• No results found

[2) Het Hoofd van gewestelijk bestuur beslist wie als aanbrenger, als aanhaler en als medewerker moeten worden

aangemerkt.

[3] Een ieder, die in meer dan één categorie werkzaam is

geweest, heeft aanspraak op aandeel uit elke, waarin hij, zijne

diensten heeft verleend.

(4) De verdeeling tusschen meerdere aanbrengers, aanhalers of andere deelgerechtigden geschiedt door het Hoofd van gewes-telijk bestuur, naar gelang van ieders verdiensten.

(5) Aandeelen, waarop niemand aanspraak heeft, blijven mede beschikbaar voor de toekenning van buitengewone beloo-ningen op den voet van de slotbepaling in het eerste lid.

(6) De voorschriften van artikel 2 van de resolutie van 16 September 1833 No. 6 [Staatsblad No. 56] en van artikel 1, la b, van het besluit van 18. September 1853 No. 5 [Staatsblad No. 73], alsmede van het besluit van 11 April 1874 No. 14 (Staatsblad No. 106) blijven gehandhaafd.

(7) Wanneer het, naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk bestuur, niet twijfelachtig is, dat de verbeurdverklaring van eenige partij aangehaald opium door den rechter zal worden uitgesproken, zoomede indien de eigenaren van het aangehaald opium, daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, niet bekend zijn of uit anderen hoofde geene strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, geschiedt de uitkeering op de wijze, als bij de vorige alinea's is aangegeven, binnen acht dagen na ontvangst der in de eerste alinea van artikel 10 bedoelde verklaring van den Directeur van de fabriek der Opiumregie of van den scheikundige bij die fabriek 1).

ART. 13. De voorschriften van deze ordonnantie zijn niet van toepassing op den invoer, den eigendom, het bezit, het vervoer en den verkoop van opium en de andere in artikel 1 genoemde zaken voor geneeskundig gebruik, behoudens de daar-omtrent bestaande of nader vast te stellen bepalingen.

Ouergangsbepaling.

ART. 14. Bereid opium, van den pachter van het recht tot den verkoop van opium in het klein in een der residentiën van Java en Madoera, waar de Opiumregie wordt ingevoerd, ver-kregen vóór die invoering, behoudt in de residentie, waar het werd verkregen, zijn karakter van wettige herkomst gedurende de eerste acht dagen na het tijdstip dier invoering,

Ten tweede : Te bepalen, dat voor die gedeelten van het gebied der Opium- regie op Java en Madoera, waar de invoer, het bezit, het vervoer en de verkoop van opium zijn verboden, de alinea's 5 en volgende van artikel 4 der bepalingen, opgeno-men in de ordonnantie van 23 December 1890 (Staatsblad No. 254J, worden vervangen door:

1) Zooals deze alinea luidt cfm Stbl. 1906 no. 317.

— 119 —

„Al wat op grond van deze ordonnantie wordt verbeurd

ver-„klaard, met uitzondering van waardelooze gereedschappen en

„verpakkingsmiddelen, welke dadelijk vernietigd worden, wordt

„onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur

„opgezonden naar de fabriek der opiumregie en daar, voor

„zoover het voor 's Lands dienst bruikbaar wordt bevonden,

„ingenomen bij de boeken en overigens vernietigd. Op gelijke wijze

„wordt gehandeld met opium en gereedschappen, waarvan de

„eigenaren niet bekend zijn of ten opzichte waarvan uit anderen

„hoofde geene strafvervolging wegens overtreding kan worden in-g e s t e l d " .

Ten derde : Deze ordonnantie treedt in werking :

a. voor de residentiën Madoera, Besoeki, Probolinggo en Pasoe-roean, op den dag harer afkondiging;

b. voor de overige gewesten op Java op het tijdstip of de tijd-stippen, bedoeld in § III, tweede lid, der ordonnantie van 18 Februari 1898 (Staatsblad No.. 77) 1)

No. 3 1 . OPIUMBEZIT in de verboden kringen op Java en Madoera. 2)

A. Verbodsbepalingen op den invoer, den verkoop en het bezit van opium in sommige gedeelten van Java en Madoera.

Staatsblad 1824- no. 44, zooals het is aangevuld bij verschil-lende hieronder ie vermelden andere Staatsbladen.

Publicatie van den Gouverneur-Generaal in rade van 3 December 1824, waarbij wordt bepaald, dat het voortaan aan niemand zal zijn geoorloofd om eenige amfioen, hetzij gepre-pareerde, hetzij ongepregepre-pareerde, in de geheele uitgestrektheid van de Preanger-regentschappen in te voeren, veel minder te debiteeren.

Alzoo bij resolutie van heden, in rade van Indië genomen, is bepaald, dat van nu af aan en in den vervolge het aan niemand, wie hij ook zij en onder welk voorwendsel ook, zal zijn geoorloofd om eenige amfioen, hetzij geprepareerde, hetzij ongeprepareerde in de geheele uitgestrektheid van de Preanger-regentschappen in te voeren, veel minder te debiteeren; zullende degenen,

1) De opiumregie is nader ingevoerd bij Stbl. 1893 No. 255 voor het gewest Soerabaja, bij Stbl. 1ÇC0 No,'204 a„ voor de gewesten Kediri en Madiocn, bij Stbl. 1901. No. 229 in de gewesten Rembang en Semarang ; bij Stbl. 1902 No. 267 in het gewest Batavia ; bij Stbl. 1902 no. 358 in de gewesten Soerakarta en Jogjakarta, bij Stbl 1903 no. 272 in de gewesten Cheribon, Pekalongan, Banjoemas en Kedoe.

2) De bepalingen omtrent de verkrijgbaarstelling van regieopium in de verboden krin-gen zijn opkrin-genomen in Stbl. 1902 no. 266 en 267, gewijzigd bij Stbl. 1905 no. 568 en 569, Stbl. 1907 no. 381 en Stbl. 1908 no. 671.

welke bevonden worden strijdig met dit verbod te hebben gehandeld, zich de boeten en straffen op den hals halen, welke tegen den clandestienen invoer en verkoop van dit artikel zijn gesteld ; 1)

Zoo is het, dat wij hebben goedgevonden en verstaan, deze bepaling te brengen ter kennis van den volke, zooals geschiedt

bij deze Onze Openbare Publicatie.

Staatstblad 1867 no. 28 bepaalt, dat overal waar in Neder-landsch-Indi'è de invoer en het bezit van opium verboden zijn, ook ongeoorloofd zijn de invoer en het bezit van overblijfselen van opium, hoe ook genaamd.

Die ongeoorloofde invoer en dat ongeoorloofd bezit worden gestraft met verbeurdverklaring en met dezelfde andere straffen, tegen invoer en bezit van opium bedreigd.

Bij Art. 2 van Staatsblad 1862 no. 122 is verder bepaald, dat in die gedeelten van Nederlandsch-Indië, waar de invoer of verkoop van opium verboden is, de daartegen bedreigde straffen ook op het bezit van opium worden toegepast, welke bepaling alleen uitzondering lijdt ten aanzien van hen, aan wie de in hun bezit aangetroffen opium van 's lands wege verstrekt is.

Dit verbod van Staatsblad 1824 no. 44 is bij Staatsblad 1884 No. 90 ook gehandhaafd voor het district Ganda-soli, hetwelk bij datzelfde Staatsblad van de residentie Preanger-regentschappen werd afgenomen en gevoegd bij de residentie Krawang.

Het verbod bij Staatsblad 1824 No. 44 is toegeoast :

I. bij Staatsblad 1858 No. 131, met 1 Januari 1859, o p d a t gedeelte der residentie Cher/bon, hetwelk gelegen is beneden de lijn, die gevormd wordt door de noordelijke grenzen der distric-ten Djatfie, Toedjoe, Djattie Wangle, Radja galoe, Mandie Rantjang, Beber, Koeningan, Tjawi Gebang en Loeragoen, in verband met de daarin door art. 329 van het Reglement op de uitoefening der politie, de burgerlijke rechtspleging en de strafvordering onder de inlanders en daarmede gelijkgestelde personen op Java en Madoera (Stbl. 1848 No. 16.) en in andere bepalingen gebrachte wijzigingen;

II. bij Staatsblad 1861 No. 97, rnet 1 Januari 1862, o p : a. dat gedeelte van de residentie Bantam, hetwelk inhoudt de

afdeelingen Pandeglang, Lebak en Tjiringien en gelegen is

1) De Strafbepalingen vindt men hier achter onder B.

— 121 —

beneden de lijn, die gevormd wordt door de zuidelijke grenzen van het noorder-district van de residentie, zijnde het regent-schap Serang, en welk gedeelte grenst ten oosten aan de residentie Preanger-regentschappen en assistent-residentie Buitenzorg, en ten westen en zuiden aan Straat Soenda en den Indischen Oceaan ;

b. (ingetrokken bij Staatsblad 1871 No. 179);

c. de districten Djajaloehoer, Madjenang en Pegadingan van het regentschap Tjilatjap, gelegen in het westelijk gedeelte der residentie Banjoemas, en welke districten zich aansluiten bij den verboden kring, die door de Preanger-regentschappen en het zuidelijk deel van Cheribon gevormd wordt ;

d. (ingetrokken voor de geheele residentie Banjoewangi bij Staatsblad 1870 No. 154).

III. bij Staatsblad 1862 No. 122 art. 1. met 1 Januari 1863, op :

a. het district Djasinga, gelegen in de assistent-residentie Bui-tenzorg, begrensd ten noorden door de residentie Batavia, ten westen door de residentie Bantam, z x h aansluitende aan den verboden kring in die residentie, ten zuiden door de residentie Preanger-regentschappen en ten oosten door het district Parong ;

b. (ingetrokken voor de geheele residentie Krawang bij Staats-blad 1870 No. 154).

c. de districten Djamboe en Adjibarang van het regentschap Poerwokerto in de residentie Banjoemas, welke districten zich oostelijk en zuidelijk aansluiten aan den thans bestaanden verboden kring ;

d. en e. (ingetrokken bij Staatsblad 1870 no. 1 5 4 ) ;

IV. bij Staatsblad 1863 no. 127, met 1 Januari 1864 o p : a. (ingetrokken voor de geheele residentie Krawang bij

Staats-blad 1870 No. 154);

b. (ingetrokken bij Staatsblad 1871 no. 179);

c. het district Kandangan, residentie Probolinggo (ingetrokken voor zooveel betreft het district Loemadjang, afdeeling van dien naam, residentie Probolinggo, bij Staatsblad 1870 No.

154 en voor zooveel betreft het district Ranoe-Lamongan, afdeeling Loemadjang, residentie Probolinggo, bij Staatsblad 1871 No. 1 7 9 ) ;

d. (ingetrokken voor het regentschap Pamakassan der residentie Madoera bij Staatsblad 1870 no. 154);

e. de districten Poerwokerto en Bandjar in de residentie Ban-joemas (ingetrokken voor zooveel betreft de districten Kerta-nagara en Tjahjana, behoorende tot de afdeeling Poerbolinggo, residentie Banjoemas, bij Staatsblad 1870 No. 154);

ƒ.' (gewijzigd bij Staatsblad 1872 No. 107) de districten Wono-roto (regentschap Koetoardjó) Ambal (regentschap Keboemeri) Paianahan, Poering en Karangbolong (regentschap Karang-anjar) in de residentie Bagelen;

g. het eiland Bawean, behoorende onder de residentie Soerabaja.

V. bij Staatsblad 1864 No. 158, art. 1 met 1 januari 1865, op:

a. het bérgdistrict Tenger in de residentie Probolinggo ; b. het district Tiibaroesa in de residentie Buitenzorg.

VI. bij Staatsblad 1889 No, 157, art. 1

a. op de afdeelingen Serang en Anjar der residentie Bantam (dus thans in de geheele residentie Bantam verboden);

b.- op het district Leuwiliang der afdeeling Buitenzorg;

c. op de Pamanoekan - - en Tjiasem-landen in de residentie Krawang.

d. zoomede in de districten Salem en Boemidjawa van de af-deeling Brebes en het district Watoekoempoel van de afaf-deeling Pemalang in de residentie Tegal;

e. zoomede in het district Tengger der afdeeling Pasoeroean ƒ. zoomede in het district Gading van de afdeeling Kraksaän

in de residentie Probolinggo ;

g. zoomede in het district V/onosari van de afdeeling Bondo-woso in de residentie Besoeki;

h. zoomede in het district Loano van de afdeeling Poerwo-redjo, de districten Kemiri en Pitoeroeh van de afdeeling Koetoardjó, de afdeeling Keboemen en Karanganjar in haar geheel en de districten Sapoeran, Kaliwiro en Leksono van de afdeeling Ledok der residentie Bagelen.

VII. bij Staatsblad 1890 No. 121 art. 1:

a. op de districten Sindangkasih en Wonojoso der residentie Krawang ;

è. op het gedeelte der afdeeling Cheribon, van de residentie van dien naam, dat g e l e g e n i s t e n noorden van den grooten weg, loopende van Karangsambong langs Palimanan tot de k u s t . bij de desa Kebonwaroe, en zulks met uitzondering

— 123 —

van de ten noorden van dien weg gelegen gedeelten van het gebied der desa's Weroe, Pengampon en Palimanan;

c. op het district Wringin van de afdeeling Besoeki der resi-dentie Besoeki;

d. op het district Tjahjana van de afdeeling Poerbolinggo der residentie Banjoemas.

VIII. bij Staatsblad 1892 No. 166 art. 1

a. op de Tegalwaro e-landen, bestaande uit de districten Soe-medang, Tjampel, Tegalwaroe en Kandangsapi der residentie Krawcmg ;

b. op het district Gantoengan afdeeling Tegal.

c. op het district Paninggaran afdeeling Pekalongan.

d. op het district Karangkobar van de afdeeling Banjoemas en de 2 volgende gedeelten van ' h e t district Poerbolinggo, afdeeling van dien n a a m :

I e . de streek, ten noorden begrensd door de Tjambrarivier, ten westen en zuiden door de Klawing-rivier, ten oosten door het district Tjahjana.

2e. de streek, ten noorden en westen begrensd door de Klawing-rivier, ten zuiden door de Serajoe rivier, en ten oosten door het district Tjahjana.

IX. bij Staatsblad 1893 No. 2 7 1 , 1907 No. 422 art. 1 ten 2 e : a. op de afdeelingen Madjalengka, Galoeh en Koeningan, het

district Soember der afd. Indramajoe en de districten Beber en Mandirantjan der afd. Cheribon in de residentie Cheribon, zoomede in dat gedeelte van laatstgenoemde afdeeling, dat gelegen is ten noorden van den grooten weg, loopende van Karangsambong langs Palimanan tot de kust bij de desa Kebonwaroe, en zulks met uitzondering van de ten noorden van dien weg gelegen gedeelten van het gebied der dessa's Weroe, Pengampon en Palimanan.

X. bij Staatsblad 1904 No. 353 art. 1 :

a. op de districten Wonosari en Wringin, zoomede in het onderdistrict Poedjer van het district Tamanan en de 10 desa's Tenggarang, Tangsilkoelon, Pasoban, Dawoehan, Lodja-djar, Kasemek, Pekalongan, KaLodja-djar, Kademangan wetan en Gebang, gelegen in het onderdistrict Tenggarang van het district Bondowoso, welke vier genoemde districten behoo-ren tot de afdeeling Bondowoso der residentie Besoeki.

XI. bij Staatsblad 1903 No. 2 7 1 , vervangen door Staatsblad 1905 No. 4 8 1 ;

b. op het district Bantarkawoeng der afdeeling Brebes, het district Watoekoempoel der afdeeling Pemalang, de districten Boemidjawa en Djatinegara der afdeeling Tegal, de tot het onderdistrict Kedoengbanteng van het district Pangkah der laatstgenoemde afdeeling behoorende desa's Panoedjak, Karangdjati, Blabad, Winong en Karangmalang, zoomede het district Paninggaran en de onderdistricten Lebakbareng en Petoengkriono van het district Dow der afdeeling Pekalongan in de residentie Pekalongan.

XII. bij Staatsblad 1906 No. 457, vervangen door Stbl. 1907 No. 4 2 2 art. 1:

a. op de districten Sindangkasih, Darangdan, Segala-herang, Soe-bang, Pangkalan en Pamanoekan der afdeeling Krawang in de residentie Batavia.

XIII. bij Staatsblad 1908 No. 590 art. 1:

a. op de onderdistricten Merden en Poerwosobo van het district Poerworedjo in het onderdistrict Pasinggangan van het district Banjoemas der gelijknamige afdeeling;

b. de onderdistricten Karanganjar en Djalegong van het district Kertanegara der afdeeling Poerbolinggo ;

c. de onderdistricten Madoekoro en Pr/^v' van het district Singo-merto, en Pagentan en Pedjawaran van het district Batoer der afdeeling Bandjarnegara;

d. de onderdistricten Kalidjeroek en Djeroeklegi van het district Tjilatjap der gelijknamige afdeeling ;

alle in de residentie Banjoemas.

No. 3 1 . B. STRAFBEPALINGEN tegen den invoer, het bezit, het vervoer en den verkoop van opium in de verboden kringen op _/aya en Madoera.

Staatsblad 1890 No. 254, zooals het is gewijzigd bij Staatsblad 1899 No. 160.

DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË doet te weten:

Dat Hij, ook in verband met de bij de ordonnantie van 14 Juli 1890 (Staatsblad no. 149) 1) bepaalde buitenwerkingstel-ling van het Staatsblad 1874 No. 228, en de vaststelbuitenwerkingstel-ling bij die ordonnantie van een nieuw reglement voor die pacht, de bepalingen betreffende den invoer, het bezit, het vervoer en den verkoop van opium, binnen de verboden kringen op Java en Madoera wenschende aan te vullen en te herzien

1) Dit Staatsblad bevat het Reglement voor de opiumpacht op Java en Madoera.

12b -Heeft goedgevonden en verstaan:

Met intrekking van de ordonnantiën van 31 December 1874 (Staatsblad No. 307), 15 Juli 1877 (Staatsblad No. 136), 21 December 1877 (Staatsblad No. 266) en 27 Augustus 1879 (Staatsblad No. 262), te bepalen als volgt:

ART. 1. In de gedeelten van Java en Madoera, v/aar de invoer en de verkoop van opium zijn verboden 1), zijn ook voor zoover zulks nog niet uitdrukkelijk is bepaald — mede verboden het bezit en het vervoer van opium.

Ten aanzien van het verbod op den invoer, het bezit, het vervoer en den verkoop van opium in de in alinea 1 bedoelde verboden kringen, worden, voor zoover dit niet reeds is geschied, met opium gelijk gesteld:

I e . overblijfselen van o p i u m ;

2e. morphine, praeparaten van opium, opiumhoudende of met opium vermengde vaste stoffen en vochten, zoogenaamde opiumpillen, opiumpoeders, anti-opiumpoeders, en alle andere zaken van dien aard, welke morphine of opium bevatten of daarmede vermengd zijn.

ART. 2. Overtredingen van het verbod, bedoeld in alinea 2 van artikel 1, worden, behalve met gevangenisstraf, de eerste maal voor den tijd van één maand tot drie jaren en bij herhaling voor den tijd van drie m a a n d e n tot vijf jaren, gestraft:

indien de hoeveelheid opium, waarmede de overtreding is gepleegd, niet meer bedraagt dan honderd katti's, met eene geldboete var, één duizend tot tien duizend gulden ;

indien even bedoelde hoe/eelheid meer dan honderd katti's bedraagt, m e : eene geldboete van één duizend tot tien duizend gulden voor de eerste honderd katti's en van honderd gulden voor elke katti meer.

De gevangenisstraf, in de vorige alinea bedoeld, wordt met opzicht tot inlanders en met hen gelijkgestelde personen vervangen door dwangaibeid buiten den ketting voor gelijken duur.

Voor de berekening van het beloop der boete in verhouding tot de hoeveelheden achterhaald opium, voo-geschreven in de eerste alinea van dit artikel, wordt onder opium verstaan ruw opium en wcrdt een katti bereid opium gerekend gelijk te staan aan twee katti ruw opium, beide van goede Hoedanigheid, en komt bij vermengingen of praeparaten van opium en van mor-phine slechts in aanmerking de hoeveelheid bereid opium, welke volgens de keuringen, voorgeschreven bij artikel 4 dezer ordonnantie, geacht wordt voor de bereiding te zijn noodig geweest.

1.) Die gedeelten zijn vei'meld hiervoren ondsi' A.

Het aangehaald opium wordt verbeurd verklaard, evenzeer als alle tot het bevorderen van het bezit van dat opium of tot bewerking daarvan dienende gereedschappen.

Voer- of vaartuigen en bespanningen, door middel van welke in overtreding van het verbod is gehandeld, kunnen, indien de rechter daartoe termen vindt, verbonden en executabel worden verklaard voor de betaling van de opgelegde boeien en van

de kosten van de gerechtelijke vervolging.

De hiervoren gestelde straffen zijn niet van toepassing : a. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop

oi vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan één katti bereid of twee katit's ruw - voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden.

In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het achterhaalde opium en van de achterhaalde gereedschappen, gescraft :

Europeanen en met dezen geiijkgestelden met eene geld-boete van één honderd gulden of gevangenisstraf van ten hoogste acht dagen.

Inlanders en met dezen geiijkgestelden met tenarbeidstel-ling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van ten hoogste drie maanden.

b. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan één thai! bereid of twee thaiis ruw — anders dan voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden.

In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het aangehaalde opium en van de

achterhaalde gereedschappen, gestraft.:

Europeanen en met dezen geiijkgestelden met eene geld-boete van één honderd gulden of gevangenisstraf van acht

dagen.

Inlanders en met dezen geiijkgestelden met tenarbeidstel-ling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van drie m a a n d e n .

ART. 3. Ieder, die, met het doel om e e t ander bloot te stellen aan een der straffen, bij artikel 2 bedreigd, onder diens goederen, in diens woning of op diens erf opium of eenige andere der in alinea 2 van artikel 1 omschreven zaken, verbergt of nederlegt, of wel doet verbergen of nederleggen, wordt gestraft, indien hij europeaan of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 326 van het wetboek van strafrecht voor europeanen en indien hij inlander is, overeenkomstig het wetboek van strafrecht voor inlanders.

ri 2

ART. 4. Dadelijk na aanhaling van opium, daaronder begrepen de zaken, bedoeld in No. 2 der tweede alinea van artikel 1, binnen een verboden kring, worden, ook indien de eigenaren niet bekend zijn, of uit anderen hoofde geene strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, de hoeveelheid, soort en hoedanigheid van het opium geconstateerd door eene commissie van drie door het Hoofd van plaatselijk bestuur te benoemen deskundigen, die van hare bevinding een proces-verbaal opmaakt en daarin vermeldt aan welke hoeveelheid ruw of bereid opium van goede hoedanigheid het aangehaald opium door haar wordt gelijkgesteld.

Indien de opvolging van een of meer der bepalingen van het vorig lid niet mogeiijk is, wordt daarvoor door den Directeur van Financiën eene andere regeling getroffen.

Het proces-verbaal, in de eerste alinea bedoeld, of de bescheiden, op te maken ingevolge de regeling, bij de tweede alinea bedoeld!

worden bij de gedingstukken gevoegd.

Over de overeenkomstig het eerste of het tweede lid van dit artikel . berekende hoeveelheid ruw of bereid opium van goede hoedanigheid wordt uit 's Lands kas, ter verdeeling op de wijze, als bij artikel 25 van het reglement in Staatsblad 1890 No. 149^

is voorgeschreven, uitgekeerd voor het katti ruw opium twintig gulden en voor de thail bereid opium twee en een halve gulden.

is voorgeschreven, uitgekeerd voor het katti ruw opium twintig gulden en voor de thail bereid opium twee en een halve gulden.