• No results found

voor europeanen en met hen gelijkgestelden, met gevan- gevan-genisstraf van acht dagen tot drie maanden en eene

geld-boete van ten hoogste f 500.— (vijfhonderd gulden) en voor inlanders en met hen gelijkgestelden, met dwangarbeid buiten den ketting van acht dagen tot drie maanden en eene geldboete van ten hoogste f 500.— (vijfhonderd gulden).

Ingeval van overtreding van artikel 3 wordt de aan den overtreder verleende vergunning tot zoutaanmaak bovendien ingetrokken.

Voer- of vaartuigen, gespannen- en lastdieren, door mid-del waarvan de overtreding is gepleegd, zullen verbonden en executabel kunnen worden verklaard voor de betaling van de opgelegde boeten en de gerechtskosten.

1) Zie bepalingen op den invoer van zout voor industrieele doeleinden Sibl. 1907 No. 544.

Ten eerste: De invoer van zout, niet uit de Gouvernements pakhuizen afkomstig, in streken buiten het gebied, waar het zoutmonopolie werkt, is voor industrieele doeleinden tegen be-taling van het verschuldigd invoerrecht alleen toegelaten in de door den Gouverneur-Ge-neraal voor dien invoer aangewezen havens, onder voorbehoud, dat het zout vooraf op kosten van den invoerder en ten genoegen van den eerstaanwezenden ambtenaar der in-en uitvoerrechtin-en in-en accijnzin-en door vermin-enging met vreemde bestanddeelin-en voor de con-sumptie onbruikbaar wordt gemaakt.

Ten tweede: Deze ordonnantie wordt gerekend in werking te zijn getreden tegelijk met de wet van 25 Mei 1907 (Indisch Staatsblad No. 263.)

2) Zooals de slotwoorden luiden cfm. Stbl. 1884 No. 104, en de 2de alinea cfm. Stbl, 1909 No. 96.

— 105 —

ART. 8. Aangehaald zout wordt na verbeurdverklaring of indien de eigenaren daarvan niet bekend zijn of uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, dadelijk na de aanhaling bij het naastbijzijnde gou-vernements pakhuis ingenomen, wanneer het daartoe door het Hoofd van plaatselijk bestuur geschikt wordt geacht. Is dit laatste niet het geval, dan wordt het aangehaald zout, indien het voor de consumptie geschikt is, in het openbaar verkocht, mits zulks in het voordeel van het Land is, en anders vernietigd.

Aan de personen, die zout hebben aangehaald en die tot het doen der aanhaling hebben meegewerkt, ter beoordeeling van het Hoofd van plaatselijk bestuur, wordt, nadat de verbeurd-verklaring in kracht van gewijsde is gegaan, eene belooning, berekend naar den maatstaf van f 2. (twee gulden) per picol, uitgekeerd, voor zooveel zij niet bij algemeene bepalingen zijn

uitgesloten van het genot van een candeel in boeten en verbeurdverklaringen.

Ingeval er meer dan een rechthebbende is, verdeelt het hoofd van plaatselijk bestuur het bedrag onder de rechthebbenden.

Zijn de eigenaren van het aangehaalde zout niet bekeurd of kan uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding wor-den ingesteld, dan geschiedt de uitkeering op de wijze, als in de voorgaande 2 alinea's is aangegeven, nadat het zout in een pakhuis ingenomen, dan wel in het openbaar verkocht of ver-nietigd is 1).

No. 29. PARELVISSCHERIJ. Regelen voor het visschen naar parelschelpen, paarlemoerschelpen - , - tripang, binnen den afstand van niet meer dan drie Engel-sehe zeemijlen van de kusten van Nederlandsch-Indië.

Staatsblad 1902 No. 4, zooals het is gewijzigd bij Stbi. 1903 No. 176 en 1905 nos 262, 320 en 436 2).

ART. 1. (1) Het visschen naar parelschelpen, paarlemoer-schelpen--"-tripang binnen den afstand van niet meer dan drie Engelsche zeemijlen van de kusten van Nederlandsch-Indië is, behoudens de in h e : eerste lid van artikel 2 bedoelde uitzon-dering, uitsluitend geoorloofd aan hen, die het recht daartoe op den voet dezer ordonnantie hebben verkregen.

1) Zooals art. 8 luidt cfm. Stbl. 1900 no. 205, 1903 no. 309 en 1906 no. 256.

2) Bij B.B. no. 6298 is vastgesteld eene instructie op de handhaving van Stbl. 1902 no. 4.

(2) Onder visschen naar de in de vorige alinea genoemde zeeproducten wordt in deze ordonnantie verstaan elke handeling, strekkende om paarlen, paarlemoer .— tripang uit de zee op te halen, onverschillig welke middelen, toestellen of werktuigen daartoe worden aangewend.

(3) De in deze ordonnantie bedoelde afstand van drie Engel-sche zeemijlen wordt gerekend van de laagwaterlijn van de kusten der tot Nederlandsch-Indië behoorende eilanden, alsmede van droogliggende of bij laagwater droogvallende rotsen, banken en riffen, wier laagtelijn niet meer dan zes Engelsche zeemijlen van de naaste kustlaagwateriijn verwijderd ligt 1)'.

ART. 2. (1) Aan de Inlandsche bevolking blijft het recht om naar de in artikel 1 genoemde zeeproducten te visschen onverkort verzekerd ; voor zoover zij van ouds gewoon is dat recht uit te oefenen, blijft haar dit recht, met uitsluiting van anderen, voorbehouden ten aanzien van alle plaatsen, welke bij laag water niet meer dan vijf vadem (negen meter) diepte hebben.

(2) Onder de benaming ...inlandsche bevolking" worden in deze ordonnantie ook begrepen de „orang laoet" die zich voor langer of korter tijd op of langs de kusten ophouden.

(3) Het vischrecht der inlandsche bevolking is niet voor overdracht of vervreemding vatbaar.

(4) Onder de voorwaarden, bij de in artikel 3 bedoelde verpachtingen en bij de in artikel 6 bedoelde vergunningen, te stellen, zal worden vermeld, of de plaatsen, welke bij laag water niet meer dan vijf vadem diepte hebben, al dan niet in de verpachting of in de vergunning begrepen zijn.

(5) Bij de ten deze te nemen beslissingen wordt, behalve met de belangen der inlandsche bevolking van het gewest of het landschap, tot welks zeegebied het betrokken vischterrein behoort, ook even nauwgezet, voor zooveel noodig, rekening gehouden met die der bevolking van de naburige gewesten of landschappen, en eveneens met die der „orang laoet," die gewoon mochten zijn in dat vischterrein hun bedrijf te komen uitoefenen.

ART. 3. Naar gelang het den Gouverneur-Generaal noodig voorkomt, wordt op de in deze ordonnantie vermelde en door den Gouverneur-Generaal vast te stellen verdere voorwaarden, verpacht het recht tot het visschen naar een of meer der in

L) Zooais deze alinea luidt cfm. Stbl. 1905 no. 436.

— 107 —

artikel 1 genoemde zeeproducten, binnen den afstand van niet meer dan drie Engelsche zeemijien van de kusten van :

a. Java en Madoera, de Lampongsche districten, Benkoelen, Sumatra's Westkust, Atjeh en Onderhoorigheden, P a l e m b a n g (uitgezonderd het landschap Djambi), Banka en Onderhoorig-heden, Billiton, de Westerafdeeling van Borneo, Amboina, de Minahassa, het Gouvernements gebied der afdeeling Goron-talo en de Sangi- en Talauer-eilanden (Menado), de Gou-verments landen van de residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo en van het gouvernement Celebes en Onder-hoorigheden, het Gouvernements gebied van de residentiën Oostkust van Sumatra, Riouw en Onderhoorigheden, Ter-nate en Onderhoorigheden, Timor en Onderhoorigheden, de afdeeling Lombok en de afdeelingen Boeleleng en Djembrana en de landschappen Karang-Asem en Gianjar op het eiland Bali (Bali en Lombok) en de onder even-gemelde eilanden, gewesten of deelen van gewesten ressor-teerende eilanden ; 1)

b. de overige gedeelten van Nederlandsch-Indië, v/aar, naar de beslissing van den Gouverneur-Generaal, aan geen door het Gouvernement erkenden inlandschen vorst of bestuur-der de beschikking toekomt over inkomsten uit de visscherij, naar een of meer der in artikel 1 genoemde zeeproducten.

ART. 3a, 4 en 5 enz. 2)

ART. 6. (1) Tot het visschen naar een of meer der in artikel 1 genoemde zeeproducten binnen den afstand van niet meer dan drie Engelsche zeemijlen van de kusten van Neder-landsch-Indië, welke niet behooren tot die, bedoeld in artikel 3, kan, behoudens het bepaalde bij de ee-ste alinea van artikel 2, namens den Gouverneur-Generaal door het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur vergunning worden verleend.

(2) Zoodanige vergunning wordt alieen verleend aan personen of vennootschappen, die aan de in artikel 4 gestelde vereischten voldoen, en nadat door den belanghebbende met den inland-schen vorst of bestuurder eene door het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur goedgekeurde overeenkomst is gesloten, betref-fende de exploitatie van het vischrecht.

1) Zooals al. a luidt cfm Stbl. 1903 no. 176

2) Nieuw art. 3a cfm. Stbl. 1905 no 262. terwijl art. 5 is gewijzigd bij Stbi. 1905 no. 320 Bij Stbl. 1905 no. 263. gewijzigd bij Stbi. 1905 no. 454 is een verpachtingsreglement voor deze visscherij vastgesteld.

(3) De duur dezer vergunning wordt in overeenstemming met