• No results found

Cultuurbeleid

In document ‘Goed geplaatst!’ (pagina 37-41)

Hoofdstuk 2 – Evaluatie van cultuurbeleid van kunst in de openbare ruimte

2.1 Cultuurbeleid

Sinds de jaren 1980 hebben er de nodige verschuivingen plaatsgevonden in de vorming en werking van cultuurbeleid, onder meer in het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en ook in Nederland. Deze verschuivingen hebben bijvoorbeeld te maken met de gevolgen die cultuurbeleid zou kunnen hebben voor de maatschappij. De oorzaak van de verschuivingen is onder meer de invoering van het evidence based beleid en het New Public Management, beide oorspronkelijk afkomstig uit het Verenigd Koninkrijk (Hoogen 2012: 20). In deze paragraaf wordt ingegaan op deze verschuivingen en nieuwe vormen van beleid. Daarnaast worden de minpunten van deze vormen van beleid aangeduid. Ook worden de verschillende doelen of effecten die cultuurbeleid zou kunnen hebben, beschreven.

2.1.1 New Public Management en evidence-based cultuurbeleid

Sinds de jaren 1980 is het belang van het uitvoeren van beleidsevaluatie steeds duidelijker geworden (Hoogen 2010: 10). Dit houdt in dat er geëvalueerd moet worden of de gestelde doelen van het gevoerde beleid behaald zijn, er wordt gemeten wat het beleid teweeg heeft gebracht. Binnen de overheid is dit onder meer het resultaat van het ‘New Public

~ 38 ~

van beleid. Bij het NPM gaat het vooral om het beheersen van de kosten, financiële

doorzichtigheid, de invoering van diverse marktmechanismen in de openbare dienstverlening, de afhankelijkheid van een opdrachtencultuur en een kwaliteitsverantwoording tegenover klanten door middel van het gebruik van diverse prestatie indicatoren (Belfiore 2004: 191). Vanaf de jaren 1980 ontstond ook binnen Nederland steeds meer de behoefte aan

duidelijkheid over de werkelijke werking van het gevoerde beleid (Idem: 21). In 1999 werd doorgevoerd dat beleid eens per vijf jaar een evaluatie moest ondergaan. Ook ontstonden nieuwe soorten begrotingen, waarin de realisatie van de beleidsdoelen van groot belang was. Vanaf 2004 werden deze begrotingen doorgevoerd bij lokale overheden, die hierdoor

zelfstandiger en verantwoordelijker werden voor de beleidsresultaten. In veel gevallen is de beleidsvorming daarbij opgedeeld in twee afdelingen, voor de beleidsontwikkeling en de beleidsuitvoering.

Tegenwoordig is er in Nederland sprake van een ‘evidence based’ beleid, waarvan NPM ook onderdeel van is (Hoogen 2012: 11, Idem 19). Dit houdt in dat de vorming van het beleid gebaseerd is op vaak wetenschappelijk bewijs, ook wordt er gezocht naar bewijs van de effectiviteit van het beleid (Idem: 17). Het gaat bij evidence based beleid om een pragmatische benadering, basering op wetenschappelijke kennis, een transparant beleidsproces, beleidsrelevant wetenschappelijk onderzoek, een ontwerp voor

beleidsprogramma’s waarvan evaluatie onderdeel is en een voorkeur voor kwantitatieve gegevens. Het evidence based beleid is aanwezig in het gehele beleidsvormingsproces. Dit proces bestaat theoretisch gezien uit agendavorming, beleidsvoorbereiding, beleidsbepaling, beleidsuitvoering, beleidsevaluatie en terugkoppeling en heroverweging. In elke stap is een specifiek soort bewijs vereist. Evidence based beleid wordt gevoerd om de wensen en

behoeften van burgers voorop te stellen bij de vorming en de uitvoering van het beleid en om verantwoording te kunnen afleggen over de diverse uitgaven.

Na de invoering van het evidence based beleid en het New Public Management in Nederland, steeg ook binnen de cultuursector de vraag naar evaluatie van het gevoerde cultuurbeleid. In het cultuurbeleid richtte men zich in de jaren 1980 vooral op de economische effecten, dit is in de opvolgende jaren verschoven naar sociale effecten en de efficiëntie van het beleid (Idem: 25). Vanaf 2000 is het accent op meerdere vlakken komen te liggen. Ten eerste is het van belang welke effecten cultuur op de maatschappij heeft. Ten tweede is ook de effectiviteit van het beleid belangrijk. Problematisch kan het echter zijn als het beleid zeer instrumenteel

~ 39 ~

wordt. Cultuur kent intrinsieke en extrinsieke effecten, extrinsieke effecten zijn bijvoorbeeld sociaal of economisch. Binnen het evidence based cultuurbeleid wordt echter steeds meer de nadruk gelegd op de extrinsieke effecten, waardoor de intrinsieke effecten in de vergetelheid raken (Idem: 26). Deze extrinsieke effecten hebben echter bewijs nodig, waarop het

cultuurbeleid kan worden gebaseerd en waardoor het beleid in stand wordt gehouden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om hoeveel winst kunst kan opleveren of wat voor invloed kunst heeft op een bepaalde bevolkingsgroep.

Echter, wanneer deze effecten niet aangetoond kunnen worden, loopt cultuurbeleid het gevaar te verdwijnen. Om deze instrumentalisering van het cultuurbeleid te voorkomen, moet de focus niet alleen gelegd worden op de extrinsieke effecten. Degenen die het beleid vormen moeten zich daarom bewust zijn van een aantal belangrijke punten. Zo moet men zich afvragen welke effecten men met het beleid wil bewerkstelligen en of cultuur deze effecten ook daadwerkelijk kan hebben. Hierbij is het van belang te weten of de effecten veroorzaakt zijn door het cultuurbeleid of dat er ook factoren van buitenaf invloed hebben uitgeoefend. Deze vraag is zeer lastig omdat juist die effecten vaak niet of bijna niet aantoonbaar zijn. Daarom zal gewerkt moeten worden met een ‘theory-based evidence’ beleid. Dit houdt in dat het bewijs dat aangehaald wordt bij de vorming van het cultuurbeleid, berust op theoretische bevindingen over de effectiviteit van cultuur. Bij de vorming van het beleid moet verder ook onderzocht worden, hoe de verwachte effecten van cultuur gemeten kunnen worden. Als laatst is het van belang dat duidelijk is wat voor soort bewijs er bijeengebracht moet worden en door wie. Het verzamelde bewijs is onderdeel van de verschillende effecten van cultuurbeleid. Om een goede ‘evidence base’ op te bouwen, is het van belang dat eerst duidelijk is welke dit zijn.

2.1.2 De effecten van cultuurbeleid

Zoals eerder is genoemd, kent cultuurbeleid intrinsieke en extrinsieke effecten (Idem: 31). Deze verwachte effecten zijn veelal opgenomen in de verschillende beleidsnota’s van de Nederlandse overheid en gemeenten. De intrinsieke en extrinsieke effecten kunnen worden ingedeeld naar effecten voor kunstenaars, individueel publiek en de collectieve gemeenschap of stad (Idem: 33). In veel beleidsnota’s wordt echter geen aandacht besteed aan de effecten voor kunstenaars. Het beleid richt zich vooral op de kwaliteit van de samenleving (Idem: 35).

~ 40 ~

De individuele ervaring is van groot belang, hieruit volgen diverse persoonlijke waarden die weer kunnen leiden tot waarden op maatschappelijk niveau.3

Van den Hoogen benoemt in zijn boek drie soorten effecten van cultuurbeleid; intrinsieke effecten, economische effecten en sociale effecten (extrinsieke effecten). 4 Onder de

intrinsieke effecten valt onder meer de esthetische ervaring, welke wel of niet kunstzinnig kan zijn (Idem: 38). Deze esthetische ervaring kan bepaalde effecten of waarden oproepen. Één van deze waarden is dat de ervaring een positieve invloed uit kan oefenen op de persoonlijke identiteit. Op maatschappelijk vlak kan dit vervolgens leiden tot het creëren van sociale cohesie door het versterken van de gezamenlijke identiteit, door het ervaren van kunst. Verder kan de esthetische ervaring ook leiden tot het uitdagen van het individu en de gemeenschap, wat kan leiden tot een verandering in de identiteit. Cultuur kan ook economische effecten hebben, zoals het creëren van werkgelegenheid of het aantrekken van investeringen en creatieve bedrijven (Idem: 47). Ook de aantrekkelijkheid van de stad zou bevorderd worden door de aanwezigheid van cultuur. Dit is een veel voorkomend hoofddoel binnen

cultuurbeleidsnota’s. De derde soort effecten van cultuurbeleid zijn de sociale effecten (Idem: 58). Één van de belangrijkste sociale effecten die door velen aan cultuurbeleid wordt

verbonden, is het bevorderen van sociale cohesie. De sociale effecten komen vooral tot uiting doordat het individu een bepaalde kunstbeleving heeft, waardoor zijn gedrag in de

samenleving ook kan veranderen. De sociale effecten zouden puur gebaseerd kunnen zijn op de intrinsieke kunstbeleving, maar kunnen ook zeker beïnvloedt worden door andere niet kunstzinnige zaken. Een ander belangrijk begrip dat in verband staat met sociale cohesie, is sociaal kapitaal.5 Dit kan ten eerste een vereiste zijn voor het creëren van sociale cohesie, ten

3

Voor de behandeling van de begrippen waarden en functies, zie hoofdstuk 3.

4

De intrinsieke waarde van kunst is het directe effect van de mentale ontmoeting met de kunst (Van Maanen 2009: 149-150). De esthetische ervaring die kunst voortbrengt, is de belangrijkste intrinsieke waarde van kunst. De extrinsieke waarden van kunst worden teweeg gebracht tijdens direct en indirect contact met kunst. Ze komen echter niet voort uit mentaal contact of uit de specifieke esthetische karakteristieken. Extrinsieke waarden komen bijvoorbeeld voor op economisch vlak, sociaal vlak, ecologisch vlak of politiek vlak. Extrinsieke waarden hoeven ook niet per se voor te komen tijdens een ontmoeting met kunst, kunst kan ook afwezig zijn.

5 De term sociaal kapitaal is te vinden in het werk van meerdere wetenschappers, waar onder Robert Putnam en Pierre Bourdieu. Zo is het onder meer door Bourdieu beschreven in zijn essay ‘Economisch kapitaal, cultureel kapitaal, sociaal kapitaal’.

“Capital is accumulated labour (in materialized or ‘embodied’ form) that individual agents or groups can acquire (…), by which they can appropriate social energy in the form of objectified or live labour” (Bourdieu 1992 [1983]: 120)(Van Maanen 2009: 58).

“The other two, social and cultural capital, are symbolic forms of capital or, better, capital in a symbolic form. Capital is symbolic insofar as it is represented, which means ‘considered symbolically, as an object of

knowledge (…). It is not recognized as capital, and can only function by not being recognized as capital, which means as accumulated labour. So social capital, consisting of resources that stem from a network of

~ 41 ~

tweede kan het ook een gevolg zijn van sociale cohesie. Doordat men samen is gekomen, wordt er ook gezamenlijk sociaal kapitaal opgebouwd. Dit sociale kapitaal kan men meten door middel van de relaties die er bestaan binnen een samenleving. Deze relaties kunnen gebaseerd zijn op sterke banden (strong ties) en zwakke banden (weak ties). Wanneer men bezig is met het ontwikkelen van een samenleving of een gemeenschap, zijn de zwakke banden zeer belangrijk. Deze leiden tot nieuwe manieren van handelen, aangezien de banden worden aangegaan met mensen buiten het netwerk. Het aangaan van deze zwakke banden kan onder meer bewerkstelligd worden door middel van het gezamenlijk ervaren van kunst. Dit komt doordat kunst meerdere soorten mensen kan aanspreken en daardoor bruggen slaat tussen bijvoorbeeld verschillende bevolkingsgroepen. Belangrijk om hierbij te vermelden is dat sociale effecten niet per se veroorzaakt hoeven te zijn door het toepassen van

cultuurbeleid. Daarom kan beter gekeken worden naar de bijdrage van het cultuurbeleid aan deze effecten, dan dat er vanuit gegaan kan worden dat het de enige oorzaak is.

In document ‘Goed geplaatst!’ (pagina 37-41)