• No results found

Publiek en kunst in de openbare ruimte

In document ‘Goed geplaatst!’ (pagina 30-37)

Hoofdstuk 1 – De openbare ruimte en kunst

1.3 Publiek en kunst in de openbare ruimte

Afbeelding 1.11: Paul McCarthy, Santa Claus (Kabouter Buttplug), Rotterdam, 2001. Afbeelding 1.12: Vervoer Santa Claus naar Eendrachtsplein, Rotterdam, 2008.

~ 31 ~

In 2000 adviseerde de Internationale Beelden Collectie Rotterdam (IBC) de stad Rotterdam om het werk Santa Claus van Paul McCarthy aan te kopen (Zebracki 2012a: 737). In 2001 maakte McCarthy het beeld van 6 meter hoog en in 2002 kocht de stad het werk voor 280.000 euro (Idem: 738). Dit terwijl de kunstenaar twijfelde aan de geschiktheid van het werk, het werk zou te extreem en shockerend zijn als het in Rotterdam in de openbare ruimte zou worden geplaatst. In zijn twijfeling bleek een kern van waarheid te zitten, het werk is één van de meest besproken en meest controversiële kunstwerken in de openbare ruimte in Nederland (Idem: 737). Dit komt vooral door het seksueel getinte ontwerp. Het beeld stelt een kerstman voor met in de ene hand een kerstbel en in de andere hand een kerstboom in de vorm van een fallussymbool (afb. 1.11). Men noemde het beeld dan ook al snel ‘Kabouter Buttplug”. Het werk draagt een kritische bedoeling in zich, de kunstenaar wilde met het werk verwijzen naar de consumptiemaatschappij waarin we leven en waarin we op zoek zijn naar een

onmiddellijke bevrediging (Zebracki 2012b: 46).

De bedoeling van het IBC was dat het beeld in de stad geplaatst werd in de buurt van het concertgebouw. Op dat moment werd het beeld echter niet passend geacht voor plaatsing in de openbare ruimte. In 2005 werd het beeld in Museum Boijmans van Beuningen geplaatst, maar in 2008 kwamen er meerdere plekken in de openbare ruimte beschikbaar voor de plaatsing van het werk (Zebracki 2012a: 738). Het werk werd uiteindelijk geplaatst op het Eendrachtsplein in Rotterdam, waarbij het vervoer van het museum naar het plein een groot feest was, inclusief muziek en een optocht van kinderen en volwassenen in kabouterkostuums (afb 1.12 en 1.13). Hieruit blijkt dat “de ruimtelijke en cultureel-cognitieve nabijheid van de toeschouwers sterk van belang blijkt te zijn voor hun engagement met Santa Claus” (Idem). De bewoners hebben een bepaalde band met het werk en zij voelen een betrokkenheid bij het werk en de plek waar het staat. Wel vragen sommigen zich af of het moderne werk in de historische omgeving waarin het geplaatst is, past. Toch begrijpen de meeste bewoners de bedoeling van het werk, onder meer omdat het werk tegelijkertijd in een cultuurgebied met veel musea en in een consumptiegebied met veel winkels staat. Er zijn ook bewoners die het werk liever zien verdwijnen en een ander kunstwerk op het plein willen zien staan. Dit

kunstwerk zou een herkenbare of monumentale vorm moeten hebben en bijvoorbeeld gemaakt kunnen worden door een plaatselijke kunstenaar. Sommige bewoners zouden juist liever de oude klok terugzien op het plein.

~ 32 ~

Het beeld Santa Claus is een goed voorbeeld van de controverse rondom kunst in de openbare ruimte, het is echter ook een goed voorbeeld van de betekenisgeving aan een werk door het publiek. Dit publiek is een hele interessante groep. Wanneer men naar het museum gaat, wordt de keuze gemaakt om naar dit museum te gaan en er wordt een kaartje gekocht. De bezoeker heeft waarschijnlijk interesse in kunst of heeft het museum gekozen voor een dagje uit. Er wordt daarmee door diegene tijd gereserveerd om die dag te besteden aan kunst. Dit verschilt van de plaatsing van een kunstwerk in de openbare ruimte, zoals op een plein, een park of in een woonwijk. In dit geval wordt er vaak geen keuze gemaakt om het kunstwerk te gaan bezoeken en wordt er geen kaartje verkocht omdat het werk vrij toegankelijk is. Het kan daarnaast voorkomen dat het publiek geen interesse toont in het kunstwerk. Door het publiek wordt waarschijnlijk niet speciaal tijd gereserveerd om het werk te gaan bezoeken. Bij kunst in de openbare ruimte gaat het vaak om toevallige ontmoetingen tussen een voorbijganger en het kunstwerk waarbij het werk niet opgemerkt zal worden. Er zullen echter ook gevallen zijn waarbij het werk bepaalde associaties en interesses oproept en de voorbijganger er stil bij zal blijven staan. Toeristische bezoekers die de stad bezoeken, zullen hoogstwaarschijnlijk wel tijd hebben ingepland om kunst te bezoeken. In dit geval zijn er al meer overeenkomsten met een museumbezoek, echter blijven er verschillen tussen het museumpubliek en het publiek van kunst in de openbare ruimte.

Terwijl het publiek dus een belangrijke factor is bij kunst in de openbare ruimte, wordt het in de literatuur vaak niet behandeld (Hall 2007: 1382, Zebracki 2011: 303). Dit is ook het geval bij de literatuur die in de vorige paragraaf besproken is. De auteurs stellen allemaal een definitie op, maar besteden hierbij geen of weinig aandacht aan het publiek. Er wordt vooral gewerkt vanuit het oogpunt van de kunst of bijvoorbeeld de opdrachtgever. Zo wordt er aandacht besteed aan de effecten van kunst in de openbare ruimte, maar wordt er niet gesteld of deze effecten ook door het publiek opgemerkt worden. Door Boiten wordt daarentegen wel een aantal keer over het publiek van kunst in de openbare ruimte geschreven. Zo behandelt ze onder andere het project -b-l-i-k-o-p-e-n-e-r- van Wapke Feenstra (Boiten 2001: 53-60). In dit project stonden de ervaringen van de gebruikers hoog in het vaandel, maar met het project probeerde ze ook in de politiek en de kunstwereld aandacht te vragen voor de diverse mogelijkheden van kunst in de openbare ruimte (Idem: 55). Volgens Feenstra moesten bewoners de mogelijkheid krijgen mee te discussiëren over de invulling van de stedelijke openbare ruimte. Boiten beschrijft dit werk vooral vanuit een professioneel oogpunt, maar ook hier komt het publiek en de betekenisgeving door dit publiek niet aan bod.

~ 33 ~

De enige onderzoekers van kunst in de openbare ruimte die het publiek wel behandelen, binnen de gevonden literatuur, zijn Tim Hall en Martin Zebracki. Hall onderzoekt het publiek als een wijze om achter de betekenissen van kunst in de openbare ruimte te komen. Hij stelt dat de intenties van de makers en de opdrachtgevers van kunst in de openbare ruimte vaak niet overeenkomen met de betekenis die aan het werk wordt toegekend door het publiek dat er mee in aanraking komt (Hall 2007: 1382). Daarnaast is de relatie die bestaat tussen kunst in de openbare ruimte en het publiek meestal niet de harmonieuze relatie die de kunstenaars en opdrachtgevers hadden verwacht. Hall gaat in op een onderzoek naar kunst in de openbare ruimte waarin het publiek empirisch onderzocht wordt.

In het onderzoek Audientia wordt ervan uitgegaan dat kunst in de openbare ruimte geen vaste betekenis heeft (Idem: 1384). Er wordt onder meer aan de hand van niet wetenschappelijke interviews ingegaan op de betekenis die het publiek aan een kunstwerk geeft. Kunst wordt hier dus echt bekeken vanuit het gebruikersperspectief, doordat de onderzoekers zichzelf ook als publiek probeerden te gedragen. Ze benaderden kunst niet meer vanuit hun professionele blik, maar verplaatsen zich in het publiek en probeerden er onbevangen naar te kijken.2 De onderzoekers ondervonden zelf dat kunst in de openbare ruimte onderdeel wordt van het alledaagse leven en daarmee dus ook in de achtergrond terecht komt, het wordt een onderdeel van de alledaagse omgeving. De problemen die door deskundigen in kunst in de openbare ruimte werden gezien, waren totaal verschillend van dat wat het publiek er in zag. Daarnaast ontdekten de onderzoekers dat kunst in de openbare ruimte voor het publiek leidt tot kleine speciale momenten, die in het onderzoek perfecte momenten worden genoemd: “A perfect moment – a moment in our lives when the reality lives up to the fantasy or when the everyday is heightened above the mundane.” (Idem: 1387). De onderzoekers vermoeden dat juist deze perfecte momenten in het leven van de mensen die het werk tegenkomen, zorgt voor een speciale band tussen het kunstwerk en het publiek. Het publiek ontwikkelt daarnaast een band met kunst en de openbare ruimte doordat ze zich verbonden voelen met onder meer de fysieke en sociale kwaliteiten van de plek en de herinneringen die deze plek oproept. Hall concludeert in zijn artikel dat hij een kleine stap heeft gemaakt naar het schrijven over of vanuit het

publiek zelf (Idem: 1389). Hij benadrukt wel dat een onderzoek als het Audientia onderzoek pas het begin is en dat er nog veel meer onderzoek zou moeten plaatsvinden.

2

Hierbij is een belangrijk kanttekening dat deze onderzoekers ondanks hun onbevangen blik, toch een subjectieve blik zullen behouden, onder meer door hun opleiding en ervaring.

~ 34 ~

Martin Zebracki geeft aan dat er vooral geschreven wordt over de ideeën van opdrachtgevers en kunstenaars over de perceptie van het publiek (Zebracki 2011: 303). Zij zijn ook degenen die beweringen doen over de diverse effecten van kunst in de openbare ruimte. Deze

beweringen kunnen vaak niet empirisch bewezen worden of er is amper onderzoek naar gedaan. Dit leidt volgens Zebracki tot een ‘public artopia’, er wordt een utopie gevormd van wat kunst met en voor mensen zou doen. In zijn werk onderzoekt Zebracki juist de percepties van het publiek zelf, in de steden Amsterdam, Rotterdam, Antwerpen en Gent. Het publiek is volgens hem zo belangrijk omdat zij uiteindelijk het doel van een kunstwerk bepalen. Ten eerste beschrijft hij het publiek van kunst in de openbare ruimte, omdat het vaak niet duidelijk is wie hier precies onder vallen (Idem: 314). Hij stelt hier dat vooral de toevalligheid van de ontmoetingen tussen het publiek en het kunstwerk van belang is. Wanneer het toevallige publiek op aanwezige kunstwerken wordt gewezen, die het eerder misschien nog niet

opgemerkt had, dan voelt het zich verplicht om een mening over het werk te hebben. Zebracki noemt het publiek van kunst in de openbare ruimte daarom “a reinforced critical audience” (Idem).

Ten tweede kijkt hij hoe het publiek kunst in de openbare ruimte op zichzelf en in relatie met de plek, waarneemt (Idem). Het bleek dat het publiek kunst in de openbare ruimte op veel verschillende manieren interpreteert, er worden onder meer esthetische en sociale rollen aan toegeschreven. In de waarneming van het kunstwerk speelt de plek vaak een grote rol. Zo wordt het kunstwerk in combinatie met de plek bijvoorbeeld gezien als een specifieke ontmoetingsplaats. Het kunstwerk en de plek hebben samen een sociale ontmoetingsfunctie. Zebracki merkt echter op dat hij in zijn onderzoek bijna geen kritische houdingen tegenover kunst in de openbare ruimte is tegengekomen en dat de meningen heel oppervlakkig blijven. Mensen houden vast aan cliché opmerkingen. Dit was vooral vaak het geval bij kunstwerken die juist bedoeld waren om een discussie op te roepen. De oorzaak van het achterblijven van een kritische houding kan onder meer zijn dat het publiek zichzelf niet geleerd genoeg acht om een mening over het werk te vormen. Dit terwijl kunst toch eigenlijk voor iedereen bedoeld moet zijn en iedereen dus gerechtigd is op een eigen mening.

Als laatst kijkt Zebracki of er verschillen zijn te ontdekken in hoe aantrekkelijk het publiek een werk vindt in combinatie met de plek waar het staat (Idem: 314-315). Hij stelt namelijk dat het publiek en de plek onderdeel zijn van de inhoud, effecten en betekenissen van een kunstwerk. Vooral dit laatste punt is zeer lastig te onderzoeken, omdat het vaak onduidelijk is

~ 35 ~

of de gewaarwording van een kunstwerk veroorzaakt wordt door het werk, de plaats of door beide. Over het algemeen concludeert hij dat de esthetische kwaliteit van de plek waar een kunstwerk is geplaatst, een grote invloed heeft op de waardering van het werk zelf. Er kwamen vooral veel positieve reacties over de plaatsing van het werk. Het publiek waardeert daarnaast figuratieve en conventionele kunstwerken vaak meer dan abstracte werken, maar over het algemeen wordt uiteindelijk elk werk in de openbare ruimte geaccepteerd. Het is daarom de vraag of het eigenlijk wel uitmaakt wat voor werk er wordt geplaatst, of dat elk werk dat in de openbare ruimte wordt geplaatst uiteindelijk geaccepteerd zal worden.

Terwijl auteurs veelal het belang van het publiek van kunst in de openbare ruimte vergeten of verwaarlozen, gaan Hall en vooral Zebracki er in hun werk wel op in. Zebracki levert met zijn werk dan ook een grote bijdrage aan het karige bestaande onderzoek naar het publiek van kunst in de openbare ruimte. Duidelijk is dat dit publiek niet vergeleken kan worden met bijvoorbeeld het publiek uit een museum of een galerie. Zij hebben een keuze gemaakt die waarschijnlijk gegrond is op een voorliefde voor kunst, terwijl het publiek van kunst in de openbare ruimte niet voor kunst kiest maar er gewoonweg niet omheen kan. Zo worden woonwijken en pleinen aangekleed met kunst in de openbare ruimte, maar omdat niet

iedereen hier voor kiest, zal het ook niet door iedereen positief worden ontvangen. Maar zoals Zebracki stelt, over het algemeen zal kunst in de openbare ruimte geaccepteerd worden. Als dit al niet het geval is, zal men er in ieder geval uiteindelijk wel aan wennen en daarmee wordt het een onderdeel van de alledaagse omgeving.

Na het onderzoeken van de openbare ruimte, kunst in de openbare ruimte en het publiek van kunst in de openbare ruimte, kan geconstateerd worden dat er voor alle drie geldt dat het ingewikkelde maar zeer interessante en belangrijke onderwerpen zijn. Vooral kunst in de openbare ruimte en het publiek zijn onderwerpen die uitgebreider onderzoek verdienen. Kunst in de openbare ruimte kan absoluut niet los worden gezien van de openbare ruimte waarin zij geplaatst is en van het publiek dat zij in deze openbare ruimte treft. Verder is ook duidelijk geworden dat het publiek regelmatig andere betekenissen aan een werk verbindt dan er in eerste instantie door de opdrachtgevers en makers in verwerkt waren. De opdrachtgevers zoals particuliere organisaties of overheidsinstanties hebben een duidelijk beeld voor ogen. Zij zien kunst in de openbare ruimte bijvoorbeeld als een manier om sociale ontmoetingen te

stimuleren of om de creatieve waarde van een stad te verhogen. Maar de vraag die ook door Hall en Zebracki wordt gesteld, is of deze vooropgestelde functies en waarden van kunst in de

~ 36 ~

openbare ruimte, in het dagelijks leven ook terug zijn te vinden. Om dit te onderzoeken is het in eerste instantie zeer belangrijk om onderzoek te doen naar de theorie rond de vorming van het beleid voor kunst in de openbare ruimte. Daarnaast zal onderzocht worden hoe het cultuurbeleid voor kunst in de openbare ruimte geëvalueerd kan worden. Aan de hand van de theorie over de vorming van beleid en de waarden en functies kan vervolgens onderzoek gedaan worden naar de praktijk van het beleid voor kunst in de openbare ruimte en de waarden die hieraan verbonden worden.

~ 37 ~

Hoofdstuk 2 – Evaluatie van cultuurbeleid van kunst in de openbare ruimte

In document ‘Goed geplaatst!’ (pagina 30-37)