• No results found

Hoofdstuk III: Actoren en procedure

3.5 De marechaussee

De marechaussee was, samen met de rijkspolitietroepen en andere ambtenaren, verantwoordelijk voor de uitvoering van de grensbewaking. Toen de staat van beleg na de oorlog werd opgeheven, wilde de minister van Justitie de bevoegdheid om in de grensstreken speciale maatregelen te treffen behouden. Om die reden werd in 1920 de Wet betreffende de grensbewaking geïntroduceerd, waardoor de extra beveiliging van de grensstreken die tijdens de oorlog van kracht was na het opheffen van de staat van beleg niet verdween. De speciale maatregelen hielden in dat vreemdelingen die in het bewakingsgebied aan de grens kwamen (een gebied van zo’n twintig meter aan de oostelijke en zuidelijke grens) in het bezit moesten zijn van een rechtmatig buitenlands paspoort en moesten kunnen aantonen dat zij voldoende middelen van bestaan hadden of ergens aan het werk konden. Ook mochten ze zich alleen begeven op wegen of waterwegen en daaraan gelegen verblijfplaatsen. De Inspecteur van de Koninklijke Marechaussee had de centrale leiding over de grensbewaking, en gaf aanwijzingen aan de uitvoerende troepen en ambtenaren.98

Ondanks de strenge grensbewaking en de betrokkenheid van de Inspecteur van de Koninklijke Marechaussee, speelde de marechaussee geen grote rol binnen de Vreemdelingendossiers. Dit kan komen door het soort vreemdelingen dat in de dossiers van de

96 Van Eijl, Al te Goed is Buurmans Gek, 117.

97 Ibidem; Dossier Estella Sylvia Pankhurst, NA, MvJ: RVD&T, inv. nr. 160. 98 Van Eijl, Al te Goed is Buurmans Gek, 114.

Vreemdelingendienst werd behandeld: de meesten bevonden zich al in Nederland, terwijl de marechaussee zich voornamelijk bezig hield met de uitvoering van de grensbewaking en directe uitwijzingen. Beslissingen over het uitwijzen van vreemdelingen werden nog altijd genomen door het hoofd van de lokale politie, niet door de Vreemdelingendienst.99 Het gebrek aan betrokkenheid van de marechaussee kan wellicht ook iets zeggen over de effectiviteit van de grensbewaking. Het feit dat de meeste gevaarlijke vreemdelingen in de dossiers zonder bemoeienis van de marechaussee of andere ambtenaren die verantwoordelijk waren voor de grensbewaking het land in waren gekomen, kan wijzen op het onvermogen van de marechaussee om preventief op te treden en gevaarlijke vreemdelingen bij de grens te identificeren en tegen te houden.

De marechaussee kreeg in de dossiers regelmatig informatie doorgespeeld over de signalementen en reisplannen van eventueel gevaarlijke vreemdelingen, waaronder de hiervoor genoemde zwarte lijsten van de Centrale Inlichtingendienst. In de praktijk leidde deze informatie niet vaak tot resultaten. In slechts zes vreemdelingendossiers wist de marechaussee vreemdelingen die als gevaarlijk waren geïdentificeerd bij het in- of uitgaan van de grens tegen te houden. Soms bereikten de signalementen van gevaarlijke vreemdelingen de grensbewaking pas nadat de vreemdelingen het land al hadden verlaten, waardoor de marechaussee zelf weinig kon doen.100 Zoals later in dit onderzoek aan de orde zal komen, zorgde echter ook ontoereikende grensbewaking ervoor dat vreemdelingen die al als ongewenst waren geïdentificeerd, alsnog het land in wisten te komen.

Een voorbeeld van een ongewenste vreemdeling die wel door de marechaussee bij de grens werd gesnapt, is de zaak van Salomon Kojcem. Kojcem, een Oostenrijker, had de grenscontrole bij aankomst weten te vermijden, maar liep tegen de lamp toen hij het land onopgemerkt probeerde te verlaten. De grenswachtcommandant van Oldenzaal berichtte in maart 1919 de Territoriaal-Bevelhebber van Overijsel dat in Kojcem’s bezit een blocnote was gevonden, waarop stond: “Louis L.H. de Visser, Propagandist der S.D.P. in Nederland”.101

Louis de Visser werd in 1909 gekozen tot tweede voorzitter van de Sociaal-Democratische Partij (SDP) (vanaf 1919 de CPH) en werd vanaf dat moment propagandist van de partij. Hij stond in 1918 na David Wijnkoop en Willem van Ravesteijn als derde op de kandidatenlijst van de SDP, waardoor hij bij de verkiezingen van 1918 net niet gekozen werd en als propagandist

99 Van Eijl, Al te Goed is Buurmans Gek, 114.

100 Dit gebeurde bijvoorbeeld bij de hiervoor besproken vreemdelingen Louis Fraina en Thomas John Murphy,

wiens pasfoto’s naar de grensbewaking werden opgestuurd toen de twee al lang waren vertrokken.

101 De grenswacht commandant van Oldenzaal aan de Heer Territoriaal-Bevelhebber van Overijsel 13-3-1919,

door bleef werken. Halverwege het Interbellum zou De Visser het voorzitterschap van de CPN overnemen. Hij bleef tot de Tweede Wereldoorlog actief in zijn partij. In 1941 werd hij door de Duitsers gearresteerd, en verbleef hij tijdens de oorlog als gevangene in verschillende concentratiekampen, waaronder als laatste kamp Neuengamme. Uiteindelijk kwam hij in mei 1945, één dag voor de Duitse capitulatie, om bij het Britse bombardement op het schip Cap Arcona, waarop hij samen met vijfduizend andere gevangenen uit kamp Neuengamme door de Duitsers werd verscheept.102

Deze zelfde Louis de Visser had Kojcem het briefje tijdens een door hem bijgewoonde communistische vergadering in Enschede gegeven. De grenswacht-commandant van Oldenzaal stelde voor Kojcem niet uit te wijzen, “daar hij dan zijn voorlopig doel bereikt”103, maar hem

in plaats daarvan te interneren. De Territoriaal-Bevelhebber ging hierin mee, en Kojcem werd naar interneringskamp Bergen overgeplaatst. In dit geval had niet bewuste oplettendheid op basis van inlichtingen en signalementen, maar toeval geleid tot het aanhouden van een ongewenste vreemdeling. Kojcem was al eerder zonder de benodigde papieren de grens over gekomen, maar had het ongeluk dat hij op de terugweg wel betrapt werd, en dat hij een visitekaartje van De Visser bij zich droeg.

Naast het tegenhouden van een aantal gevaarlijke vreemdelingen aan de grens leverde de marechaussee soms ook inlichtingen over de personen die zij tegenhielden aan de Inspecteur van de Koninklijke Marechaussee, de Territoriaal-Bevelhebber, of de minister van Buitenlandse Zaken (de laatste twee gaven de informatie vervolgens weer door aan de Vreemdelingendienst). De marechaussee wist over het algemeen gedetailleerde informatie over de gevaarlijke vreemdelingen te verzamelen, vaak gebaseerd op ondervraging van de vreemdeling zelf, maar ook op informatie van de lokale politie van plaatsen waar de vreemdeling had verbleven.