek, uit te reiken verklaring, aan bedoelde verplichting alsnog behoorlijk uitvoering is gegeven.

(3) Het Hoofd van gewestelijk bestuur regelt de wijze, waar-op aan de krachtens alinea 1 en 2 te nemen beslissingen de noodige openbaarheid wordt gegeven.

A R T . 3. Geschillen omtrent de toepassing van het bepaalde bij de tweede alinea van het vorig artikel worden in hoogste instantie beslist door het Hoofd van gewestelijk bestuur, zoo noodig na ingewonnen advies van den eerstaanwezenden W a -terstaatsambtenaar.

ART. 4. Indien gehandeld wordt in strijd met een krach-tens de eerste alinea van artikel 2 uitgevaardigd verbod, wordt de eigenaar of beheerder der onderneming, te welker be-hoeve het transport geschiedde, gestraft met eene geldboete van f 25 (vijf en twintig gulden) tot f 100 (één honderd gulden), tenzij hij kan bewijzen dat de overtreding tegen zijne stellige voorschriften heeft plaats gehad, in welk geval de betrokken karrevoerders strafbaar zijn met dezelfde straf.

ART. 5. Van de toepassing dezer ordonnantie is uitgesloten karretransport binnen de grenzen der residentiën Soerakarta en Djokjakarta en van de „Particuliere landerijen bewesten de Tjimanoek".

No. 5. KEUR tegen het beschadigen van water- en van bevloeiingswerken van openbaar nut. 1) '

Staatsblad 1854 No. 95, zooals het is gewijzigd bij Staatsblad 1871 No, 226 en 1904 No. 202.

1) Zie ook no, 6 hierachter, zoomede Nos'. 117 en 118.

- 25 —

A R T . I. Alle beschadiging van water- en bevloeiingswerken ' van openbaar nut is verboden. 1)

A R T . 2. Overtredingen van dit verbod worden gestraft met eene geldboete, niet te bovengaande vijf en twintig gulden. 2) Inlanders en daarmede gelijkgestelde personen kunnen, in-stede van tot deze boete, v/orden verwezen tot ten arbeidstel-ling aan de publieke werken, voor den kost zonder loon, ge-durende niet langer dan acht dagen.

A R T . 3. De geldboete kan worden opgelegd : a. aan hen, de overtreders of

b. aan hen, die voor dezen aansprakelijk zijn, of

c. aan de gezagvoerders der vaartuigen of de eigenaren of hou-ders der goederen, waarmede de beschadiging is geschied.

A R T . 4. De bestraffing ontneemt niets aan de verplichting welke op de overtreders en op hen, die voor de daden der overtreders aansprakelijk zijn, rust, tot vergoeding der toege-brachte schade.

ART. 5. Onder waterwerken tellen ten deze:

a. rivieren, kanalen, grachten, havens, sluizen, zeehoofden, beschoeiingen, bruggen, waterleidingen, stuw- en overlaat-dammen, duikers en dijken, en

b. al wat behoort tot de rivieren, kanalen, grachten, havens, sluizen, zeehoofden, beschoeiingen, bruggen, waterleidin-gen, stuw- en overlaatdammen, duikers, dijken en andere waterwerken.

ART. 6. Onder beschadiging van waterwerken zijn ten de-ze begrepen :

I e . alle ontgravingen, uitgravingen of ondergravingen van gronden, tot eenig waterwerk behoorende ;

2e. het beschadigen van graszoden en het snijden of uit-trekken van gras langs de buitenzijden of de oppervlakte der kaaien langs de rivieren tot aan het hoofd ;

3e. het beschadigen van langs waterwerken staande boo-men of plantsoen ;

4e. het vastmaken- van vaartuigen aan die boomen of dat plantsoen of aan de rondom die boomen of dat plantsoen ge-stelde schuttingen ;

1) Zooals art 1. luidt cfm. Stbl. 1904 no, 202.

2) Bij Stbl. 1904 no. 202 ten 4e is bepaald, dat tot het opsporen van deze overtredingen mede bevoegd zijn de ambtenaren van den Waterstaat, enz, vermeld in No, 6 hierachter.

5e. het beschadigen van paal- en schoeiwerken ;

6e. het krengen, kielen of meeren aan de schoeipalen der kaaien of aan de jukpalen of leuningen van waterwerken ;

7e. het lossen en plaatsen op waterwerken van voorwerpen, die daaraan schade kunnen toebrengen ;

8e. het laten rusten op de kaaimuren, bij het vallen van het water, van vaartuigen, die, bij hoogen waterstand der ri-vieren, boven de kaaimuren zijn vastgebonden ;

9e. opslaan, lossen en laden van goederen op de kaaien langs de waterwerken, elders dan ter plaatse, door het plaatse-lijk gezag aangewezen.

De goederen, opgeslagen, gelost of tot lading geplaatst op plaatsen, niet door het plaatselijk gezag aangewezen, worden onverwijld, op kosten der eigenaren, opgeruimd of ingescheept, op last van de politie of dergenen, die over 's lands waterwer-ken beheer of toezicht voeren.

De lossing op niet aangewezen plaatsen is niet strafbaar, wanneer zij aldaar onverwijld noodzakelijk was tot behoud der lading.

De noodzakelijkheid wordt alleen bewezen door eene bijzon-dere schriftelijke verklaring van den haven- of rooimeester, of, wanneer de lossing is geschied op plaatsen buiten hunnen werk-kring liggende, van het hoofd van gewestelijk bestuur.

10e. het plaatsen van vaartuigen nabij waterwerken, welker herstelling onderhanden is, en het aldaar lossen of laden van goederen ;

Op kennisgave van den eerstaanwezenden ingenieur van den waterstaat, voorziet in dit geval de haven- of rooimeester of, wanneer de plaats buiten hunnen werkkring ligt, het hoofd van gewestelijk bestuur.

Vaartuigen, voor het werk benoodigd, zijn in dat verbod niet begrepen ;

11e. het versperren of belemmeren, op welke wijze ook, van de zijwegen of zoogenaamde jaagpaden ;

12e. het doen zinken of het gezonken laten van vaartuigen in de havens, kanalen, grachten en waterleidingen ;

De gezonken vaartuigen moeten bij eerste aanzegging wor-den opgeruimd, of worwor-den op kosten der eigenaren opgeruimd op last van de politie of van degenen, die over 's lands wa-terwerken beheer of toezicht voeren.

13e. het leggen van dammen, stuwen of versperringen in

:

— 27 —

rivieren, kanalen, grachten, waterleidingen en havens, of wel het opruimen van de daarin gelegde;

14e. het willekeurig openen en sluiten of het geheel weg-nemen van waterkeeringen en sluizen, duikers en overlaten ;

15e is mede verboden en strafbaar, volaens de artikelen 2 en 3, het laten losloopen van vee in de nabijheid v a n ' s lands waterwerken, waardoor die waterwerken of de daar langs staan-de boomen of plantsoen zoustaan-den kunnen worstaan-den beschadigd;

16e. het beplanten van de duinen, taluds en bermen der dij-ken 1).

IRRIGATIEWEZEN. WATERVERDEEUNG. Wijzigina van Staatsblad 1854 No. 95 en strafbedreicriro tegen overtredingen van door de Hoofden van gewestelijk bestuur vastgestelde re-gelingen op het aebruik en de verdeeling van het water uit water- en bevloeiïngswerken van openba2r 'nut.

Staatsblad 1904 No. 202. Zooals het is gewijzigd bij Staatsblad 1905 No. 167.

Ten eerste: De aanhef en artikel 1 van de publicatie van 21 December 1854 (Staatsblad No. 95) 2) worden qelezen :

„Met intrekking van alle ter zake bestaande bepalingen vast

„te stellen de volgende :

„Keur tegen het beschadigen van water- en van bevloeiïngs

„werken van openbaar nut."

„ART. 1. Alle beschadiging van w a t e r - e n van

bevloeiïngswer-„ken van openbaar nut is verboden."

Ten tweede 3) „Overtreding van openbaar gemaakte door

„de bevoegde autoriteit vastgestelde of nader vast te stellen

„regelingen oo het aebruik en de verdeeling van het water uit

„water- en bevloeiïnaswerken van openbaar nut wordt ge-s t r a f t met eene geldboete van één tot zege-stig gulden."

Ten d e r d e : Het Hoofd van gewestelijk bestuur regelt de wij-ze, waarop aan de in het vorig artikel bedoelde regelingen de noodige openbaarheid wordt gegeven.

Ten vierde: Tot het opsporen der overtredingen, bedoeld in artikel twee dezer ordonnantie, en van overtredingen van het verbod in artikel 1 2) der publicatie van 21 December 1854 (Staatsblad No. 95) zijn mede bevoegd:

de ambtenaren van den Waterstaat en de Burgerlijke Open-bare Werken, belast met de uitvoering of het beheer van

1) Zooals 16e is aanaevuld bij Stbl. 1871 No. 226.

21 Zie No. 5 hiervoren.

3) Zooals dit artikel is gewijzigd bij Staatsblad 1905 No 167.

water- en van bevloern jswerken vsn openbaar nut, i3der binnen zijn ressort, zoomede het hun voor de uitoefening dier taak toegevoegd Europeesch en Inlandsen personeel.

No. 7. NIEUWE VOORSCHRIFTEN omtrent het aanleggen

• van beschoeiingen, kaaimuren of andere werken langs de oevers van vlotbare en bevaarbare stroo-men en rivieren in. Ned.-Indie.

Staatsblad 1870 No. 119.

ART. 1. Behoudens het bepaalde bij art 7, mag niemand beschoeiingen, kaaimuren of andere werken langs de oevers van vlotbare of bevaarbare stroomen en rivieren aanleggen, zon-der schriftelijke vergunning van het hoofd van gewestelijk be-stuur 1).

A R T . 2. Bij de aanvraag om vergunning, bedoeld bij art. 1 moeten worden overgelegd :

eene nauwkeurige situatieteekening op een schaal van één duizendste, of grootte van den stroom of de rivier, langs de oevers waarvan de aanvrager het werk wenscht aan te leggen, op welke teekening de ligging van het werk duidelijk moet zijn aangegeven, twee of drie doorsneden van den stroom of de rivier omstreeks de plaats, waar het werk zal worden uit-gevoerd, op voldoende schalen om den toestand der rivier of van den stroom te kunnen beoordeelen ; en volledige projekten op een schaal van één honderdste met behoorlijke beschrijvin-gen, waaruit in alle opzichten het uit te voeren werk kan wor-den beoordeeld.

De aanvrager is tevens verplicht op te geven den tijd, noo-dig geacht tot de uitvoering van het werk.

Van het besluit, bevattende vergunning tot uitvoering van het voorgenomen werk, wordt op de overgelegde bescheiden, alvorens die aan den aanvrager worden teruggegeven, eene door het hoofd van gewestelijk bestuur gewaarmerkte aantee-kening gesteld.

ART. 3. Alvorens de vergunning tot uitvoering van het werk te verleenen, wint het hoofd van gewestelijk bestuur het advies in van den eerstaanwezenden ingenieur der B. O. W. in zijn gewest.

1) Bij dit Staatsblad is geene strafbepaling gemaakt op het overtreden van dit verbod ; ook later is dit niet gedaan ; men zou overtreders dus alleen kunnen straffen, als dezen Staatsblad 1854, No. 95. (zie No. 5) overtreden of de plaatselijke rooireglementen, dan wel wegens overtreding van art, 1. No, 9. en art, 1. Nu tl. respectievelijk van het politiere-glement voor Europeanen en Inlanders (zie No. 12 en 13),

29

Bij verschil van gevoelen, roept de eerstgenoemde autoriteit, door tusschenkomst van den Directeur der B. O. W. de be-slissing der Regeering in.

ART. 4. Bij het besluit, waarbij de vergunning wordt ver-leend, wordt bepaald binnen welken tijd het werk moet zijn voltooid, en worden tevens de eventueel noodige voorwaarden gesteld, voor zoover deze niet uit algemeene verordeningen voortvloeien.

Van het besluit v/ordt kennis gegeven aan den rooimeester, die toezicht houdt over de uitvoering van het werk volgens de gewaarmerkte bescheiden, welke bij hem, die de vergunning tot de uitvoering bekwam, steeds te zijner beschikking moeten zijn.

A R T . 5. Wanneer het werk op een andere wijze wordt uit-gevoerd dan volgens de gewaarmerkte bescheiden, is hij, die de vergunning heeft bekomen, verantwoordelijk voor de dien-tengevolge aan derden veroorzaakte schade en verplicht het werk of binnen een door het hoofd van gewestelijk bestuur te bepalen termijn zoodanig te veranderen, dat het overeenkomt met het gewaarmerkt projekt, óf op te ruimen.

Bij gebreke van dien, wordt de vergunning tot uitvoering ingetrokken en is hij, die haar bekomen had, verplicht om bin-nen een door het hoofd van gewestelijk bestuur te bepalen ter-mijn alles in den vorigen staat te herstellen; zullende zulks bij gebreke van dien te zijnen koste v/orden gedaan op last van het bestuur. Hetzelfde zal geschieden, bijaldien hij, aan wien de vergunning tot uitvoering is verleend, den rooimeester de gewaarmerkte bescheiden, bedoeld bij de art. 2 en 4, onthoudt, althans niet op aanvraag daartoe verstrekt.

In elk gevai verbeurt hij, die vergunning heeft bekomen, bij afwijking van de gewaarmerkte bescheiden eene boete van f 3 . — (drie gulden) per dag, totdat de verandering of opruiming heeft plaats gehad.

ART. 6. Wanneer het werk niet is voltooid binnen den vastgestelden tijd, verbeurt de belanghebbende voor eiken dag, welke er meer aan wordt besteed, eene boete van tenminste één en ten hoogste tien gulden.

In geen geval kan de tijd, benoodigd voor het doen der ver-andering, bedoeld bij art. 5, in mindering worden gebracht bij het berekenen van den tijd, waarmede de vastgestelde datum van voltooiing van het werk is overschreden.

ART. 7. Vergunning tot het maken van werken van meer omvang dan die, welke gewoonlijk langs de oevers van

StrOôrrten of rivieren worden aangelegd, als: kribben, dammen, laadhoofden en pijlers van bruggen als anderszins, kan alleen verleend worden door den Gouverneur-Generaal, aan wien het verzoek daartoe wordt gericht onder overlegging van de bij art.

2 genoemde bescheiden.

No. 8. BEPALINGEN omtrent het bouwen, planten, enz.

binnen zekeren afstand van vestingwerken, kampe-menten enz. in Nederlandsch-Indië.

Staatsblad 1871 No. 181, zooals het is gewijzigd bij staatsbladen 1874 No. 134, 1878 No. 135-en 1893 No. 121.

ART. 1. Tusschen de buitengrenzen van vestingwerken of versterkingen, van militaire kampementen, gebouwftn of inrich-tingen en de lijnen, in deze verordening verboden kringen ge-noemd, is het niet geoorloofd te bouwen, houtgewassen te plan-ten of eenig ander werk aan te leggen of tot stand te brengen, dan voor zoover zulks bij verordening is toegestaan of daartoe, overeenkomstig hare bepalingen, vergunning is verleend.

ART. 2 t/m. 11. Enz. 1)

ART. 12. De officieren en opzichters der genie of als zoo-danig fungeerenden zijn bevoegd zich met de arbeiders, die hen behulpzaam zijn tot het doen van opsommingen voor de samenstelling van de staten en kaarten, in art. 10 en 11 be-doeld, te begeven op de erven en in de gebouwen, die ver-moedelijk binnen de verboden kringen van eenig vestingwerk of versterking gelegen zijn.

De bewoners of gebruikers zijn verplicht de officieren en opzichters der genie of als zoodanig fungeerenden met de arbei-ders op de erven, in de gebouwen, door hen bewoond of ge-bruikt wordende, toe te laten ook al mochten zij meenen, dat deze niet binnen eenigen verboden kring gelegen zijn, -wanneer tenminste tweemaal vier en twintig uren te voren van wege het hoofd van plaatselijk bestuur aan hunne woningen van de komst van gemelde officieren en opzichters of als zoo-danig fungeerenden schriftelijk is kennis gegeven--of wanneer gemelde officieren en opzichters of als zoodanig fungeerenden vergezeld zijn van het hoofd van plaatselijk bestuur of den ambtenaar, die hem vervangt.

A R T . 13. Bewoners of gebruikers, die weigeren den toe-gang, in het vorig artikel bedoeld, te verleenen, worden gestraft met eene geldboete van f 2 5 , — tot f 100.—

1) Art. 10 gewijzigd bij Stbl. 1878 No. 135.

ART. 14. Het hoofd van plaatselijk bestuur of de ambte-naar, die hem vervangt, maakt procesverbaal op, wegens de in het vorig artikel vermelde weigering en handelt verder inge-volge de voor den betrokken persoon geldende voorschriften van strafvordering.

ART. 15. De ambtenaar, die overeenkomstig art. 12, de officieren of opzichters der genie of als zoodanig fungeerenden vergezelt, draagt zorg, dat ingeval van weigering van bewoner of gebruiker de noodige middelen, des vereischt ook het ver-breken of uit den weg ruimen van afsluitingen of andere be-letselen, worden aangewend, om de officieren of opzichters der

ART. 15. De ambtenaar, die overeenkomstig art. 12, de officieren of opzichters der genie of als zoodanig fungeerenden vergezelt, draagt zorg, dat ingeval van weigering van bewoner of gebruiker de noodige middelen, des vereischt ook het ver-breken of uit den weg ruimen van afsluitingen of andere be-letselen, worden aangewend, om de officieren of opzichters der