• No results found

Hoofdstuk V: Politiek gevaarlijke vreemdelingen

5.2 Communisten en bolsjewisten

Op 6 december 1918 ontving de minister van Buitenlandse Zaken een brief van de gezant in Berlijn. De gezant was vanwege “Auswärtiges Ambt” mondeling verzocht om de aandacht van de regering te vestigen op de Duitse letterkundigen Sternheim en Pfempert. Van Pfempert was bekend dat hij zich naar Nederland wenste te begeven om met Sternheim te confereren over de beste wijze om de revolutionaire beweging in Duitsland, in het bijzonder de Spartakusgroep, door literaire actie te steunen.172

Sternheim was een Duitse expressionistische auteur en een toneelschrijver. Zijn toneelstukken gaven vaak een satirisch beeld van het leven van de Duitse burgerij, wat in Duitsland regelmatig tot controverse leidde. De kritiek op zijn werk was één van de redenen waarom hij en zijn vrouw, Thea Sternheim, in 1912 naar Brussel vertrokken en daar tijdens de Eerste Wereldoorlog verbleven. Na de wapenstilstand werd de villa waar de Sternheims verbleven onder sekwester van de Belgische overheid geplaatst en moesten ze vertrekken. Sternheim kwam in Nederland terecht.173

In de biografieën over Sternheim’s leven is bekend dat hij hierna kort in Duitsland en Zwitserland heeft gewoond, waar hij toneelstukken bleef schrijven en ook werkte aan een aantal

171 Leenders, Ongenode Gasten, 200.

172 Dossier Sternheim, NA, MvJ: RVD, inv. nr. 159.

173 Peter Gay, Modernism: The Lure of Heresy: from Baudelaire to Beckett and Beyond (New York 2008), 356-

novellen. Zijn korte verblijf in Nederland en het feit dat hij door de Nederlandse autoriteiten werd beschuldigd van het maken van propaganda voor de Spartakisten, blijft in de biografieën onbesproken.174 Wellicht had Sternheim zelf niet of niet meteen door dat er achter de schermen een onderzoek door de Nederlandse autoriteiten naar hem liep. Zoals uit hoofdstuk drie al bleek, leidde het nogal onhandige onderzoek van de Haagse politie naar Sternheim’s politieke overtuigingen (dat Sternheim zelf toeschreef aan “entente-agenten”) niet tot duidelijke resultaten. Sternheim werd daarom niet aangehouden of verhoord. Op 19 december 1918 bracht de Procureur-Generaal van Den Haag de resultaten van het spionage-onderzoek naar Carl Sternheim onder de aandacht van de minister van Justitie.175

Ondanks het gebrek aan concreet bewijs was het vermoeden van Sternheims bolsjewistische intenties voor de minister voldoende om de Vreemdelingendienst te laten ingrijpen. Maar het moest wel subtiel gebeuren. Sternheim, zo besloot de minister van Justitie, mocht geen verlenging op zijn visum voor verblijf in Nederland meer krijgen. Ook zijn vrouw, Thea Sternheim, die zich op dat moment nog in België bevond, mocht van de Inspecteur van de Koninklijke Marechaussee geen visum krijgen voor verblijf in Nederland. De officiële reden die hiervoor werd gegeven was dat Sternheim’s vrouw “geen behoorlijk paspoort” had.176 Hoewel het niet werd uitgesproken, was het idee achter het weigeren van een visum voor Thea Sternheim waarschijnlijk dat Carl Sternheim zelf hierdoor gedwongen zou zijn om Nederland te verlaten om zich weer bij haar te kunnen voegen. Zo kon de regering, ook zonder hard bewijs van communistische overtuigingen, connecties of acties, verdachte vreemdelingen geruisloos het land uit werken.

De communisten en bolsjewisten waren verreweg de grootste categorie vreemdelingen in de dossiers: met 58 vreemdelingen vormden zij 60 procent van het totaal van vreemdelingen in de categorieën, en 81 procent van de politiek gevaarlijke vreemdelingen. De vreemdelingen die onder deze typologie gerekend worden, hadden gemeen dat zij (vermoedelijke) bolsjewisten waren waarvan gevreesd werd dat zij naar Nederland kwamen met het doel om een communistische revolutie op gang te krijgen. In de meeste gevallen ging het om personen die verdacht werden van het maken, vervoeren en verspreiden van bolsjewistische propaganda. Een aantal van de dossiers had betrekking op personen die internationaal als bolsjewist bekend

174 Dirk Böttcher, Hannoversches biographisches Lexikon: von den Anfängen bis in die Gegenwart (Hannover

2002) 349-350; Thomas Diecks, ‘Sternheim, William Adolph Carl (Karl)’, in: Neue Deutsche Biographie (NDB) (Berlijn 2013) 301-303.

175 Dossier Sternheim, NA, MvJ: RVD, inv. nr. 159.

176 De Vreemdelingendienst aan de burgemeester van Roosendaal en Nispen (datum onbekend), dossier

stonden en mogelijk plannen hadden om naar Nederland te komen, of zich al in Nederland bevonden.

Zoals in het eerste hoofdstuk al was besproken, leidde angst voor revolutiedreiging uit het buitenland tot strengere migratiecontrole, en vormde het één van de belangrijkste aanleidingen voor het aannemen van het Vreemdelingenreglement na de Eerste Wereldoorlog. Het kabinet van J. M. Ruys de Beerenbrouck vermoedde dat niet alleen binnenlandse problemen, zoals de voedselschaarste, achter de ontevredenheid zaten die had geleid tot de novembergebeurtenissen en de mislukte revolutiepoging van Troelstra, maar ook ophitsingen uit het buitenland. Zo bestond het gerucht dat uit Moskou revolutieschepen naar Nederland op weg waren.177 Revolutie werd gezien als een soort product dat door ongewenste vreemdelingen vanuit het buitenland Nederland binnen kon worden gesmokkeld. Bovendien was simpelweg het voorbeeld van Rusland en zijn communistische leiderschap in de ogen van de regering een potentieel gevaar voor de openbare orde in Nederland.178 De Nederlandse regering wilde de

Nederlandse bevolking zo min mogelijk aan communistische invloeden van buitenaf blootstellen.

Begin 1919 verminderde de revolutionaire spanning in Nederland, aldus een rapport van de Centrale Inlichtingendienst. Dit kwam door het neerslaan van de Spartakusopstand in Duitsland in januari, het kalme verloop van de Nationale Vergadering in deze periode, en het tegenwicht dat door regeringsgetrouwen tegen revolutionairen in Nederland werd geboden. Een punt van zorg voor de inlichtingendienst en de regering bleef echter wel de revolutionaire propaganda die nog altijd verspreid werd, vooral in de vorm van vergaderingen en (niet erg succesvolle) pogingen om soldatenraden en Rode Gardes in Nederland op te richten. Buitenlanders die verdacht werden van het verspreiden van communistische en bolsjewistische propaganda, zouden in 1919 verdacht blijven, en bolsjewisten bleven tot het eind van de dossiers in 1920 als de meest omvangrijke groep gevaarlijke vreemdelingen in de dossiers voorkomen.179