• No results found

Hoofdstuk V: Politiek gevaarlijke vreemdelingen

5.5 Maatregelen

5.5.3 Negatieve aandacht uit de samenleving

Bij het bespreken van de Centrale Inlichtingendienst in hoofdstuk drie was al kort opgemerkt

217 Dossier Sturz, NA, MvJ: RVD, inv. nr. 159.

218 Eerste Luitenant Hoogere Krijgsschool Den Haag Van Leeuwen aan de Vreemdelingendienst 19-1-1922,

dat het inwinnen van inlichtingen over Nederlandse communisten door de Inlichtingendienst geheim gehouden moest worden en de regering hier het liefst zo ver mogelijk vanaf bleef staan vanwege de gevoelige aard van de kwestie. De vraag is in hoeverre dit ook effect had op de aanpak van buitenlandse communisten. De angst dat het optreden van de Vreemdelingendienst tegen communistische vreemdelingen naar buiten kwam en onrust in Nederland zou veroorzaken, kon in de praktijk wellicht invloed hebben gehad op het optreden van de Vreemdelingendienst.219

In augustus 1920 werd een Servische vreemdeling die zichzelf Franz Kocman noemde door de politie van Amsterdam aangehouden. Hij was niet in het bezit van een visum en had geen middelen van bestaan. De politie van Amsterdam kwam er dankzij het Servische gezantschap achter dat zijn echte naam Adolf Willi Steding was. Steding was geen Serviër, maar een Duitser, die in het verleden gewerkt had als secretaris van Dr. Laufenberg, de leider van de Duitse communisten in Hamburg. Toen Rijksweertroepen Hamburg eind 1918 hadden ingenomen, vluchtte hij naar Nederland en werd hij geïnterneerd in kamp Harderwijk. Hier kreeg zijn verhaal een vreemde wending. In kamp Harderwijk kwam hij J.W. Kruyt tegen, die daar de geïnterneerde vreemdelingen “in slecht Duitsch” toesprak.220

Steding vertelde Kruyt dat hij secretaris van Laufenberg was geweest en bij terugkeer naar Duitsland zeker opgepakt zou worden. Hierop beweerde Steding dat Kruyt hem een vals Servisch paspoort gaf en hem aanraadde in Amsterdam ene Dr. Labrowitsch te bezoeken. Dr. Labrowitsch gaf Steding de opdracht om naar Servië te gaan om daar “een onderzoek in te stellen naar de geest onder de bevolking, de groepering van de militaire strijdkrachten, de sterkte van het leger, in het kort een zuiver spionage-onderzoek.”221 Steding beweerde dat hij inderdaad aan deze opdracht gehoor had gegeven en met zijn valse Servische paspoort, dat door het Servische gezantschap in Parijs werd vervangen door een echte pas, blijkbaar zonder te controleren of Steding wel echt de persoon was die hij beweerde te zijn, naar Servië was gereisd. Daar eenmaal aangekomen onthulde zich echter een groot mankement in het plan: Steding sprak of verstond geen woord Servisch. Hij hield zich een tijdje voor doofstom, maar kon de politie niet voor de gek houden en werd, nadat hij het doel van zijn reis had toegegeven, het land uitgezet, waarna hij weer terugkeerde naar Amsterdam.222

De vraag was nu welke maatregelen genomen konden worden. In het geval van Steding

219 Hijzen, Vijandbeelden, 60.

220 Dossier Adolf Steding, NA, MvJ: RVD, inv. nr. 160.

221 Rapport van de politie van Amsterdam 24-8-1920, dossier Adolf Steding, NA, MvJ: RVD, inv. nr. 160. 222 Ibidem.

was dit snel duidelijk: hij werd door de Vreemdelingendienst opnieuw geïnterneerd in Harderwijk. Zowel de ministers van Justitie en Buitenlandse Zaken wilde verder gaan in de bestraffing en zowel Steding als Kruyt veroordeeld krijgen voor passenvervalsing volgens artikel 231223 van het Wetboek van Strafrecht. Dit plan werd echter aan de kant geschoven door de officier van justitie van Amsterdam. Hij achtte artikel 231 niet van toepassing en wees op het feit dat er maar weinig bewijsmateriaal was, aangezien het valse paspoort was ingewisseld voor een echt paspoort door het Servische gezantschap en alleen Steding’s getuigenis overbleef. De officier benadrukte dat alle optredens tegen Kruyt gepaard moesten gaan met “alleszins voldoende bewijsmateriaal, daar een fiasco aanleiding geeft tot allerlei hatelijk geschrijf in de revolutionaire bladen”.224

De angst voor het geschrijf in revolutionaire bladen had vooral invloed op de maatregelen die de regering tegen Nederlandse communisten durfde te nemen: Steding werd net als Kruyt niet veroordeeld voor passenvervalsing, maar werd wel weer naar kamp Harderwijk gestuurd. De regering voelde zich tot op zekere hoogte vrij in het nemen van maatregelen tegen buitenlandse communisten. Of de angst voor een negatieve reactie uit de samenleving erg veel invloed had op het vreemdelingenbeleid, kan daarom betwijfeld worden: uit de zaak van Hendrik Karelfelt bleek eerder dat de regering voor haar imago in de media meer te vrezen had van een te zwak optreden tegen buitenlandse revolutionairen.

5.6 Conclusie

Er is geen reden om te geloven dat er bij de aanpak van politiek gevaarlijke vreemdelingen sprake was van onwil om het beleid uit te voeren. De angst dat de revolutiedrift uit Rusland en Duitsland over zou waaien naar Nederland leek in de tijd waarin de vreemdelingendossiers waren aangelegd nog vrij reëel. Dit blijkt uit de dossiers, waar politieke vreemdelingen, en

223 Artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht:

1. Hij die een reisdocument, een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of een ander identiteitsbewijs dat afgegeven is door een dienst of organisatie van vitaal of nationaal belang, valselijk opmaakt of vervalst, of een zodanig geschrift op grond van valse persoonsgegevens doet verstrekken dan wel een zodanig geschrift dat aan hem of een ander verstrekt is, ter beschikking stelt van een derde met het oogmerk het door deze te doen gebruiken als ware het aan hem verstrekt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die een reisdocument of een identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid aflevert of voorhanden heeft waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het vals of vervalst is, dan wel opzettelijk gebruik maakt van een vals of vervalst reisdocument of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maakt van een bij het bevoegd gezag als vermist opgegeven of een niet op zijn naam gesteld reisdocument of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid.

224 De Hoofdcommissaris van de politie aan de Vreemdelingendienst 29-8-1920, dossier Adolf Steding, NA,

specifiek communistische vreemdelingen, de grootste groep gevaarlijke vreemdelingen vormden.

De verschillende prioriteiten van de ministeries hadden in zekere mate invloed op de uitvoering van het beleid. Aan de ene kant deelden de minister van Justitie en de minister van Buitenlandse Zaken de wens om te voorkomen dat Nederland een “vergaderbak” van Europa zou worden, maar aan de andere kant wilden zij met het uitvoeren van een streng beleid niet op de tenen van buitenlandse mogendheden stappen. Vooral Buitenlandse Zaken waakte over de goede internationale relaties, maar ook de minister van Justitie benadrukte dat diplomatieke buitenlandse ambtenaren bij het uitvoeren van het vreemdelingenbeleid niet voor het hoofd mochten worden gestoten. In de praktijk betekende dit dat na protest van diplomatieke ambtenaren van buitenlandse mogendheden van ingrijpen tegen een vreemdeling werd afgezien. Minder invloedrijk was intermediair door individuele Nederlanders, zelfs niet als deze Nederlanders prominente personen waren. Als een vermeend politiek gevaarlijke vreemdeling geen diplomatieke bescherming genoot, dan deinsde de regering niet terug voor het nemen van maatregelen. Dit leidde niet altijd tot internering: in het geval van meer prominente vreemdelingen tegen wie onvoldoende bewijs kon worden aangedragen, werden meer subtielere maatregelen ingezet, zoals het weigeren van (een verlenging van) een visum.

Waar de Vreemdelingendienst bij het uitvoeren van het beleid tegen aanliep, was onvermogen. De uitvoering van het vreemdelingenbeleid door de verantwoordelijke autoriteiten werd regelmatig gekenmerkt door een grote mate van onhandigheid. Genomen maatregelen, zoals het weigeren van het verlenen van een visum aan de familie van Carl Sternheim, faalden simpelweg omdat Thea Sternheim alsnog, zonder geldig pasvisum, de grens over kwam. Uit deze zaak bleek miscommunicatie tussen de centrale en lokale autoriteiten (of lokale autoriteiten die onwillig waren om Thea Sternheim tegen te houden), het gebrekkig functioneren van de grensbewaking, en het gebrek aan toezicht op vreemdelingen die zich onrechtmatig in het land bevonden (Thea Sternheim werd pas ontdekt nadat zij zelf een advertentie in de krant had geplaatst). Ook wees de zaak mogelijk op een gebrek aan kennis over het vreemdelingenbeleid bij vreemdelingen zelf, aangezien Thea Sternheim haar verblijf in Nederland niet probeerde te verbergen en zij wellicht niet eens wist dat zij risico op uitwijzing liep. Dit soort tekortkomingen bij de uitvoering van het vreemdelingenbeleid kwamen regelmatig in de dossiers terug, en zorgden ervoor dat ook beleid dat de regering uit wilde voeren niet altijd even soepel verliep.

Ondanks deze kanttekeningen kon de regering het vreemdelingenbeleid regelmatig wel degelijk in praktijk omzetten. De meeste politiek gevaarlijke vreemdelingen in de dossiers

werden geïnterneerd, uit het land verwijderd, of een visum voor verblijf in Nederland geweigerd.