• No results found

Hoofdstuk V: Politiek gevaarlijke vreemdelingen

5.5 Maatregelen

5.5.1 Uitleiding en gebrekkige grensbewaking

Politiek gevaarlijke vreemdelingen werden door de Vreemdelingendienst weinig uitgezet. Eerder zagen we bij de zaak van de drie buitenlandse leden van de communistische partij in Brunssum dat uitzetting een manier kon zijn om van politiek ongewenste vreemdelingen af te komen, zonder aan de hoge eisen voor bewijslast die golden voor het interneren van deze vreemdelingen te hoeven voldoen. Toch leek het erop alsof de Vreemdelingendienst liever niet had dat als politiek gevaarlijk geïdentificeerde vreemdelingen simpelweg de grens weer over werden gezet. Dit bleek al uit de hiervoor besproken zaak van Salomon Kojcem, die, ondanks dat hij al onderweg was naar het buitenland, door de marechaussee vanwege zijn connecties met Nederlandse communisten werd geïnterneerd. In zijn eerdergenoemde interpellatie beschuldigde Kruyt de regering ervan dat zij het geïnterneerde vreemdelingen onmogelijk maakte om het land te verlaten, ondanks het feit dat de wet dit toestond:

Op welken grond en met welk recht maakt de Nederlandsche Regeering het vertrek onmogelijk van vreemdelingen, die ons land willen verlaten? De eenvoudige strekking

van deze vraag is: er zijn tal van vreemdelingen die willen vertrekken. Wanneer dat bolsjewisten zijn, wat heeft de Nederlandsche Regeering er dan tegen dat zij uit het land verdwijnen?198

In antwoord op Kruyt ontkende de minister van Binnenlandse Zaken, Charles Ruijs de Beerenbrouck, dat geïnterneerde bolsjewistische vreemdelingen werden gehinderd bij hun vertrek naar het buitenland. De vreemdelingendossiers spreken dit niet tegen: de Vreemdelingendienst herinnerde minder welwillende kampbewaarders regelmatig aan het bestaan van artikel 21199 van het Vreemdelingenreglement. Maar dat betekende niet dat de Vreemdelingendienst in alle gevallen gerust was op de mogelijkheid die gevaarlijke vreemdelingen hadden om aan de interneringskampen te ontkomen door vertrek naar het buitenland.

Dit had onder andere te maken met de mate waarin de terugkeer van de vreemdeling plausibel werd geacht. De regering had weinig vertrouwen in de mogelijkheden van de grensbewaking om vreemdelingen die per se het land weer binnen wilden komen tegen te houden. In 1922 beweerde minister van Financiën Hendrikus Colijn dat het algemeen bekend was dat vreemdelingen die bij de doorlaatposten aan de grens waren teruggestuurd, het land vaak alsnog zonder problemen binnen wisten te komen. De grensbewaking werd in de praktijk uitgevoerd door een groot aantal verschillende grensbewakers: belastingambtenaren, marechaussees, gemeentepolitie, rijksveldwacht en politietroepen. Goede samenwerking tussen deze verschillende bewakers was belangrijk om de grensbewaking goed te laten verlopen, maar daar was nog niet altijd sprake van: zelfs vreemdelingen bij wie de toegang tot het land expliciet door de centrale autoriteiten was verboden, konden door de gebrekkige grensbewaking of slechte communicatie tussen de betrokken autoriteiten in sommige gevallen de grens over komen.200

In april 1920 stelde de kapitein van de grenswacht van Enschede voor om van alle personen die zich op dat moment in Quarantaine-kamp Enschede bevonden een foto en vingerafdrukken te nemen, om zo te voorkomen dat uitgewezenen het land weer binnen zouden komen onder een andere naam. Volgens de kapitein was personeel en materiaal voor het maken van dit soort foto’s en vingerafdrukken in het kamp aanwezig, maar was van deze technieken

198 Aanvullingen en wijzigingen der Vreemdelingenwet – interpellatie Kruyt 26-6-1919, Handelingen Tweede

Kamer 1918-1919, 2799-2805, aldaar 2802.

199 Dit artikel hield in dat geïnterneerde vreemdelingen vrij waren om uit het interneringskamp waarin zijn

vastzaten te vertrekken, zolang zij maar het land verlieten.

alleen bij enige bijzondere gevallen gebruik gemaakt. Dit voorstel toont aan dat technieken voor het identificeren van vreemdelingen, ondanks hun toepasbaarheid, nog niet altijd breed werden ingezet. Of dit door de centrale autoriteiten als een probleem werd ervaren, is niet duidelijk. Wellicht vond de regering het prima dat alleen specifieke vreemdelingen beter in het oog werden gehouden. De Inspecteur van de Koninklijke Marechaussee stelde in ieder geval alleen voor dat de kapitein zijn idee doorgaf aan de Opperleider der Nieuwe Vluchtelingenkampen. Het is niet duidelijk of aan het voorstel gehoor is gegeven.201

Een voorbeeld van het onvermogen om door middel van grensbewaking de komst van ongewenste vreemdelingen te voorkomen, is de zaak van de vrouw van Carl Sternheim in Nederland. Zoals we eerder zagen, werd Thea Sternheim door de regering geen visum voor verblijf in Nederland verleend in de hoop dat haar man het land zou verlaten. In februari vond de Vreemdelingendienst echter een artikel in de krant, waaruit bleek dat Thea Sternheim in Amsterdam bij veilinggebouw Frederik Muller & Co druk in de weer was haar collectie van beroemde werken van Gaguin, Géricault, Van Gogh en Benoir te veilen. Dit duidt op zowel slechte communicatie tussen de lokale autoriteiten (die Thea Sternheim’s komst in Nederland hadden moeten voorkomen) en de Vreemdelingendienst, als een opvallend gebrek aan voorzichtigheid van Thea Sternheim zelf: blijkbaar vond zij het niet nodig om van haar aanwezigheid in Nederland een geheim te maken.202

Uit verdere communicatie bleek dat Thea Sternheim’s verzoek om een visum voor verblijf in Nederland te ontvangen inderdaad was afgewezen, maar dat zij vlak na de aanvraag van het visum en voordat zij het antwoord op deze aanvraag had ontvangen al naar Nederland was vertrokken. De Vreemdelingendienst vernam dat de politie van Roosendaal en Nispen haar, ondanks haar gebrek aan een buitenlands paspoort en visum, had geholpen om naar Scheveningen te komen. De burgemeester van Roosendaal en Nispen ontkende dit en beweerde dat Thea Sternheim uit zichzelf naar Scheveningen was vertrokken. Hoe het ook zij, Thea Sternheim had het blijkbaar voor elkaar gekregen om zonder geldig paspoort of visum en met expliciet bevel van de centrale autoriteiten om haar het land niet binnen te laten, onopgemerkt de Nederlandse grens over te komen en een tijd in Nederland te verblijven, totdat zij uiteindelijk werd opgemerkt door een advertentie voor haar veiling in de krant. Het feit dat het erop leek dat ze zich niet bewust was dat ze niet volgens de regels had gehandeld, omdat ze haar aanwezigheid in Nederland niet probeerde te verbergen, kan er op wijzen dat de regelgeving achter de procedure van het aanvragen van een visum in elk geval bij haar en wellicht ook bij

201Dossier Meyers, NA, MvJ: RVD, inv. nr. 160. 202 Dossier Carl Sternheim, NA, MvJ: RVD, inv. nr. 159.

andere vreemdelingen nog niet goed bekend was, of niet als belangrijk werd ervaren.203

De regering kon er dus vanuit gaan dat gevaarlijke vreemdelingen die over de grens werden gezet en erop gebrand waren om toch weer naar Nederland te komen, op onrechtmatige wijze terug konden keren. De regering vreesde dat de vreemdelingen na hun terugkeer buiten het oog van de vreemdelingenautoriteiten zouden blijven, en hun gevaarlijke praktijken onopgemerkt voort zouden zetten. Voor vreemdelingen die echt als politiek gevaarlijk waren geïdentificeerd, werd internering daarom als een (tijdelijk) veiligere oplossing dan uitzetting gezien. Zo berichtte de Hoofdcommissaris van de politie van Amsterdam in januari 1919 dat hij van plan was geweest om Joseph Schweber, één van de leiders van de anarchistische groep “De Sociaal Anarchistische Actie”, die cursusvergaderingen wilde geven over de wijze waarop een revolutie voorbereid diende te worden, het land uit te zetten vanwege het gevaar dat hij vormde voor de publieke rust. De Hoofdcommissaris veranderde echter van gedachte toen uit een rapport over Schweber van de inspecteur van zijn politie bleek dat Schweber van plan zou zijn om “op clandestiene wijze”204 weer naar Nederland terug te keren “en hij dan zijn praktijken

elders in het land zou kunnen voortzetten”.205

De Hoofdcommissaris verzocht de Vreemdelingendienst daarom om artikel 19 van het Vreemdelingenreglement op Schweber toe te passen en hem te laten interneren in interneringskamp Bergen. De Vreemdelingendienst ging mee in dit advies en liet Schweber eerst in Bergen interneren, en later in het meer “secuur” geachte depot Wierickerschans. Aan het eind van datzelfde jaar kwam de minister van Justitie echter te weten dat Schweber door zijn anarchistische kameraden aan een paspoort en visum geholpen zou worden waarmee hij naar België kon vertrekken. Zowel de minister als de Vreemdelingendienst zagen het als zeer ongewenst om Schweber in vrijheid te stellen. Maar de wet, zo herinnerde de Vreemdelingendienst de minister, stond de Nederlandse regering niet toe om Schweber te dwingen om te blijven. Op 16 januari vertrok Schweber naar België, met een Belgisch visum op een Pools paspoort. De wet zat in dit geval de gewenste praktijk in de weg.206