• No results found

Hoofdstuk V: Politiek gevaarlijke vreemdelingen

5.4 Overig politiek: onruststokers en samenzweerders

Op 18 juli 1919 stuurde de Centrale Inlichtingendienst een lijst op naar, onder andere, de gezant van Stockholm, de Opsporingsdienst, vijf Procureurs-Generaal en drie burgemeesters (niet vermeld welke), de Territoriaal-Bevelhebbers van Friesland en Overijssel, en de Vreemdelingendienst, bestaande uit buitenlanders die gesignaleerd waren als “revolutionair gezind”, “zonder dat dit evenwel dezerzijds kon worden gecontroleerd”.188 De Centrale Inlichtingendienst adviseerde dat deze vreemdelingen, aangezien de lijst geregeld aangevuld moest worden, in een kaartenregister werden geregistreerd. De lijst bestond uit drie communistische Russen en acht leden van de Jong-Turkse partij. De reden waarom naast de communistische Russen ook de leden van de Jong-Turkse partij in de gaten werden gehouden, was hun plan voor “het verwekken van troebelen van Binnenlandsch-Politieke aard”, aldus de Centrale Inlichtingendienst.189 Wat deze “troebelen” dan precies waren, werd door de

Inlichtingendienst niet nader toegelicht. De Centrale Inlichtingendienst beweerde wel dat de Jong-Turken met het verwekken van deze troebelen “de wereldvrede verstoren” konden.190

De verwijzing naar de “wereldvrede” kan er wellicht op duiden dat de Nederlandse autoriteiten zich zorgen maakten over het panislamisme, een politieke beweging die in het Interbellum wereldwijd moslims probeerde te verenigen tegen het Westerse kolonialisme.191 Sommige panislamisten zochten daarbij steun van de Sovjet-Unie, wiens boodschap van het recht voor alle mensen om hun eigen lot te beslissen goed paste bij het antikoloniale gedachtengoed.192 Het is mogelijk dat de Nederlandse autoriteiten de aanwezigheid van een groep politiek actieve moslims in Nederland in deze antikoloniale, bolsjewistische context plaatste, wat de zorgen over de wereldvrede kan verklaren. Steun voor de niet nader genoemde plannen van de Jong-Turken werd volgens de Centrale Inlichtingendienst in het buitenland gezocht. Financiering voor de plannen van de Jong-Turken moest volgens de Centrale Inlichtingendienst uit Duitsland komen. Duitsland steunde in de periode van de Eerste Wereldoorlog panislamitische, antikoloniale bewegingen, in de hoop dat revoluties in de

188 De Centrale Inlichtingendienst aan de Jhr. Van Vredenburch, gezant in Stockholm; Opsporingsdienst;

Vreemdelingendienst; Inspecteur van de Koninklijke Marechaussee; Procureurs-Generaal; burgemeesters; Pol. Autoriteiten; Divisie Commandanten Koninklijke Marechaussee; Territoriaal Bevelhebbers in Friesland en Overijssel; Commandant 3de Divisie; Commandant Troepen in Zeeland, dossier Jong-Turken, NA, MvJ: RVD,

inv. nr. 159.

189 De Centrale Inlichtingendienst aan de politie van Den Haag, Rotterdam, Amsterdam, de Procureur-Generaal

van Den Haag, en de Vreemdelingendienst, dossier Jong-Turken, NA, MvJ: RVD, inv. nr. 159.

190 Ibidem.

191 Umar Ryad (red.), Transnational Islam in Interwar Europe. Muslim Activists and Thinkers (New York 2014). 192 Humayun Ansari, ‘Maulana Barkatullah Bhopali’s Transnationalism: Pan-Islamism, Colonialism, and Radical

Politics’, in: Umar Ryad (red.), Transnational Islam in Interwar Europe. Muslim Activists and Thinkers (New York 2014) 181-210, aldaar 181-182, 193-194.

koloniën Engeland en Frankrijk zouden verzwakken.193 Nederland was, als neutraal land tijdens de oorlog, een geschikte plaats om samen te komen om de plannen te beramen.194

Onder de Turkse vreemdelingen die op de lijst van de Centrale Inlichtingendienst stonden, bevond zich Cemal Azmi, een gouverneur van de Ottomaanse provincie Trebizonde en één van de hoofdverantwoordelijken voor de Armeense genocide in zijn provincie. De Vreemdelingendienst deed weinig tegen de Jong-Turken: Azmi had een visum voor verblijf in Nederland, en zijn visum werd vier keer verlengd. Correspondentie over de Jong-Turken tussen de Vreemdelingendienst en de minister van Justitie werd verstoord door verwarring over welke Turkse vreemdeling op de lijst nou wie was: Cemal Azmi werd door elkaar gehaald met ene Nedjib Irfan, die bij de diensten foutief bekend stond als Azmi Bey (men was zich bij de Vreemdelingendienst en Justitie niet bewust van het feit dat “Bey” een Turkse titel was, geen naam). Tegen de tijd dat de hoofdcommissaris van de politie van Den Haag dit misverstand had opgehelderd, waren zowel Nedjib Irfan en Cemal Azmi al vertrokken naar Berlijn, waar Azmi in 1922 vanwege zijn rol in de Armeense genocide door leden van de Armeense Revolutionaire Federatie vermoord zou worden. De Vreemdelingendienst deed uiteindelijk niet meer dan een aantekening van deze vreemdelingen in het kaartensysteem maken.195

Naast Cemal Azmi werden nog twaalf vreemdelingen onder de typologie van de overig politiek gevaarlijke vreemdelingen gerekend. In totaal ging het om dertien individuele vreemdelingen die door de Vreemdelingendienst behandeld werden. Deze categorie is zeer divers en heeft betrekking op vreemdelingen met verschillende politieke achtergronden (op communisme na), die naar Nederland kwamen om onrust te stoken of hun politieke ideeën uit te werken. Naast de leden van de Jong-Turkse partij die in Nederland hun plannen beraamden, was er ook correspondentie over een leider van een anarchistische groepering, een annexionistische Belg, en zelfs een anticommunistische Pool die via het Nederlandse consulaat aan wapens wilde komen om tegen de bolsjewisten in Polen te vechten.

De neutrale positie die Nederland probeerde te behouden, had als onbedoeld gevolg dat vreemdelingen met in hun eigen land ongewenste politieke overtuigingen Nederland zagen als toevluchtsoord voor bijeenkomsten. Dit werd door de Nederlandse overheid niet als gewenst beschouwd. De minister van Justitie verdedigde het restrictieve vreemdelingenbeleid na de Eerste Wereldoorlog tegenover de minister van Buitenlandse Zaken door te benadrukken dat het vreemdelingenbeleid gebruikt kon worden om politiek gevaarlijke buitenlandse elementen

193 Ansari, ‘Maulana Barktullah Bhopali’s Transnationalism’, 187-190. 194 Dossier Jong-Turken, NA, MvJ: RVD, inv. nr. 159.

door middel van het pasvisum te weren. Hiermee moest volgens de minister van Justitie voorkomen worden dat Nederland een “vergaderbak van Europa” zou worden.196 Welke

politieke overtuigingen, naast het bolsjewisme en communisme, als gevaarlijk moesten worden gezien, was nog niet altijd duidelijk. De zaak van de Jong-Turken toont aan dat de Nederlandse vreemdelingenautoriteiten niet met alle eventueel ongewenste politieke overtuigingen even vertrouwd waren. Alle overig politiek gevaarlijke vreemdelingen in de dossiers hadden in elk geval gemeen dat ze de Nederlandse autoriteiten het gevoel gaven dat hun politieke bezigheden de rust en vrede in Nederland konden verstoorden.