• No results found

Hoofdstuk VI: Niet-politiek gevaarlijke vreemdelingen

6.2 Armlastigen

Op 1 september 1919 stuurde de administrateur van de Vreemdelingendienst een brief naar de politie van Amsterdam. Hij had gehoord dat door de politie van Amsterdam een Duitse genaamd Amalie Christine Lück, in een relatie met een Nederlander genaamd Haubenreiser, naar Duitsland werd uitgewezen. De Vreemdelingendienst wilde graag meer over deze zaak te weten komen. De politie van Amsterdam liet weten dat Lück zich op 23 augustus van datzelfde

jaar bij de politie had gemeld en had medegedeeld dat zij een kantoorbediende was die al zo’n tweeëneenhalf jaar in Nederland woonde, en in dienst was bij een zekere A. S. Winter. Toen de politie bij Winter ging navragen of dit verhaal klopte, bleek dat Lück op 21 augustus 1919 wegens onenigheid was ontslagen. Bovendien had ze zich nog niet bij de Vreemdelingendienst van de administratie van de politie van Amsterdam aangemeld om een identiteitskaart te krijgen. Over Haubenreiser had ze niets gezegd, maar ze leefde samen met een zekere Hoogendorp. Deze factoren leidden ertoe dat de politie van Amsterdam besloot om haar op 26 augustus naar Duitsland uit te leiden.226

Uit verdere correspondentie bleek dat Lück en Haubenreiser bij de Nederlandse consul een visum voor verblijf in Nederland hadden aangevraagd om naar Zandvoort te komen, waar zij eerder al hadden gewoond. Dit verzoek was echter

afgewezen, omdat de twee geen antwoord gaven op de vraag om nadere inlichtingen over hun verblijf door te geven. Lück en Haubenreiser waren echter alsnog, zonder pasvisa, het land binnengekomen. Haubenreiser en Hoogendorp bleken namelijk dezelfde persoon te zijn: Haubenreiser deed zich voor als Nederlander, en verklaarde tegen de politie van Amsterdam zijn Duitse accent te hebben gekregen door het feit dat hij geruime tijd werkzaam was geweest in Duitsland. Gevraagd om identiteitspapieren beweerde hij dat hij deze niet kon tonen, omdat ze bij zijn ouders in Zwolle lagen. Dit excuus werd door de politie in de eerste instantie geaccepteerd. Toen de politie met behulp van foto’s,

opgestuurd door de Vreemdelingendienst, besefte dat Alfred Haubenreiser en Alfred Hoogendorp toch zeker dezelfde persoon waren, was de vogel al gevlogen: de pensionhouder bij wie Haubenreiser verbleef, verklaarde dat Haubenreiser op dezelfde dag dat Lück het land werd uitgezet, haar naar Duitsland was gevolgd.227

Tot de Eerste Wereldoorlog had de Vreemdelingenwet, naast de controle op revolutionaire vreemdelingen, voornamelijk tot doel gehad om de beweging van armlastige vreemdelingen te controleren. Vreemdelingen waarbij armlastigheid de voornaamste reden was om hen als een gevaar voor de openbare orde te zien, kwamen echter maar zelden voor in de

226 Dossier Amalie Christine Lück, NA, MvJ: RVD, inv. nr. 159. 227 Ibidem.

Afbeelding 6: Pasfoto van Alfred Haubenreiser

Bron: Dossier Amalie Christine Lück, NA, MvJ: RVD, inv. nr. 159.

dossiers. Armlastige vreemdelingen zonder pasvisum dienden, net als voor de Eerste Wereldoorlog, te worden uitgezet. Dit was met Lück gebeurd, nog voor de Vreemdelingendienst zich in haar zaak had geïnteresseerd. Lokale autoriteiten konden zelf een uitwijzing in gang zetten, en hadden hiervoor niet de toestemming of inspraak van de Vreemdelingendienst nodig. Het is mogelijk dat de centrale autoriteiten dit soort zaken dus meestal aan de lokale autoriteiten overlieten, en zich alleen in de zaak mengden als er sprake was van bijzondere omstandigheden.228

Dit kan deels verklaren waarom er zo weinig zaken in de vreemdelingendossiers waren die uitsluitend betrekking hadden op armlastigheid. Naast Lück en Haubenreiser waren er slechts twee andere vreemdelingen in deze categorie: de Poolse deserteurs Israel Jacob Zangen en Izak Borowski. Het is maar de vraag in hoeverre de Vreemdelingendienst armlastigheid op zichzelf zag als een gevaar voor de samenleving en dus een reden voor internering. Bij het interneren van Zangen en Borowksi zei de Vreemdelingendienst in een brief aan de burgemeester van Didam dat de twee “op grond van het feit, dat zij zonder middelen van bestaan zijn gevaarlijk worden geacht voor de openbare veiligheid” 229 geïnterneerd dienden te

worden in kamp Oldenbroek. De werkelijke reden voor de internering lag iets anders. De Inspecteur van de Koninklijke Marechaussee schreef in correspondentie met de Procureur- Generaal van Arnhem over Zangen en Borowski: “Aangezien mij bleek, dat bedoelde personen zonder regelmatig geviseerd paspoort over de grens waren gekomen, hadden zij moeten worden uitgeleid, indien zulks mogelijk ware geweest.”230 Dit was echter niet mogelijk, omdat Duitsland alleen personen met de Duitse nationaliteit aannam. Hun Poolse nationaliteit maakte Zangen en Borowski niet-uitzetbaar. De essentie van het probleem en de betrokkenheid van de Vreemdelingendienst lag dus bij het feit dat de gebruikelijke uitleiding door de nationaliteit van de betrokkenen onmogelijk was.231

Maar ook toen in deze zaak een oplossing ontstond voor de armlastigheid van de betrokkenen, toonde de Vreemdelingendienst zich onverbiddelijk. Kamerlid Mr. Henri Marchant, de fractievoorzitter van de vrijzinnig-democraten, protesteerde bij de minister van Justitie tegen de internering van Zangen en Borowski. Zangen had namelijk een broer die in Nederland woonde en bereid was om in het onderhoud van Zangen en Borowski te voorzien.

228 Dossier Amalie Christine Lück, NA, MvJ: RVD, inv. nr. 159.

229 De Inspecteur van de Koninklijke Marechaussee aan de burgemeester van Didam 11-3-1919, dossier Zangen

en Borowski, NA, MvJ: RVD, inv. nr. 159.

230 De Inspecteur van de Koninklijke Marechaussee aan de Procureur-Generaal van Arnhem 14-3-1919, dossier

Zangen en Borowski, NA, MvJ: RVD, inv. nr. 159.

Hierdoor konden de twee niet langer van armlastigheid beschuldigd worden. De Inspecteur van de Koninklijke Marechaussee wees deze oplossing echter af, niet omdat hij dacht dat het werkelijk zo gevaarlijk was om Zangen en Borowski op vrije voet in de Nederlandse samenleving te laten rondlopen, maar omdat hij het ongewenst achtte om uitzonderingen op de regels te maken:

(T)hans aan talloze vreemdelingen, die op geheel regelmatige wijze een visum op hun paspoort aanvragen om toegang tot Nederland te verkrijgen, die toegang wordt geweigerd, aangezien dezerzijds geoordeeld wordt, dat er geen dringenden reden tot verblijf in Nederland voor die bepaalde personen bestaan, zoude het m.i. een groots onbillijkheid zijn, om vluchtelingen, die zonder middelen van bestaan en zonder papieren de grens overkomen, in staat te stellen zich hier te landen te vestigen. Ik meen daarom u in overweging te moeten geven de opschorting van de opzending naar Oldebroek van Borowski en Zangen op te heffen.232

Deze nadruk op het streng naleven van de regelgeving kan ook verklaren waarom de Vreemdelingendienst zich interesseerde in de zaak van Lück en Haubenreiser, ondanks het feit dat Lück al was uitgezet: zij waren het land binnengekomen ondanks het feit dat hun visumverzoek nog niet was aangenomen, en Haubenreiser maakte het daarna wel erg bont door zich voor te doen als iemand die hij niet was, waardoor verder onderzoek naar de zaak door de Vreemdelingendienst nodig was. Het lijkt erop dat vreemdelingen die voor armlastigheid als gevaarlijk werden geïdentificeerd, voornamelijk werden gebruikt om een streng precedent te scheppen. Verder hield de Vreemdelingendienst zich, in elk geval in deze vreemdelingendossiers, weinig met dit soort vreemdelingen bezig. Mogelijk werden dit soort zaken door de centrale autoriteiten als een taak voor de lokale autoriteiten gezien.