• No results found

Thema 2: De ervaren druk op instellingen (o.a. matchingsdruk) en het daaraan

In document Evalueren, leren en sturen (pagina 85-93)

competitie tussen instellingen

In het voorgaande thema is de term matchingsdruk al kort geïntroduceerd. Matchingsdruk is een gevolg van zowel de huidige verhouding tussen ongebonden en strategisch onderzoek,

146 AWTI (2017). Onmisbare Schakels: de Toekomst van het Toepassingsgericht Onderzoek, p. 57.

147 Minister van OCW, Reactie op het evaluatierapport van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO): 'De nieuwe weg van NWO', 22 juni 2021.

als de verhouding tussen de eerste en tweede geldstroom (thema 5). Instellingen ontvangen een deel van hun financiering voor onderzoek direct van de overheid (vrij geld), en verweven het andere deel van hun onderzoeksmiddelen via de tweede of derde geldstroom in competitie. Voorbeelden zijn financieringsprogramma’s van NWO, contractonderzoek via het bedrijfsleven of Europese Kaderprogramma’s van de EU. Het rapport van PwC Strategy&

over de toereikendheid van het macrobudget van universiteiten en hogescholen laat zien dat het beschikbare aandeel van de eerste geldstroom licht daalt. In combinatie met de (behoefte aan) stijgende inkomsten uit de twee en derde geldstroom, stijgt ook de matchingsbehoefte (zie Figuur 10).148 Immers, voor het verkrijgen van financiering uit de tweede en derde geldstroom is er steeds meer ook een inleg nodig uit de eerste geldstroom van de kennisinstellingen zelf.149 Het matchen van onderzoeksgelden heeft dus invloed op hoe instellingen hun rijksbijdrage besteden.

Figuur 10: Verdeling van de baten vanuit de eerste en tweede geldstroom van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Bron: PwC Strategy& (2021)

Uit een onderzoek van het Rathenau Instituut blijkt dat de interpretatie van de matching in te maken heeft met in welke mate het aanbod van uit de tweede en derde geldstroom past bij het onderzoek van een hoger onderwijsinstelling, faculteit of onderzoeksgroep.150 Indien het aanbod van de tweede en derde geldstroom niet goed past met de onderzoeksdoelen van de instantie wordt matching geïnterpreteerd als een inperking van strategische mogelijkheden en een vergroting van de afhankelijkheid van externen. Als het aanbod wel goed past bij de onderzoeksdoelen, kan matching ook worden geïnterpreteerd als een hefboomwerking van de eerste geldstroom.

Een hefboomwerking of niet, de VSNU kaart aan dat ‘matching’ uit de eerste geldstroom de ruimte voor vrij onderzoek uit uitholt. Enkele hogescholen en universiteiten geven aan dat het matchen een groot knelpunt vormt voor de onderzoeksbekostiging.151 Een bijkomend gevolg is dan ook dat er een steeds groter wordende concurrentie ontstaat tussen

148 PwC Strategy& (2021). Toereikendheid, doelmatigheid en kostentoerekening in het mbo, hbo en wo&o, p. 93.

149 Voor iedere euro aan projectfinanciering via de tweede of derde gelstroom, wordt een gemiddelde eigen bijdrage van 0,74 euro verwacht van de instelling (Ernst & Young, 2014).

150 Rathenau Instituut (2016). Chinese borden, pp. 57 – 58.

151 CHEPS (2018). Bekostiging van het Nederlandse hoger onderwijs: kostendeterminanten en varianten.

verschillende onderzoeksgroepen, maar ook tussen instellingen. Sommige onderzoeksgroepen moeten zelfs subsidies afwijzen, indien er geen geld meer voor matching beschikbaar is.152 Bovendien blijkt er sprake van een ‘Mattheus effect’, waarbij eerdere projectfinanciering een positieve invloed heeft op het verkrijgen van nieuwe financiering.

Naast het effect op de vrije ruimte voor onderzoek uit de rijksbijdrage, heeft het ook effect op de beschikbare middelen uit onderwijs, waarbij een deel van de onderwijsbekostiging aan onderzoeksdoeleinden lijkt te worden besteed.153

De toenemende matchingsdruk en de aanhoudende concurrentie is nog steeds een van de grootste knelpunten binnen het hoger onderwijs en onderzoek. Niet alleen de verhouding van de financiering naar typen onderzoek (thema 1) en de gehanteerde bekostigingssystematiek van de verschillende geldstromen (thema 5), maar ook de complexiteit van de financiering zelf speelt mee. AWTI laat in een adviesrapport uit 2019 weten dat de publieke geldstromen en aanvullende private geldstromen vaak verschillende tijdshorizonten, doelstellingen en voorwaarden hebben. Hierdoor is er onvoldoende sprake van structurele, meerjarige benaderingen en is de financiering vaak ook tijdelijk (ook wel bekend als projectificering zoals in het Weckhuysen rapport).154 Dit zorgt ervoor dat er veel druk staat op de continue zoektocht naar financiering, met bemoeilijking van samenwerking tot gevolg. Zoals AWTI ook opmerkt, is het lastig om een samenwerking op te zetten in een cultuur die zeer competitief is. Niet alleen tussen instellingen, maar ook tussen individuele wetenschappers is de competitie om onderzoeksbudget groot (meer hierover in thema 3), mede door de nadruk op publicaties in hoog scorende tijdschriften.

Om concurrentie tussen instellingen dan ook te verminderen, is er echter ook een cultuuromslag nodig om de prestatiedrang in het onderzoek terug te dringen. Om het knelpunt te verhelpen, is het zeer belangrijk om een duidelijk profiel van de verschillende instellingen te bepalen, oftewel; instellingen moeten zich sterker profileren.155 Wat deze profilering echter in de weg zit, is ook sterk concurrerende cultuur om studentenaantallen door een studentgebonden bekostiging.156 Zo worden populaire opleidingen op verschillende hoger onderwijsinstellingen aangeboden (o.a. om voldoende financiering binnen te krijgen).

Hetzelfde lijkt te gebeuren binnen het onderzoeksdomein, waar instellingen willen profiteren van populaire onderzoeksgebieden. In de interviews werd daarop aangegeven dat de druk op instellingen niet kan worden opgelost enkel door meer middelen vrij te maken zolang het financieringssysteem maar ook de waardering van onderzoekers (zie thema 3) competitief blijft ingericht. Meer middelen voor onderzoek leidt daarmee tot meer onderzoekers, die elk weer meer aanvragen in competities indienen. Meer middelen voor onderzoek kan bijgevolg leiden tot juist meer matchingsdruk en toegenomen competitie tussen instellingen.

4.4.1 Observaties over de rol en sturing van OCW

De rijksbijdrage (eerste geldstroom) door OCW lijkt tot nu toe vooral een faciliterende rol te spelen in de dynamiek van profilering van faculteiten en hoger onderwijs en onderzoekinstellingen. De autonomie die universiteiten hebben in het lumpsum karakter van de rijksbijdrage stelt instellingen in staat om in te spelen op de dynamiek van het onderwijs, onderzoek en financieringsmogelijkheden uit de tweede en derde geldstroom. Deze

152 VNSU over Matchingsdruk, zie https://www.vsnu.nl/matchingsdruk.html. Geraadpleegd op 24 juni, 2021.

153 Rathenau Instituut (2020). Balans van de wetenschap, p.45 (Figuur 2.10).

154 AWTI. (2019). Het stelsel op scherp gezet, p.30

155 AWTI. (2019). Het stelsel op scherp gezet.

156 Commissie van Rijn (2018). Wissels om, p.52.

faciliterende rol werkt goed als er een goede balans is tussen de directe financiering en de competitieve financiering. Echter verschuift de verhouding nu naar de competitieve financiering, waardoor een meer beslissende rol binnen deze financiële functie van de overheid belangrijker wordt.157

In de afgelopen periode zijn er door OCW verschillende maatregelen getroffen om de matchingsdruk te verhelpen. Een voorbeeld is de SEO-regeling (Stimulering Europees Onderzoek) waarbij OCW jaarlijks vanaf 2015 € 50 miljoen beschikbaar stelde voor alle Nederlandse onderzoeksinstellingen voor het matchen van Europese projectsubsidies. Uit het rapport van Ernst & Young uit 2014 blijkt echter dat deze regeling het probleem maar beperkt oplost, want het matchingsfonds blijkt ontoereikend voor de grootte van het probleem.158 Een van de geadviseerde maatregelen door de commissie van Rijn was om geld van de tweede naar de eerste geldstroom over te hevelen. De adviesrapporten door commissie Weckhuysen en PwC Strategy& lieten echter weten dat dit onder aan de streep de kern van het probleem niet oplost gezien er te weinig middelen beschikbaar zijn voor onderwijs en onderzoek (het verplaatst daardoor de competitie voor de middelen alleen maar).

Door adviesrapporten159 wordt onderschreven dat OCW niet alleen een sterke financierende rol, maar ook een regisserende rol heeft om een juiste governance structuur op te zetten die de onderliggende problemen van matchingsdruk en competitie kunnen verhelpen. Er zijn verschillende richtingen waaraan kan worden gedacht om het governance systeem anders in te richten: een duidelijkere profilering van instellingen, het bevorderen van samenwerking tussen instellingen, minder concurrentie door ander talentbeleid, meer ruimte geven voor vrij besteedbaar en direct geld (bijvoorbeeld via een rolling-grantfonds zoals geadviseerd door KNAW) en het bieden van langere financiële kaders (zoals aanbevolen in de evaluatie van NWO). De adviezen vragen daarbij om duidelijke budgettaire afwegingen, die mede in het volgende kabinet moeten worden gemaakt. Deze aanbevelingen worden door minister Van Engelshoven onderschreven in reactie op de evaluatie van NWO, en de verschillende pleidooien hebben deels al weerklank gevonden on de Wetenschapsvisie 2025 en de Wetenschapsbrief van de minister van OCW uit 2019.

4.5 Thema 3: De ervaren druk op individuele onderzoekers (werkdruk, aanvraagdruk), hun carrièreontwikkeling en het breder erkennen en waarderen van wetenschappers

In de voorgaande jaren is zowel binnen als buiten de wetenschap het besef doorgedrongen dat de toegenomen werkdruk voor onderzoekers in combinatie met de relatief eenzijdige en kwantitatieve wijze van het beoordelen van hun wetenschappelijke prestaties een ongunstige impact hebben op (de waardering van) wetenschappelijke loopbanen. Steeds meer onderzoekers voelen zich door de huidige beoordelingssystematieken onvoldoende erkend en gewaardeerd, en dat maakt een academische loopbaan voor hen en voor potentiële onderzoekers steeds minder aantrekkelijk (of zelfs onmogelijk). Dit kan ertoe leiden dat er talent verloren gaat voor de wetenschap.160 Er zijn in het veld enkele initiatieven gestart om

157 Rathenau Instituut (2016). Chinese borden, p. 11.

158 Ernst & Young (2014). Uitkomsten feitenonderzoek matchingsbehoefte op (Europese) onderzoeksubsidies.

159 Waaronder, AWTI (2019). Het stelsel op scherp gezet; Commissie Weckhuysen (2019). Evenwicht in het Wetenschapssysteem; van Rijn (2019). Wissels Om.

160 Commissie Weckhuysen (2019). Evenwicht in het wetenschapssysteem.

bredere aandacht te vragen voor deze problematiek.161 In verschillende rapporten wordt ook gewezen op (de oorzaken van) de groeiende werk- en aanvraagdruk, de loopbaanontwikkeling van onderzoekers en (nieuwe) vormen van erkennen en waarderen.

Het dalend aandeel vrije besteedbare onderzoeksbudget noopt onderzoekers om in beperkte tijd additionele middelen te verwerven. Dit leidt tot een hoge aanvraagdruk voor het verkrijgen van onderzoeksmiddelen uit de tweede of derde geldstroom. 162 In verschillende analyses wordt vrij nauwkeurig berekend dat dit vrije budget per fte wetenschappelijk personeel laag is en zelfs daalt. Bij benadering van € 8.000 in 2010 naar

€ 5.100 per fte in 2018. Dit vrije onderzoeksbudget maakt naar schatting 4% uit van de totale inkomsten van het wetenschappelijk onderzoek en onderwijs.

Het gevolg is dat beginnende en gevorderde wetenschappers onevenredig veel tijd kwijt zijn aan het opstellen van subsidieaanvragen, terwijl de kans op een toekenning relatief laag is.163 Zo constateert de commissie Weckhuysen dat voor veel NWO-programma’s een lager honoreringspercentage hebben dan de gewenste 25-30%, waarbij de programma’s voor ongebonden onderzoek de laagste percentages noteren. De commissie Van Rijn164 concludeert zelfs dat de competitie is doorgeschoten en leidt tot veel tijdelijke arbeidscontracten.

Als gevolg hiervan kunnen loopbanen van wetenschappers stagneren, omdat het verwerven van deze subsidies een belangrijke of zelfs enige maat is geworden voor een aanstelling of bevordering.165 Tegelijkertijd leidt de nadruk op het verwerven van tijdelijke financiering tot projectificering en versnippering van wetenschappelijk onderzoek.166 Er ontstaat een grote groep van (jonge) onderzoekers die werkt op basis van tijdelijke contracten en daardoor in een precaire situatie verkeert.167

De verkregen subsidies zijn vaak ontoereikend voor onderzoek in termen van tijd, geld, mensen en faciliteiten.168 Er wordt zelfs gewezen op de grote werkdruk die ontstaat als gevolg van bezuinigingen en toegenomen studentenaantallen (en op dit moment ook door de coronacrisis), maar dat ook prestatiedruk bijdraagt aan structureel overwerk in het universitair onderzoek. Zo blijkt dat universitaire medewerkers structureel ongeveer 36% van hun reguliere contracttijd overwerken (dat is 12 à 15 uur per week). Het structurele (en meestal onbetaalde) overwerk leidt tot slaapgebrek, stress, psychische en fysieke klachten. Ook worden negatieve effecten gemeld op het privéleven en de financiële situatie.

Dat de werkdruk als hoog wordt ervaren, blijkt ook uit het PwC-onderzoek: 64% van medewerkers in het wetenschappelijk onderwijs en 65% van de medewerkers aan umc’s

161 Bijvoorbeeld ‘WO in Actie’ (WOinactie) en Normaal Academisch Peil (Normaal Academisch Peil).

162 PwC Strategy& (2021). Toereikendheid, doelmatigheid en kostentoerekening in het mbo, hbo en wo&o.

163 Zie o.a. KNAW (2020), Het rolling-grantfonds. AWTI (2015), Verwevenheid van onderzoek en hoger onderwijs, Den Haag.

164 Commissie van Rijn (2019). Wissels Om, p. 58.

165 CHEPS (2018). Bekostiging van Hoger onderwijs: kostendeterminanten en varianten.

166 CHEPS (2018). Bekostiging van Hoger onderwijs: kostendeterminanten en varianten.

167 VNSU over Matchingsdruk, zie https://www.vsnu.nl/matchingsdruk.html. Geraadpleegd op 24 juni, 2021.

168 CHEPS (2018). Bekostiging van Hoger onderwijs: kostendeterminanten en varianten. Zie ook voetnoot 167.

ervaart (zeer) veel werkdruk.169 In tegenstelling tot werkdruk bij universiteiten lijkt het bij hogescholen een minder groot probleem. Volgens het onderzoek van PwC is een toename in de parameters van objectieve en gepercipieerde werkdruk niet zichtbaar. Bovendien geldt voor het personeel dat overwerkt, dat ze gemiddeld minder land overwerken dan voorheen.170

Ondanks de toegenomen onderwijslast (als gevolg van toegenomen studentenaantallen) worden medewerkers vooral beoordeeld op hun onderzoekstaak. Medewerkers zonder onderzoekstaken ervaren minder loopbaanperspectieven en ervaren minder erkenning en waardering.171 Bij de waardering van onderzoekers wordt momenteel veel nadruk gelegd op traditionele en meetbare outputindicatoren als het aantal publicaties en binnengehaalde subsidies, terwijl er onvoldoende oog is voor de bijdrage van onderzoekers aan de kwaliteit van onderzoek en onderwijs.172 Ook zou er – volgens een enkel interview – meer aandacht moeten zijn voor het belonen van teams en niet van individuele wetenschappers. Sectorbreed wordt daarom momenteel bezien hoe erkennen en waarderen van wetenschappers anders kan worden ingericht.173 De position paper van de VSNU, NFU, KNAW, NWO en ZonMw omschrijft dat de focus minder moet liggen op enkel de onderzoeksoutput van wetenschappers, maar wordt gezocht naar een diversificatie van loopbaanpaden ook op het gebied van onderwijs, leiderschap, patiëntenzorg (in umc’s) en open science (zie ook thema 4). Hierbij wordt bovendien minder nadruk gelegd op kwantitatieve indicatoren van wetenschappelijke publicaties zoals aantallen en impact factor van het journal waarin deze zijn gepubliceerd174. Een implementatie hiervan gebeurt al in het Strategy Evaluation Protocol (SEP) 2021-2027 waar meer ruimte is gecreëerd voor narratieve evaluaties van instituten.175

Ontwikkelingen als digitalisering, internationalisering en flexibilisering van het onderwijs (maar ook van het onderzoek) vragen van onderzoekers om nieuwe en andere vaardigheden waarover zij niet altijd beschikken.176 Ook deze kunnen - samen met de gevraagde aanpassingen vanwege de coronacrisis - de werkdruk vergroten.

Om de geschetste knelpunten tegen te gaan en om ontwikkelingen de goede richting in te buigen, worden er in de adviesrapporten verschillende oplossingen aangedragen.

Samengevat komen de oplossingen neer op het verbeteren van de balans in het wetenschapssysteem, bijvoorbeeld in de waardering voor en erkenning van taken op het vlak van onderzoek en onderwijs of tussen de eerste en tweede geldstroom (zie ook thema’s 1 en 5).

Om meer vertrouwen en continuïteit te bieden aan wetenschappelijke personeel wordt er in verschillende adviezen gepleit voor een rolling-grantfonds voor ongebonden onderzoek (zie ook thema 1). Een dergelijk fonds dempt onder meer negatieve uitwassen van het

169 PwC Strategy& (2021). Toereikendheid, doelmatigheid en kostentoerekening in het mbo, hbo en wo&o

170 PwC Strategy& (2021),. Toereikendheid, doelmatigheid en kostentoerekening in het mbo, hbo en wo&o p. 50.

171 AWTI (2015), Verwevenheid van onderzoek en hoger onderwijs, Den Haag. PwC Strategy& (2021).

172 Commissie van Rijn (2018). Wissels om, p.52.

173 VSNU, NFU, KNAW, NWO, ZonMw (2019) Ruimte voor ieders talent; naar een nieuwe balans in het erkennen en waarderen van wetenschappers.

174 In navolging op San Francisco Declaration on Research Assessment (DORA).

175 VSNU, KNAW, NWO (2020). Strategy Evaluation Protocol 2021-2027.

176 AWTI (2015). Verwevenheid van onderzoek en hoger onderwijs.

huidige competitiesysteem en zorgt ervoor dat onderzoekslijnen over een langere periode ontwikkelt kunnen worden (minder projectificering). Het is niet bedoeld als vervanging van reeds bestaande subsidieprogramma’s. Dit pleidooi past in de vraag om onderwijs en onderzoek beter met elkaar te verbinden en de aanvraag- en prestatiedruk te verminderen door onderzoek meer te financieren uit structurele middelen (directe financiering via de eerste geldstroom).177

De werkdruk kan verder verminderd worden door het beperken van het aantal opgedragen taken per onderzoeker door meer personeel aan te stellen of door meer uren toe te kennen aan onderwijstaken (en deze laatste taken ook beter te erkennen en te waarderen). Hieraan gekoppeld zou er een cultuuromslag moeten komen waarin wordt afgestapt van louter outputfinanciering van het onderwijs en prestatiedrang in het onderzoek.178 De Commissie Van Rijn pleit er in dit verband uitdrukkelijk voor om de financiële prikkel voor universiteiten om studenten binnen te halen te verminderen179 (zie ook thema 5). Om de verschillende ambities te realiseren zijn er volgens velen meer structurele middelen nodig.180

4.5.1 Observaties over de rol en sturing van OCW

Er zijn verschillende rollen die OCW nu vervult en in de toekomst kan vervullen om de werkdruk van onderzoekers te verminderen en te zorgen dat een loopbaan in de wetenschap aantrekkelijker wordt (en anders/beter erkend en gewaardeerd wordt). In enkele interviews komt een beeld naar voren dat OCW in dit dossier (bijv. de transitie binnen het erkennen en waarderen) een reactieve rol vervult. Dit dossier is vooral geagendeerd door het veld. De rol van OCW is overigens begrensd omdat personeels- en loopbaanbeleid grotendeels de verantwoordelijkheid zijn van de instellingen (en ook geregeld wordt in de CAO). Zij bepalen wie in aanmerking komt voor een vast contract of promotie. Hier heeft OCW minder invloed op, hooguit in de randvoorwaardelijke sfeer (bijvoorbeeld beschikbaar stellen van middelen of het agenderen van het vraagstuk in verschillende (internationale) gremia). Desondanks kan OCW wel enkele (cruciale) rollen vervullen. Door daarin als systeemverantwoordelijke goed af te stemmen met het veld kan zij een verschil maken.

Ten eerste kan OCW in de financieringsrol middelen beschikbaar stellen voor onderzoek en wetenschap (eerste en tweede geldstroom). Deze rol komt voor wat betreft de tweede geldstroom onder meer tot uitdrukking in de vorm van bijvoorbeeld de hoofdbekostiging van instellingen als NWO, KNAW en KB (zie ook hoofdstuk 3). In de adviesrapporten die zich richten op het verminderen van de aanvraag- en werkdruk en op de (continuïteit van) loopbanen van onderzoekers wordt gevraagd om aanvullende financiering waar OCW (als systeemverantwoordelijke) zich sterk zou moeten maken om de grootste noden ten aanzien van werk- en aanvraagdruk te verminderen. Dit vraagstuk vraagt om een gezamenlijke aanpak van de twee directies waar beide geldstromen zijn georganiseerd, namelijk DOWB (tweede geldstroom) en DHO&S (eerste geldstroom). Een voorbeeld hiervan zou de invoering van rolling grants kunnen zijn binnen de eerste

177 WOinActie, AOb WO&O en FNV overheid (2020), Inventarisatie omvang en gevolgen van structureel overwerk aan de Nederlandse universiteiten.

178 Commissie Weckhuysen (2019). Evenwicht in het wetenschapssysteem.

179 Commissie van Rijn (2019). Wissels om.

180 PwC Strategy& (2021). Toereikendheid, doelmatigheid en kostentoerekening in het mbo, hbo en wo&o.

geldstroom.181 Hier loopt OCW overigens tegen haar mogelijkheden voor andere vormen van sturen aan. Het departement legt op dit moment vooral nadruk op financieel sturen, terwijl andere rollen als stimuleren en regisseren minder ontwikkeld lijken, ook omdat het veld bestaat uit relatief autonome instellingen die voor een aanzienlijk deel hun eigen strategische en operationele keuzes maken in het loopbaanbeleid. Dit maakt het lastiger om de systeemsturing en regisserende sturing goed vorm te geven.

Dat neemt niet weg dat OCW als systeemverantwoordelijke zou ook kunnen stimuleren dat het wegnemen van de hoge werkdruk en belemmeringen in loopbanen zowel bij het departement als in het veld (bijv. de afspraken tussen sociale partners over arbeidsvoorwaarden bij de instellingen) structureel meer aandacht krijgen (voor zover dat nog niet gebeurt). In dit verband past ook dat de minister het belang van de verwevenheid van onderwijs en onderzoek onderstreept. Praktisch wordt genoemd dat extra wetenschappelijke docenten in meer stabiele banen nodig zijn, en dat in de CAO van universiteiten hier een stap in is gezet door het verminderen van flexcontracten. Ook wordt in de Strategische Agenda aangegeven dat met de vrijgekomen middelen van het studievoorschot meer geïnvesteerd kan worden in de verwevenheid van onderzoek en onderwijs. Universiteiten worden gevraagd expliciet aandacht te besteden aan het stelselmatig bevorderen en belonen van onderwijs, en het bevorderen van differentiatie van carrières van docenten en onderzoeken.182

Daarnaast kan het ministerie ook een regisserende rol vervullen. Zo heeft OCW instellingen, NWO en KNAW verzocht gezamenlijk op te trekken om de druk op het systeem en op het wetenschappelijke personeel te verminderen, in het bijzonder het verminderen van de werkdruk. De commissie Van Rijn stelt echter dat OCW een grotere rol zou moeten pakken door het herstellen van de balans tussen de geldstromen in de wetenschap.183 Mogelijke opties om te overwegen zijn bijvoorbeeld om een eis te stellen minder studenten

Daarnaast kan het ministerie ook een regisserende rol vervullen. Zo heeft OCW instellingen, NWO en KNAW verzocht gezamenlijk op te trekken om de druk op het systeem en op het wetenschappelijke personeel te verminderen, in het bijzonder het verminderen van de werkdruk. De commissie Van Rijn stelt echter dat OCW een grotere rol zou moeten pakken door het herstellen van de balans tussen de geldstromen in de wetenschap.183 Mogelijke opties om te overwegen zijn bijvoorbeeld om een eis te stellen minder studenten

In document Evalueren, leren en sturen (pagina 85-93)