• No results found

Toetredingsdrempels

In document RETAILMARKTEN VOOR VASTE TELEFONIE (pagina 77-80)

6.2 Beoordeling van AMM

6.2.4 Toetredingsdrempels

281. De dreiging van potentiële toetreding tot een markt kan een dominante aanbieder ervan weerhouden zijn prijzen te verhogen tot (aanzienlijk) boven het competitieve niveau. In een markt met (zeer) hoge toetredingsdrempels is deze dreiging niet of nauwelijks aanwezig. In een situatie zonder wholesaleregulering geldt dat nieuwe toetreders uitsluitend actief kunnen zijn op de retailmarkten indien zij kunnen beschikken over een eigen aansluitnetwerk. Nieuwe

toetreders tot de markten voor telefonieaansluitingen worden met hoge drempels geconfronteerd als gevolg van hoge investeringen om een aansluitnetwerk aan te leggen. De investeringen voor een aansluitnetwerk bedragen miljarden euro’s en de terugverdientijd van deze investeringen is relatief lang. Het feit dat de afschrijvingstermijnen in de telecommunicatiesector 15-25 jaar zijn, geeft dit onder meer aan. Ook kunnen aanbieders gebruik maken van een ontbundelde

aansluitlijn van KPN. Deze dienst is gereguleerd.157 Echter, hiervoor moeten partijen

telefoniecentrales plaatsen. De kosten van deze centrales maken een aanzienlijk deel uit van de

156 Uit de richtsnoeren blijkt dat volgens de jurisprudentie een zeer groot marktaandeel - meer dan 50% - op zichzelf reeds het bewijs van een machtspositie vormt, uitzonderlijke omstandigheden daargelaten, en dat een onderneming met een groot marktaandeel geacht mag worden over aanmerkelijke marktmacht te beschikken wanneer haar marktaandeel over langere tijd stabiel is gebleven.

157 Zie besluit “Analyse van de markt voor ontbundelde toegang op wholesale-niveau (inclusief gedeelde toegang) tot metalen netten en subnetten, voor het verzorgen van breedband- en spraakdiensten”

totale kosten van het telefonieaansluitnetwerk.158 Deze relatief hoge investeringskosten en relatief lange terugverdientijd vormen een hoge toetredingsdrempel.

282. Voor het aanbieden van diensten aan eindgebruikers die gebruik maken van laagcapacitaire aansluitingen wordt door alternatieve aanbieders hoofdzakelijk gebruik gemaakt van

kabelnetwerken. Twee partijen hebben deze vorm in de afgelopen jaren aangeboden. Zoals uit randnummer 276 blijkt, hebben zij minder dan [1-5]% van de eindgebruikers aan zich weten te binden. Een reden hiervoor is dat de investeringen in de netwerken relatief hoog zijn ten opzichte van de opbrengsten. Ook immateriële activa spelen een belangrijke rol, zoals het zeer uitgebreide klantenbestand, de naamsbekendheid en de reputatie van KPN waardoor klanten minder geneigd zijn van aanbieder te wisselen bij tariefverschillen. In de praktijk blijkt daarom dat er een toetredingsdrempel is voor het efficiënt aanbieden van laagcapacitaire aansluitingen. Hetzelfde geldt ook voor VoB. Het college verwacht (zoals beschreven in randnummer 201 en 202) dat in deze reguleringsperiode het een significante overstap zal plaatsvinden naar laagcapacitaire aansluitingen op basis van VoB. Het college verwacht dat de aard en omvang van de toetredingsdrempels die gelden voor het aanbieden van vaste-telefoniediensten in de toekomst kunnen veranderen onder invloed van VoB.

283. Lexecon geeft in het voornoemde rapport in opdracht van KPN aan dat er volop mogelijkheden zijn voor aanbieders om actief te zijn op de retailmarkt voor breedbandtoegang, dankzij de mogelijkheden die bestaan om op de wholesalemarkt deze dienst in te kopen. Zoals ook blijkt uit het besluit “Analyse van de markt voor ontbundelde toegang op wholesale-niveau (inclusief gedeelde toegang) tot metalen netten en subnetten, voor het verzorgen van breedband- en spraakdiensten” deelt het college de mening van Lexecon waar het gaat om de voldoende beschikbaarheid van dergelijke wholesalediensten. Het college stelt hierbij echter tevens vast dat toegang tot de benodigde fysieke infrastructuur weliswaar zeer wezenlijk is voor de mogelijkheden van aanbieders om toe te treden tot de markt, maar dat enkel de beschikking over fysieke infrastructuur onvoldoende is om met succes vaste telefoniediensten aan te bieden. In de praktijk blijkt ook de beschikking over immateriële activa onontbeerlijk. Het gaat hierbij om uiteenlopende zaken als klantenbestanden, eindgebruikersacceptatie, naamsbekendheid, reputatie, de inrichting van de retailorganisatie en customersupport. Het belang van dergelijke immateriële activa wordt onderstreept door de moeite die kabelaanbieders hebben gehad, ondanks de beschikking over een fijnmazig telefonie-aansluitnetwerk, om een significant

marktaandeel te veroveren. Dit marktaandeel bedraagt thans minder dan [1-5] procent en is dus uiterst beperkt. Dit ondanks de hooggespannen verwachtingen, gevoed door de beschikking die kabelbedrijven hadden over fysieke infrastructuur.

284. Lexecon noemt het gegeven dat KPN beschikt over kennis van het uitgavenpatroon van haar eindgebruikers als enige bron van asymmetrie tussen KPN en andere aanbieders van VoB. Zoals het college reeds aangaf is dit echter maar één van de immateriële activa waarover KPN beschikt, en andere aanbieders niet of in veel mindere mate. Lexecon geeft daarbij aan dat het belang van een dergelijke asymmetrie niet overschat moet worden gegeven de mate waarin C(P)S-aanbieders erin zijn geslaagd ondanks deze asymmetrie een substantieel deel van de markt te veroveren. Het college ziet in de huidige positie van C(P)S-aanbieders juist een

158 Bij KPN maken deze kosten circa [xxx] van de kosten van het aansluitnetwerk uit.

bevestiging van de grote asymmetrie in de markt. Ondanks omvangrijke marketinginspanningen en significant lagere tarieven zijn C(P)S-aanbieders er slechts beperkt in geslaagd een positie op de Nederlandse markt in te nemen, zonder dat zij de AMM-positie van KPN teniet hebben kunnen doen. De businesscases van C(P)S-aanbieders, waaronder Tele2, staan onder druk, hetgeen in schril contrast staat met de hoge rendementen van KPN. Daarbij komt dat C(P)S-aanbieders eindgebruikers niet hebben hoeven te bewegen over te gaan naar een ander netwerk dan het vertrouwde KPN-netwerk, hetgeen nog een extra drempel vormt voor VoB-aanbieders.

285. Lexecon stelt voorts in het in opdracht van KPN opgestelde rapport tevens dat de

retailbreedbandmarkt concurrerend is, en dat het gegeven dat VoB bijna altijd gebundeld is met breedbandtoegangsdiensten impliceert dat derhalve ook ten aanzien van VoB sprake is van effectieve mededinging. Het college kan deze redenering niet volgen en acht deze redenering niet voldoende economisch onderbouwd. Het college kan zich uitsluitend vinden in de stelling van Lexecon in het geval breedbandaanbieders allen eenzelfde positie zouden hebben ten aanzien van traditionele telefoniediensten dat hun positie ten aanzien VoB een spiegeling zouden zijn van de verhoudingen op de retailbreedbandtoegangsmarkt. Het college constateert echter dat van een dergelijke gelijke uitgangspositie ten aanzien van vaste telefonie geen sprake is. Immers, KPN heeft voor vaste telefonie-aansluitingen een marktaandeel van [95-99] procent. Lexecon besteedt in haar analyse met name aandacht aan de breedbandtoegangsmarkt maar negeert de situatie op de markten van vaste telefonie. Anders dan Lexecon, verwacht het college echter dat eventuele mededingingsproblemen ten aanzien van VoB niet primair

voortkomen uit de positie van KPN ten aanzien van retail breedbandtoegang, maar met name uit de huidige positie van KPN ten aanzien van vaste telefoniediensten.

286. Voor het aanbieden van diensten aan eindgebruikers die gebruik maken van hoogcapacitaire aansluitingen wordt door alternatieve aanbieders hoofdzakelijk gebruik gemaakt van

glasvezelverbindingen en huurlijnen. Het bereik van de glasvezelnetwerken van alternatieve aanbieders is slechts beperkt tot een gedeelte van de afnemers van hoogcapacitaire

aansluitingen. Voor hoogcapacitaire aansluitingen over huurlijnen geldt dat deze vorm duurder is dan ISDN30 van KPN.159 Deze vorm van telefonieaansluitingen is alleen zinvol voor een

aanbieder om een pakket van diensten aan een eindgebruiker te kunnen leveren. Zoals uit randnummer 273 blijkt, is het aandeel van de alternatieve aanbieders op de markt voor

hoogcapacitaire aansluitingen gedurende de laatste jaren echter toegenomen van circa [5-10]% naar circa [10-20]%. In de praktijk blijkt daarom dat de toetredingsdrempel voor het aanbieden van hoogcapacitaire aansluitingen lager is dan voor laagcapacitaire aansluitingen, waar in dezelfde periode het marktaandeel van circa [1-5] % naar [1-5] % is toegenomen. Tevens zijn, in tegenstelling tot laagcapacitaire aansluitingen waar voor een groot gedeelte van de

eindgebruiker slechts één aanbieder aanwezig is en voor de overige gebruikers twee (namelijk KPN en de kabel), meerdere aanbieders actief die hoogcapacitaire aansluitingen aan een eindgebruiker te kunnen leveren. In sommige gebieden kan dit oplopen tot wel vijf verschillende aanbieders. Dit zou te maken kunnen hebben met de hogere economische waarde van een

159 Het periodieke tarief van een wholesale-huurlijn met vergelijkbare capaciteit als een ISDN30 is circa 2 maal hoger dan een ISDN30 (199 vs. 380 euro per maand). Daarbij komen voor huurlijnen additionele kosten die afhankelijk zijn van de schaal van de afname.

hoogcapacitaire aansluiting ten opzichte van een laagcapacitaire aansluiting. Dit wordt ook bevestigd doordat door aanbieders eerst een dienst gebaseerd op VoDSL is ontwikkeld, waar hoogcapacitaire aansluitingen mee mogelijk zijn. Een laagcapacitaire dienst gebaseerd op VoB is pas later op grote schaal ontwikkeld.160 Concluderend kan worden gesteld dat de

toetredingsdrempels voor hoogcapacitaire aansluitingen lager zijn dan de toetredingsdrempels voor laagcapacitaire aansluitingen.

287. Naast de toetredingsdrempel die wordt gevormd door het aansluitnetwerk (zie randnummer 281) dienen aanbieders, alhoewel in mindere mate, ook aanzienlijke investeringen te plegen,

bijvoorbeeld in telefoniecentrales en transmissie, voor afhandelen van het verkeer. Het betreft hier enkelen honderden miljoenen euro’s. Daarnaast beschikt KPN om historische redenen over een zeer omvangrijk klantenbestand (dat praktisch alle huishoudens en organisaties in

Nederland omvat), een grote naamsbekendheid, een aanzienlijke reputatie en een uitgebreid verkoop- en distributiekanaal. Gekoppeld aan het feit dat consumenten ten aanzien van het afnemen van vaste telefoniediensten relatief moeilijk zijn te bewegen om van aanbieder te veranderen,161 betekent dit dat toetreders met hoge kosten worden geconfronteerd om eindgebruikers ‘los te weken’ van KPN. Dit wordt ook wel de ‘inertie’ van de eindgebruikers genoemd.

288. Samenvattend bestaan de toetredingsdrempels enerzijds derhalve uit omvangrijke investeringen in de voornoemde activa en de hieraan verbonden relatief lange afschrijvingstermijnen,

anderzijds moeten nieuwe toetreders vaak hun tarieven significant onder die van KPN vaststellen om eindgebruikers te bewegen over te stappen, gelet op de historisch gegroeide positie van KPN ten aanzien het zeer omvangrijk klantenbestand, een grote naamsbekendheid, een aanzienlijke reputatie en een uitgebreid verkoop- en distributiekanaal.

289. Concluderend kan gesteld worden dat door de genoemde hoge toetredingsdrempels tot de retailmarkten voor telefonieaansluitingen en verkeer KPN geen wezenlijke concurrentiedruk ondervindt door potentiële toetreding.

In document RETAILMARKTEN VOOR VASTE TELEFONIE (pagina 77-80)