• No results found

Thema 6: De internationalisering van wetenschap en de Nederlandse

In document Evalueren, leren en sturen (pagina 100-108)

onderzoekspartners, in relatie tot de veranderde geopolitieke context en bijbehorende kansen en veiligheidsrisico’s

Universiteiten en hogescholen opereren in toenemende mate op een internationaal speelveld. Dit is zowel zichtbaar binnen als tussen universiteiten: binnen Nederlandse universiteiten groeit het aandeel van buitenlands wetenschappelijk personeel227, tussen universiteiten is een toenemend aantal publicaties waarbij wetenschappers van universiteiten uit verschillende landen betrokken zijn zichtbaar.228 Ook het aandeel buitenlandse studenten aan Nederlandse universiteiten neemt toe229, op hogescholen lijkt een stijgende trend op dit vlak niet door te zetten.230 Op internationaal gebied presteert de Nederlandse wetenschap goed. Zo is het retourpercentage van het programma Horizon 2020 (het percentage van de toegekend financiering dat is verkregen) in de periode 2014-2019 7,7% (hoger dan de Nederlandse doelstelling van 7%).231 Voor een klein land als Nederland, ontvangt Nederland relatief veel financiering uit het Horizon 2020 programma. Ook behalen de onderzoekers internationaal gezien goede resultaten: zo is de wetenschappelijke impact van artikelen hoog. Zoals ook in thema 1 wordt besproken blijft echter de private R&D-investering van Nederland achter in vergelijking met Europese doelstellingen.232

Internationalisering van hoger onderwijs en onderzoek kan bijdragen aan positieve ontwikkelingen. Het helpt bijvoorbeeld bij het oplossen van mondiale vraagstukken (denk aan de Sustainable Development Goals), en aan een aantal vraagstukken uit de NWA. Tevens wordt in de wetenschapsvisie genoemd dat (onder andere) internationale samenwerkingsverbanden een goede kwaliteit van maatschappelijk relevant onderzoek bevorderen. Dit draagt bij aan de legitimiteit van publieke financiering van wetenschappelijk onderzoek en kansen zou bieden om de transitie naar open access te versnellen.233 Hierbij moet wel worden opgemerkt dat ook lokaal of cultureel spelende vraagstukken aandacht verdienen en kunnen bijdragen aan het versterken van de kwaliteit en relevantie van onderzoek.

Internationale samenwerking wordt op meerdere niveaus gestimuleerd. Zo is er een overkoepelend beleidskader genaamd European Research Area (ERA) van de Europese Commissie, wat onder meer staat voor de ambitie om een grenzeloze Europese markt voor

226 Commissie Van Rijn) (2019), p. 76.

227 Rathenau Instituut (2017). Internationale mobiliteit van wetenschappers; Rathenau Instituut (2020).

Wetenschap in cijfers; ontwikkeling buitenlands personeel en herkomstlanden.

228 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2014). Wetenschapsvisie 2025 – Keuzes voor de toekomst; OECD. Science, Technology and Innovation Scoreboard (geraadpleegd via oecd.org/sti/scoreboard.htm

229 AWTI (2019). Het stelsel op scherp gezet.

230 Dialogic (2019). Internationale herkenbaarheid van benaming en titulatuur in het hbo.

231 Zie https://www.bedrijvenbeleidinbeeld.nl/beleidsinstrumenten/horizon-2020

232 Het Rathenau Instituut (2020). Balans van de wetenschap.

233 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2014). Wetenschapsvisie 2025 – Keuzes voor de toekomst.

onderzoek, wetenschap en innovatie te creëren.234 Ook Europese programma’s zoals Horizon Europe stonden al in de Nederlandse Wetenschapsvisie 2025 en de Nationale Wetenschapsagenda genoemd en roepen op tot internationale samenwerking bij grote uitdagingen. Naast de Europese samenwerking bestaan er talloze initiatieven voor bilaterale samenwerking (bijv. Joint Working Groups, intentieverklaringen, Memoranda of Understanding, kennisuitwisseling). Voor Nederland heeft NWO de ambitie uitgesproken om te komen tot een vernieuwde financiering van wetenschap zodat internationale samenwerking tussen wetenschappers makkelijker tot stand kan komen, denk bijvoorbeeld aan de Science Diplomacy Fund waarmee activiteiten op het terrein van science diplomacy zullen worden georganiseerd met andere landen en het Money Follows Researcher/Cooperation dat de grenzen weg neemt en bottom-up internationale samenwerking faciliteert.235 Ook spelen de NWO-instituten een strategische rol bij het leggen van een verbinding tussen universiteiten en het internationale speelveld en het ontwikkelen en beheren van grootschalige internationale wetenschappelijke infrastructuur.

Ten slotte wordt op instellingsniveau ernaar gestreefd om de geografische mobiliteit van docenten en onderzoekers te vergroten.236 Het is dan ook te verwachten dat de internationalisering van (wetenschappelijk) onderzoek de komende jaren nog verder toe zal nemen. Dit brengt vanuit beleidsmatig perspectief een aantal uitdagingen met zich mee. In deze paragraaf willen we vooral aandacht vestigen op twee van deze aspecten: 1) diplomatie en concurrentie en 2) kennisveiligheid.

Verschillende rapporten wijzen op de afnemende concurrentiekracht van Nederland bij het aantrekken van wetenschappelijk toptalent.237 Het beschikken over wetenschappelijk toptalent is voor concurrentie echter van groot belang, omdat dit de kwaliteit van wetenschap bepaalt en daarmee bijdraagt aan het aantrekken van meer talent (een zelfversterkend effect). De goede concurrentiepositie van Nederlands onderzoek wordt echter bedreigd omdat het onderzoek onvoldoende profiel heeft en de financiering onder druk staat (en staat dus sterk in contact met de eerder besproken thema’s).238 Daarnaast is het hoger onderwijs in Nederland te weinig voorbereid op toekomstige leervragen, wat tevens bedreigend is voor de concurrentiekracht.238 Tegelijkertijd verandert het speelveld: de groei van studenten in de wereld komt vooral uit opkomende economieën in Azië, Afrika en Zuid-Amerika.238 Meer profilering van instellingen in combinatie met doelmatige en doeltreffende samenwerking en afstemming tussen instellingen zou ervoor kunnen zorgen dat de Nederlandse concurrentiepositie opnieuw versterkt wordt.239 Door AWTI is specifiek geadviseerd om sterker in te zetten op Wetenschap, Technologie en Innovatie (WTI)-diplomatie om concurrerende economieën voor te blijven.240 Zij beschrijven dat Nederland weliswaar goede diplomatieke netwerken kent, maar dat een overkoepelende regie of strategie hierin mist. Ook is het instrumentarium voor WTI-diplomatie weliswaar van goede kwaliteit, maar (te) beperkt in omvang. AWTI adviseert daarom een duidelijke visie te creëren op internationalisering van wetenschap, technologie en innovatie. Een stuurgroep zou deze vervolgens uit kunnen werken in een duidelijke strategie. De uitvoering van deze

234 Zie ook https://ec.europa.eu/info/research-and-innovation/strategy/strategy-2020-2024/our-digital-future/era_nl

235 Zie ook https://www.nwo.nl/internationale-samenwerking

236 Het Rathenau Instituut (2017). Internationale mobiliteit van wetenschappers.

237Commissie Breimer (2015). AWTI (2019). Het stelsel op scherp gezet.

238 AWTI (2019). Het stelsel op scherp gezet.

239 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2014). Wetenschapsvisie 2025 – Keuzes voor de toekomst; AWTI (2019).

240 AWTI (2017). WTI-diplomatie.

strategie zou dan extra investeringen vragen (ongeveer € 100 miljoen, op basis van investeringen in het buitenland), en zou kunnen worden uitgewerkt in een meerjarenplan.

NWO lijkt in 2020 gehoor te hebben gegeven aan deze signalen: met een Science Diplomacy Fund (SDF) worden activiteiten georganiseerd met landen waarmee Nederland zijn diplomatieke betrekkingen wil intensiveren. Dit SDF komt voort uit de NWO-strategie 2019-2022 ‘Verbinden van wetenschap en samenleving’, waarmee NWO diplomatieke activiteiten strategischer in wil gaan zetten.241 Daartoe wordt een deel van het SDF verdeeld via een jaarlijkse call for proposals gericht op kennisinstellingen, en wordt het overige deel ingezet voor activiteiten die NWO gezamenlijk met kennisinstellingen en Nederlandse ambassades en consulaten organiseert. Ook in de Strategische Kennisagenda OCW 2019-2024 is een hoofdstuk gewijd aan internationalisering, waarin verschillende vragen over de effecten van internationalisering van het universitaire stelsel op het onderwijs en de maatschappij worden gesteld.

Naast bovengenoemde voordelen kunnen internationale samenwerkingen ook risico’s en onwenselijke gevolgen met zich meebrengen. Zo omschrijft het Rathenau Instituut dat het mogelijk niet op alle terreinen van kennisontwikkeling even wenselijk is om met internationale partners samen te werken; op het gebied van defensie en veiligheid kan wellicht beter een inschatting gemaakt worden van eigen mogelijkheden en benodigde internationale afhankelijkheden. Dit staat volgens het Rathenau Instituut echter op gespannen voet met de groeiende inzet op open science (zie thema 4), waardoor er dus zorgvuldig keuzes gemaakt dienen te worden.242 Als het gaat om nationale veiligheid, zijn er binnen open science en open access mogelijk ook uitzonderingsgronden nodig. Zo leeft dan o.a. bij OCW ook het motto: ‘open waar mogelijk, beschermen waar nodig’, waar het draait om proportionaliteit en maatwerk.243

In een ander rapport maakt het Rathenau Instituut op het gebied van internationale samenwerking onderscheid tussen samenwerking met vrije en met ‘onvrije’ landen.244 Risico’s in de samenwerking met ‘onvrije’ landen bevinden zich met name op de gebieden van de algemene toegankelijkheid van kennis (open access), agendering van onderzoek en geopolitieke gevolgen zoals bijdragen aan concurrerende economieën. Zo wordt in het rapport omschreven hoe kennis die ontwikkeld wordt voor civiele doeleinden ook militair gebruikt worden. Het Rathenau Instituut wijst hierbij echter op een aantal factoren in het Nederlands onderzoeksstelsel die het risico op ‘onveilige’ samenwerkingen vergroten. Ten eerste lijkt het relatief grote aandeel van de derde geldstroom in de bekostiging van onderwijs ertoe te leiden dat een relatief groot aandeel van de onderzoeksfinanciering bestaat uit contractonderzoek voor het buitenland (resp. 9,4% t.o.v. 6,6% in EU-27).245 Daarbij is er op dit moment weinig informatie beschikbaar met betrekking tot de huidige samenwerkingen met ‘onvrije’ landen, waardoor het moeilijk is om de risico’s goed in te schatten. Deze factoren vergroten de risico’s op onveilige situaties. Ook wordt er gewezen op het belang van duidelijk vastgestelde verantwoordelijkheden voor het Rijk, instellingen en onderzoekers.

241 Zie ook https://www.nwo.nl/onderzoeksprogrammas/science-diplomacy-fund-sdf

242 Het Rathenau Instituut (2019). Kennis in het vizier.

243 Kamerbrief OCW (27 november, 2020). Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap.

244 Het Rathenau Instituut (2021). Kennisveiligheid in hoger onderwijs en wetenschap.

245 Zie paragraaf 2.2.3 voor een beknopte beschrijving van de verschillende financieringsstromen.

Om de kennisveiligheid van Nederland te verbeteren, biedt het Rathenau Instituut vijf handelingsperspectieven, namelijk:

1) Het verminderen van de afhankelijkheid van de derde geldstroom door het opstellen van percentages voor extern gefinancierd onderzoek;

2) Het intensiveren van (visa)screening met behulp van voorbeelden uit landen als Duitsland en het Verenigd Koninkrijk om ongewenste transfer van kennis en expertise te voorkomen;

3) Het instellen van een toetsingscommissie voor veiligheid waardoor kennisinstellingen voorafgaand aan samenwerking een due dilligence-onderzoek zouden kunnen laten uitvoeren;

4) Het ontwerpen en aanbieden van standaardcontracten om kennisinstellingen te helpen bij het goed vormgeven van hun samenwerkingen;

5) Het toegankelijk maken van kennis over wetenschapssystemen in ‘onvrije’ landen om risico’s van samenwerking in onderzoek goed te kunnen inschatten.244

Als reactie op het rapport van Het Rathenau Instituut uit 2019 (Kennis in het vizier) is in een OWB-brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap van november 2020 ook een pakket aan maatregelen om de kennisveiligheid in het hoger onderwijs en de (toegepaste) wetenschap beter te borgen. Zoals vermeld is het doel om de “internationale samenwerking op een veilige manier te laten plaatsvinden, met oog voor zowel de kansen als de risico’s die ermee samenhangen.”246 De maatregelen -variërend van het verhogen van het bewustzijn, stimuleren van zelfregulering, laagdrempelig adviseren tot juridisch bindende maatregelen (toetsen van mensen)- beogen daarmee om het bewustzijn over kennisveiligheid te vergroten, maar ook om aan te sporen dat veiligheidsbeleid binnen instellingen (universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstituten) vorm krijgt.

4.8.1 Observaties over de rol en sturing van OCW

Het universiteitsstelsel is in toenemende mate internationaal gericht. Wetenschappelijke kwaliteit hangt daardoor samen met het aantrekken van internationaal toptalent. Uit gesprekken blijkt dat een rol voor OCW hierbij kan liggen in het aansturen op aantrekkelijke vestigingsklimaat voor internationale onderzoekers en het bijdragen aan profilering van Nederlandse universiteiten en hogescholen.

Om internationaal gezien competitief te blijven, is het van belang dat er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van profilering en diplomatie. Hierin zou de overheid een voortrekkersrol kunnen spelen. Het ministerie van OCW zou hierin volgens adviezen en gesprekken een duidelijke strategie kunnen uitzetten en communiceren. Zo zou het ministerie een duidelijke focus aan kunnen brengen in landen en thema’s die relevant zijn voor internationale samenwerking vanuit het Nederlands onderzoek, en de keuze voor (financiële) bijdrage aan internationale instituten en netwerken inhoudelijk kunnen verantwoorden en toelichten met oog voor geopolitieke context en veranderingen. Hierdoor zou het ministerie meer richting kunnen geven aan Nederlandse instellingen in internationale samenwerking. De noodzaak voor strategische keuzes bij de samenwerking met buitenlandse partners in het licht van huidige geopolitieke ontwikkelingen (zoals bijvoorbeeld Brexit en toegenomen spanningen tussen China en de Verenigde Staten) wordt onderschreven in de Kamerbrief over de Internationale Kennis- en Talentstrategie van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 247 De Internationale Kennis- en

246 Kamerbrief OCW (27 november, 2020). Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap, (p.1).

247 Kamerbrief OCW (18 december 2020). Internationale Kennis- en Talentstrategie.

Talentstrategie schetst de inzet van het kabinet op hoger onderwijs en onderzoek in en met het buitenland en is bedoeld om te zorgen voor meer regie en richting bij internationale samenwerking in hoger onderwijs en wetenschap. OCW bouwt de komende jaren ook aan haar actieve aanwezigheid in belangrijke landen door de inzet van onderwijs &

wetenschapsattachés. In de strategie worden ook landen en aandachtsgebieden genoemd en beschrijft de minister hoe zij haar rol ziet in het ondersteunen van Nederlandse vertegenwoordigers in het buitenland, VSNU, VH, Nuffic, NWO, KNAW en Nederlandse (wetenschappelijke) instituten in het buitenland. Op het gebied van internationale samenwerking in kennisontwikkeling zijn duidelijke richtlijnen, keuzes en voorlichting nodig om kennisveiligheid te kunnen blijven garanderen, ook in een veranderende geopolitieke context. Hierbij wordt gewezen op de vraag naar duidelijkheid over verantwoordelijkheden van Rijk, instellingen en onderzoekers op het gebied van kennisveiligheid, die verschaft kan worden door het ministerie. OCW zou hierbij standaarden kunnen ontwikkelen voor internationale samenwerking en het afwegen van veiligheidsbelangen. In mei 2021 zijn in een kamerbrief van de Staatssecretaris van EZK en de Minister van OCW gewezen op een aantal van deze richtlijnen. Hierbij wordt gewezen op het uitgangspunt ‘as open as possible, as closed as necessary’. Qua kennisveiligheid is er een akkoord met Horizon Europe over voorwaarden waaronder landen mee kunnen doen op projectniveau, of juist kunnen worden uitgesloten. In dit akkoord is uitsluiting van landen, conform Nederlandse inzet, in goed onderbouwde situaties mogelijk.248

In de Kamerbrief van OCW over Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap (2020) komt de uitwerking van richtlijnen, keuzen en voorlichting terug. Minister van Engelshoven onderstreept dat er gerichte beleidsmaatregelen nodig zijn om de kennisveiligheid te waarborgen en dat daarbij een overheid nodig is die ‘informeert, meedenkt en adviseert’, maar ook een overheid die ‘kaders stelt en toeziet op de naleving ervan’.249 Waar mogelijk wordt hierin opgetrokken met landen binnen en buiten de Europese Unie. De opzet van deze beleidsmaatregelen, en de actie die OCW daarin onderneemt staat in de brief duidelijk omschreven. Ook wordt er aangegeven een toetsingskader voor deze beleidsmaatregelen te treffen. Hier lijkt het dan ook dat OCW een proactieve houding aanneemt en een duidelijk visie heeft hoe dit aan te pakken in contact met het veld. Een voorbeeld van deze proactieve houding komt terug in het houden van een dialoog waarbij op bestuursniveau met kennisinstellingen gesprekken worden gevoerd om de situatie rondom kennisveiligheid door concrete casuïstiek verder in kaart te brengen en mogelijke handelingsperspectieven te bespreken (die ook als input dienen voor de uitwerking van verdere beleidsmaatregelen). De fase met universiteiten en onderzoeksinstituten loopt tot januari 2021, krijgt verdere opvolging en eenzelfde dialoog met hogescholen wordt gestart.250

4.9 Thema 7: Ontwikkeling van het onderzoeks- en wetenschapsbeleid ten opzichte van het hogeronderwijsbeleid en het kennis- en

innovatiebeleid van andere departementen

Het onderzoeks- en wetenschapsbeleid zoals via artikel 16 op de OCW-begroting wordt vormgegeven kan niet los worden gezien van het hoger onderwijs- en onderzoeksbeleid zoals dat via andere begrotingsartikelen (en deels een andere directie) binnen OCW vorm krijgt (verbreding wetenschapsbeleid binnen OCW). Ook wordt het kennis- en innovatiebeleid

248 Kamerbrief OCW & EZK (2021). Appreciatie Horizon Europe-akkoord

249 Kamerbrief OCW (27 november, 2020). Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap, (p.4)

250 Kamerbrief OCW (27 november, 2020). Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap, (p.5)

of de strategie voor Nederland als geheel in de praktijk vormgegeven door verspreide inspanningen van OCW, EZK en diverse vakdepartementen (verbreding wetenschapsbeleid buiten OCW), niet in de laatste plaats het innovatiebeleid zoals dat door EZK wordt vormgegeven. Vraag is wel of de inspanningen van de diverse departementen voldoende op elkaar zijn afgestemd en of er derhalve wel gesproken kan worden van een kabinetsbrede strategie of kabinetsbrede kennis- en innovatieagenda. Een meer specifieke vraag is hoe het departementale kennisbeleid vorm krijgt om de kennisvragen te beantwoorden die departementen zelf hebben voor de wettelijke en beleidstaken waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Hier is de vraag aan de orde of OCW een speciale verantwoordelijkheid heeft om bijvoorbeeld meer gecoördineerd namens kabinet en departementen te schakelen met de wereld van onderzoek en wetenschap. In de huidige situatie is er sprake van diverse vakdepartementen die boven op de sturing door OCW en soms EZK zelf rechtstreeks schakelen met universiteiten en kennisinstituten die zij soms ook deels financieren.

Het patroon dat we waarnemen is dat voor er wat betreft wetenschapsbeleid binnen OCW door de jaren enerzijds veel inspanningen gepleegd worden om stimulering van onderzoek via eerste en tweede geldstroom beter op elkaar af te stemmen (thema 5). Dit gaat gepaard met veel discussie over juiste en gewenste verhouding tussen financiering van ongebonden, thematisch en praktijkgericht onderzoek (thema 1). Parallel daaraan worden inspanningen gepleegd om (per domein) onderwijs en onderzoek beter op elkaar af te stemmen en beter te verbinden met valorisatie (waar OCW bijvoorbeeld ook samen met EZK optrekt, zie ook thema 4). In dat laatste kader spelen bijvoorbeeld de sectorplannen, maar ook een discussie als erkennen en waarderen (thema 3) een rol alsook de organisatie van het toegepast onderzoek in Nederland. Het gaat daarbij veel over financieringsvraagstukken, inclusief financiering van wetenschappelijke infrastructuur en digitalisering. Opvallend is dat OCW er een aparte Strategische Agenda hoger onderwijs en onderzoek251 en een Wetenschapsbrief op na houdt, maar in maart dit jaar hierover wél gecombineerd de voortgang aan de Tweede Kamer rapporteert. Dit duidt erop dat de uitvoering van Hogeronderwijsbeleid en onderzoeks- en wetenschapsbeleid steeds meer in samenhang worden bekeken.252 In de voortgangsrapportage zelf komt die samenhang echter minder tot uiting. Individuele beleidsdossiers worden beurtelings afgelopen waarbij vooral wordt gewezen op de financiële inspanningen (focus op sturing via het financieringsinstrumentarium).

Wat betreft verbreding van wetenschapsbeleid buiten OCW gaat het in de eerste plaats om de afstemming met het innovatiebeleid zoals dat door EZK wordt vormgegeven. EZK speelt een grote rol in het vormgeven van thematisch onderzoeksbeleid. Eerst met het Topsectorenbeleid en later het Missiegedreven Topsectoren en Innovatiebeleid (MTIB) en uiteraard ook bij de aansturing van TO2-instituten. Met de opkomst van het MTIB zijn maatschappelijke opgaven of missies steeds meer het uitgangspunt geworden voor discussies over investeringen in onderzoek en innovatie. Daar waar het innovatiebeleid aanvankelijk primair een bedrijfsgericht kennis- en innovatiebeleid was heeft dit beleid met het MTIB een sterkere oriëntatie op maatschappelijke opgaven gekregen. OCW heeft met de NWA en de structurele NWA-financiering die is ontstaan eveneens een beleidskader met belangrijke nevendoelen als een breder maatschappelijk draagvlak voor investeringen in wetenschappelijk onderzoek. Inmiddels is de NWA een structureel instrument geworden ter

251 Zie kamerstukken II 2019-2020, 31288, no. 797 en II 2019-2020, 29338, no. 186 en de Wetenschapsbrief “Nieuwsgierig en betrokken – de waarde van wetenschap”.

252 Zie Voortgangsrapportage Strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek en Wetenschapsbrief d.d. 22 maart 2021.

grootte van € 130 miljoen en leggen “interdisciplinaire consortia [] nieuwe verbindingen binnen en buiten de kennisketen, waarbij de maatschappij intensief betrokken wordt”253. Vraag is wel of OCW met de NWA een beleidskader in handen heeft dat voldoende zou kunnen dienen als een opstapje naar een meer geïntegreerde kennis- en innovatieagenda voor Nederland.

De in oktober 2020 gepresenteerde kabinetsstrategie “Versterken van onderzoeks- en innovatie ecosystemen”254 om bestaande ecosystemen te versterken en nieuwe toonaangevende ecosystemen te stimuleren is gekoppeld aan de verdeling van de (eenmalige) middelen uit het Nationaal Groeifonds. Twee van de drie sporen binnen het Groeifonds houden rechtstreeks verband met de domeinen waar OCW medeverantwoordelijk voor is, namelijk (1) kennisontwikkeling (vooral gericht op investeringen in onderwijs en aanleren van vaardigheden) en (2) onderzoek, ontwikkeling en innovatie (met onder andere investeringen in ongebonden onderzoek en doorontwikkeling van nieuwe technologieën of ideeën). OCW is net als EZK en diverse vakdepartementen betrokken bij de Kabinetsstrategie en de procedure voor het indienen van voorstellen in het kader van het Groeifonds (waarbij de betrokkenheid van steeds meer vakdepartementen per ronde verder toeneemt). De uiteindelijke beoordeling vindt plaats via een onafhankelijke commissie onder voorzitterschap van Jeroen Dijsselbloem. Hoewel het stimuleren van O&I-ecosystemen gezien kan worden als een manier om bij te dragen aan een Nederlandse kennis- en

De in oktober 2020 gepresenteerde kabinetsstrategie “Versterken van onderzoeks- en innovatie ecosystemen”254 om bestaande ecosystemen te versterken en nieuwe toonaangevende ecosystemen te stimuleren is gekoppeld aan de verdeling van de (eenmalige) middelen uit het Nationaal Groeifonds. Twee van de drie sporen binnen het Groeifonds houden rechtstreeks verband met de domeinen waar OCW medeverantwoordelijk voor is, namelijk (1) kennisontwikkeling (vooral gericht op investeringen in onderwijs en aanleren van vaardigheden) en (2) onderzoek, ontwikkeling en innovatie (met onder andere investeringen in ongebonden onderzoek en doorontwikkeling van nieuwe technologieën of ideeën). OCW is net als EZK en diverse vakdepartementen betrokken bij de Kabinetsstrategie en de procedure voor het indienen van voorstellen in het kader van het Groeifonds (waarbij de betrokkenheid van steeds meer vakdepartementen per ronde verder toeneemt). De uiteindelijke beoordeling vindt plaats via een onafhankelijke commissie onder voorzitterschap van Jeroen Dijsselbloem. Hoewel het stimuleren van O&I-ecosystemen gezien kan worden als een manier om bij te dragen aan een Nederlandse kennis- en

In document Evalueren, leren en sturen (pagina 100-108)