• No results found

Theoretisch kader

In document ‘Goed geplaatst!’ (pagina 130-133)

Hoofdstuk 5 – Samenvatting en Conclusie

5.1 Theoretisch kader

Het is duidelijk geworden dat de openbare ruimte opgevat kan worden als een fysieke ruimte of een politiek onderwerp. Bij de fysieke openbare ruimte gaat het vooral om de

gebruiksfuncties en de mate van toegankelijkheid van de ruimte. Wanneer er vanuit een politiek oogpunt naar de openbare ruimte wordt gekeken, overheerst ook het verschil tussen de private en de publieke ruimte. De grens tussen deze twee ruimten bestaat sinds de Oudheid maar is tegenwoordig grotendeels vervaagd. Kunst in de openbare ruimte kan ook niet

simpelweg gedefinieerd worden als kunst in de buitenlucht. Het is een kunstvorm die al eeuwen bestaat en vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw bekend is geworden in Nederland. In dit onderzoek wordt kunst in de openbare ruimte gezien als kunst welke in een

~ 131 ~

openbare en toegankelijke ruimte is geplaatst en waar het publiek een bepaalde betrokkenheid bij kan voelen. Elke vorm van kunst kan in de openbare ruimte worden geplaatst en hoeft niet per se door een kunstenaar te zijn gemaakt. Daarnaast kan het een tijdelijk of permanent werk zijn van een dynamische of statische aard. Van groot belang voor het bestaan van kunst in de openbare ruimte, is de aanwezigheid van een publiek. De ontmoeting tussen dit publiek en het kunstwerk is veelal een onverwachte ontmoeting. De openbare ruimte, de kunst in de

openbare ruimte en het publiek zijn dan ook sterk met elkaar verbonden en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Zonder openbare ruimte of publiek, kan kunst in de openbare ruimte geen kunst in de openbare ruimte genoemd worden. Aangezien het publiek echter vaak vergeten wordt in de literatuur, is de relatie tussen het publiek en de kunst een onderwerp dat in de toekomst verder onderzocht zou kunnen worden.

Kunst in de openbare ruimte wordt in Nederland vaak geplaatst vanuit een bepaald

cultuurbeleid of beleid voor kunst in de openbare ruimte. In Nederland wordt sinds de jaren 1980 gewerkt met een ‘evidence based’ cultuurbeleid, gebaseerd op een bepaalde vorm van bewijs en wetenschappelijke kennis. Dit kan worden gehanteerd binnen het gehele proces van beleidsvorming Er worden daarbij vooral kwantitatieve gegevens verzameld om een juiste ‘evidence base’ op te bouwen. Binnen het cultuurbeleid kan dit verzamelde bewijs leiden tot het doen van uitspraken over de realisatie van intrinsieke en extrinsieke effecten. Een

intrinsiek effect is bijvoorbeeld de esthetische ervaring. De extrinsieke effecten zijn maatschappelijke effecten, die onderverdeeld kunnen worden in sociale en economische effecten. De sociale effecten staan in verband met de opbouw van sociaal kapitaal. Dit kan in verband staan met en een vereiste zijn voor sociale cohesie. Alhoewel de intrinsieke effecten voor de kunsten van groot belang zijn, worden de extrinsieke effecten in het cultuurbeleid steeds belangrijker. Dit kan leiden tot een instrumentalisering van het cultuurbeleid.

De evaluatie van cultuurbeleid vindt plaats om te meten of de beoogde doelstellingen behaald zijn of om een advies te kunnen geven voor de toekomst. De evaluatie kan ex post na de beleidsperiode of tijdens de beleidsperiode, worden uitgevoerd door de gemeente of door externe partijen. Het evalueren van cultuurbeleid kan echter lastig zijn, omdat de effecten lastig te meten zijn en beïnvloed kunnen worden door andere zaken. Deze effecten komen ook terug binnen het model van Van den Hoogen, onder de primaire waarde-evaluatie. Deze evaluatie bestaat uit de evaluatie van de esthetische waarde, de persoonlijke waarde en de maatschappelijke waarde. De esthetische en persoonlijke waarde zijn intrinsiek, deze hebben

~ 132 ~

daarnaast ook invloed op de maatschappij. De maatschappelijke waarde is echter extrinsiek en bestaat uit de sociale en economische effecten. De intrinsieke effecten van beleid kunnen via kwalitatieve en soms ook kwantitatieve methoden worden gemeten. De extrinsieke

economische effecten kunnen echter kwantitatief gemeten worden aan de hand van

impactanalyse, onderzoek naar de creatieve klasse of onderzoek naar de huizenprijzen. De extrinsieke sociale effecten worden gemeten aan de hand van kwalitatief publieksonderzoek. In het model is ook de secundaire waarde-evaluatie van belang. Daarbij gaat het om de mate waarop culturele instellingen in staat zijn cultuur te produceren en te verspreiden. Aan de hand van onder meer dit model kan cultuurbeleid geëvalueerd worden. Deze methode zou ook gebruikt kunnen worden voor de evaluatie van beleid voor kunst in de openbare ruimte. Deze evaluatie is ook zeker van belang, maar de methode zou deels aangepast moeten worden omdat kunst in de openbare ruimte een zeer specifieke en lastig te meten kunstvorm is.

De verschillende effecten van cultuurbeleid kunnen ook gezien worden als de waarden en functies die verbonden kunnen worden aan kunst in de openbare ruimte. Deze verschillende waarden en functies zijn beschreven in het derde hoofdstuk. De verschillende waarden kunnen ingedeeld worden naar de zeven werelden van Luc Boltanski, Laurent Thévenot en Ève Chiapello. Deze werelden kennen allemaal hun eigen waarderegime en specifieke waarden waaraan belang wordt gehecht. De zeven werelden zijn de wereld van de inspiratie, de domestieke wereld, de civiele wereld, de wereld van de faam, de marktwereld, de projectstad en de industriële wereld. De werelden kunnen allemaal aanwezig zijn en gehanteerd worden voor elk onderwerp. Aan de hand van de werelden en de waarderegimes kunnen conflicten binnen werelden worden geanalyseerd en veelal opgelost.

De belevingswaarde van kunst bevindt zich vooral in de wereld van de inspiratie, andere waarden komen uit de andere zes werelden. De waarden kunnen daarnaast ingedeeld worden in drie categorieën, bedacht door Eleonora Belfiore en Oliver Bennett. Dit zijn waarden met een negatieve impact, een positieve impact en een autonome of esthetische impact. Aan de hand van de theorieën van Belfiore en Bennett, de Engelse denktank Ixia, Tim Hall en Iain Robertson, is een tabel met waarden opgesteld. Deze waarden kunnen ingedeeld worden in de drie categorieën en in de zeven werelden. De negatieve waarden zijn de negatieve vormen van de positieve en autonome of esthetische waarden. De positieve waarden zijn grotendeels afkomstig uit de civiele wereld. De autonome of esthetische waarden komen vooral uit de wereld van de inspiratie. Alle werelden kunnen echter aangeduid worden wanneer het gaat om

~ 133 ~

waarden die verbonden kunnen worden aan kunst in de openbare ruimte. De werelden en de bijbehorende waarden zijn samengebracht in het totaaloverzicht van waarden van kunst in de openbare ruimte. De waardentheorie kan binnen de kunst in de openbare ruimte onder meer gebruikt worden om bijvoorbeeld conflicten op te lossen die ontstaan wanneer een kunstwerk in de openbare ruimte wordt geplaatst.

In document ‘Goed geplaatst!’ (pagina 130-133)