• No results found

Een stroom mensen keerden terug naar het vaderland nadat Nederland de soevereiniteit over Nederlands-Indië overdroeg aan de Verenigde Staten van Indonesië (VSI). Niet omdat Neder- land zoveel vertrouwen had in de Republiek, maar omdat het onvermijdelijk was. Mans keerde ook terug.

De stroom aan repatrianten in de jaren vijftig vormde een bont gezelschap: velen waren hun baan bij de Nederlands-Indische overheid kwijtgeraakt of vertrokken omdat zij geen ver- trouwen hadden in de toekomst van Indonesië. Sommigen kwamen terug naar het land waar zij geboren waren, anderen, de Indo-Europeanen, waren formeel Nederlanders maar hun va- derland was Nederlands-Indië. Een land dat niet meer bestond. De repatrianten kwamen in een vreemd en koud land aan waar het uiterst moeilijk was een woning of werkt te vinden. Dat deze mensen zich zo snel mogelijk moesten aanpassen aan de Nederlandse normen en waarden werd als vanzelfsprekend gezien. Bovendien was Nederland bezig met de wederopbouw en de verwerking van de Tweede Wereldoorlog. Er was weinig interesse voor de verhalen over de Ja-

58

panse bezetting, de Bersiap of de onafhankelijkheidsoorlog.136

Eind jaren vijftig verslechterde de situatie in Indonesië dat er een nieuwe groep die voor het Indonesische burgerschap had gekozen terug naar Nederland wilden komen. Ze betreur- den hun keus voor het Indonesische burgerschap. Deze nog in Indonesië aanwezige groep Ne- derlanders of Indische-Nederlanders verlieten ontgoocheld en teleurgesteld het land als spij- topanten.137

Voor de overheid vormde de groeiende groep mensen die terugkwam uit de voormalige kolo- nie een steeds groter sociaal probleem waarvan het huisvestingsprobleem wellicht het ernstigst was. Door de economisch barre tijden en de woningnood in Nederland ontstonden er onenig- heden rond de toelating van deze groep repatrianten. Het was onduidelijk wie mocht blijven en wie moest terugkeren. Er werden contractpensions, opvangcentrums en woonoorden in leven geroepen voor de opvang van deze terugkomers. Dit resulteerde bij de oud-Indiëgangers in het gevoel alsof zij landlopers waren. Er werden begin jaren vijftig allerlei stichtingen en hulpfond- sen in het leven geroepen voor de gerepatrieerden. De stichtingen Nederland helpt Indië en Pelita sloegen de handen ineen en vormde organisatie Hulp aan gerepatrieerden.138

Het dagblad De Tijd berichtte op 22 juni 1949: ‘Mevrouw de weduwe Spoor-Dijkema vertrekt hedenavond voorgoed naar Nederland’. In Nederland was ze van plan ‘werkzaam te blijven in het belang van de militairen en wel door huisbezoek’. Vier maanden na het overlijden van haar man keerde Mans Spoor samen met de repatrianten definitief terug naar Nederland. Haar schoonzuster had haar gevraagd bij haar te komen wonen tot ze zelf iets gevonden had.139

Net zoals generaal Spoor zich het lot van de militairen onder zijn commando had aangetrok- ken, wilde mevrouw Spoor zich terug in Nederland inzetten voor het belang van zijn troepen. Onder de Nederlandse bevolking was de waardering voor generaal Spoor na zijn dood nog groot. Hij werd gezien als een bijzonder man, een oprecht en hoogstaand officier die zich met hart en ziel aan de belangen van het Koninkrijk had gewijd en zich had ingespannen om Indië voor Ne- derland te behouden. Mans Spoor kreeg de kans als weduwe gebruik te maken van zijn reputatie en haar eigen doelen te realiseren. Daarbij had zij door haar inzet voor de gewonden soldaten als persoon natuurlijk al naam in Nederland gemaakt.

In augustus 1949 kreeg mevrouw Spoor van Wim Fockema Andreae de staatssecretaris van Defensie in het kabinet Drees-Van Schaik, het verzoek een sociale dienst op te zetten voor op-

136 Literatuur over de repatriëring uit Indonesië: L. Lucassen en W. Willems, Het onbekende vaderland; de repatriëring van

Indische Nederlanders (1946-1964); A. van Dis, Indische Duinen (Amsterdam 1994); W. Willems, De uittocht uit Indië 1945- 1995 (Amsterdam 2001). De opvang van de repatrianten, na de onafhankelijkheid in 1949, was voor de regering

een moeizame aangelegenheid. Hoewel regering en parlement niet konden volhouden dat zij overvallen werden door het probleem tussen 1945 en 1949 was er al een stroom van 44.000 personen uit Indonesië naar Nederland gekomen, leken zij toch in meerdere opzichten verrast door de omvang van het probleem.

137 Eind jaren vijftig verslechterde de situatie in Indonesië dat de groep die voor het Indonesische burgerschap had gekozen terug naar Nederland wilden. Deze groep mensen betreurden hun keus voor het Indonesische burgerschap en kwamen in Nederland terecht als ‘spijtoptanten’.

138 W.F. Hermans, De woeste wandeling. Een scenario (Amsterdam 1981) 14. Hermans schrijft: ‘Een ding staat vast, Karel, ik denk er eenvoudig niet over in een contractpension te gaan. Ik denk er niet over mij door de regering te laten onderbrengen of we landlopers waren’.

59

vang van repatrianten.140 Ze ging akkoord en greep het aanbod met beide handen aan. In haar

herinneringen schrijft ze:

Het gaf mij het gevoel dat ik dat nog iets voor mijn man kon doen. Het duurde tot april 1950 voor de politieke instanties uitgevochten waren onder welk ministerie dit werk zou vallen. Het werd de Dienst Maatschappelijke Zorg van het ministerie van Binnenlandse Zaken.141

Mans Spoor ging zich inzetten voor de Indische Nederlanders en de totoks; de volbloed blanke inwoners van de voormalig kolonie, zoals zijzelf. Ze opende een kantoor op de Javastraat in Den Haag. Het bureau van mevrouw Spoor onder Dienst Maatschappelijke Zorg (DMZ) en was on- derdeel van het ministerie van Binnenlandse Zaken.

Zo vatte mevrouw Spoor na veertien Indische jaren haar leven en werk in Holland weer op. Ze kreeg een ombudsfunctie bij de overheid en kon zich inzetten voor de verbetering van de po- sitie van de gerepatrieerden. Ze hielp de gerepatrieerden hun weg te vinden in de Nederland- se maatschappij door voorlichting te geven. Een journalist van de De Gooi- en Eemlander schreef over de rol van mevrouw Spoor en wat de regering deed voor de gerepatrieerden:

‘Men wil verschillende kampen, Westerbork, Vught, inrichten als doorgangsverblijven naar betere woongelegenheden. Hoe lang dit zal duren zijn vragen waarop men geen antwoord kan of durft te geven’.142

De journalist eindigde zijn artikel met het gerucht ‘dat mevrouw Spoor in de toekomst belast zou zijn met toezicht op menswaardige behandelingen in deze verblijven.’143

Over haar werkzaamheden in deze tijd heeft Mans Spoor in haar herinneringen weinig in- houdelijks geschreven. Ze schreef dat het werk voor haar net zo vreemd was als de mensen voor wie we werkten: ‘Het was niet altijd eenvoudig’. Desondanks was Mans Spoor blij met het ver- zoek van het ministerie omdat het haar het gevoel gaf dat ‘Ik nog iets voor mijn man kon doen, en voor het leger dat hij had opgebouwd’. Haar kantoor ten behoeve van de gerepatrieerden uit Indonesië en van het KNIL in het bijzonder werd een groot succes.144

Een Telegraaf- journalist schreef dat ze dagelijks in aanraking kwam het ‘tragische toestan- den.’145 Die toestanden zorgden ervoor dat mevrouw Spoor na aandringen van vrienden naast

140 Uit een interview met mevrouw Spoor in decembernummer van de Sepatoe Roesak (2010) door de reünie- en nazorgcommissie 2-6R.I T.-brigade. Geraadpleegd via de website, https://www.sepatoeroesak.nl/Sepatoe%20dec%20 2010.pdf.

141 Spoor-Dijkema, Achteraf kakelen de kippen, 278-279. Alle citaten in deze alinea zijn afkomstig uit genoemde tekstgedeelte.

142 ‘Wat doet de regering’, in: De Gooi- en Eemlander: nieuws- en advertentieblad, 17 mei 1950. 143 Idem.

144 Spoor-Dijkema, Achteraf kakelen de kippen, 278.

145 ‘Zolders vol kleren’, in: De Telegraaf, 29 januari 1953. Naam van de journalist is onbekend, binnenland redactie. De citaten uit deze gehele alinea zijn afkomst uit dit artikel.

60

haar taken om de huisvesting te controleren voor de gerepatrieerden in het najaar van 1952 een Mevrouw Spoor-fonds op richtte om geld in te zamelen. Mevrouw Spoor ging kleding, dekens en probeerde door liefdadigheidsacties geld in te zamelen voor de gerepatrieerden. Dit stond dus los van haar overheidstaken. Een klankbeeld van de NCRV leverde 8.000 gulden opgeleverd en ‘wie voor dit goede doel wat kleding kan missen, kan het kwijt aan mevrouw Spoor. Finan- ciële bijdragen om kinderkleertjes te kopen zijn welkom op rekening 1042 (Landry & Van Till Bankiers) ten behoeve van het Mevrouw Spoor-fonds’.146

Toen de overheid haar taken met betrekking tot maatschappelijk werk en welzijn uitbreid- de kwam het bureau van mevrouw Spoor onder druk te staan.147 Mevrouw Spoor bestuurde in

feitelijk een ambtelijk apparaat, terwijl ze geen ambtenaar was. In de Tweede Kamer werden er vragen gesteld over de positie van haar kantoor en het feit dat mevrouw Spoor niet in ambtelij- ke dienst was getreden.Door professionalisering en een reorganisatie in de overheid viel haar bureau nu onder een nieuw ministerie. De sociale hup aan repatrianten werd ondergebracht bij het ministerie van Maatschappelijk Werk. Dat de opheffing van het bureau van Mans niet zonder slag of stoot ging zal niet verbazen.148

De Telegraaf plaatste een bericht in de krant (1953): ‘Het besluit van regering om het bureau voor sociale hulp aan gerepatrieerden op te heffen zorgt ervoor dat mevrouw S.H. Spoor-Dijke- ma, weduwe van wijlen voor een probleem geplaatst wordt. Zij moet naar een andere werkkring uitzien’. Mevrouw Spoor ontkende dat haar hulpacties zonder overleg met andere sociale instel- lingen gebeurde. Zij hield vol dat gevallen waarin een gerepatrieerde van verscheidene kanten tegelijk werd gesteund zo goed als niet zijn voorgekomen. 149

De regering besloot haar afzonderlijke bureau voor sociale hulp aan gerepatrieerden in ok- tober 1953 op te heffen.150 De secretaris-generaal van het ministerie Maatschappelijk Werk ver-

maande mevrouw Spoor desondanks in een brief in ambtelijke dienst te treden. Mans Spoor schrijft dat het haar zoveelste meningsverschil met de Nederlandse politiek was:

Dat ik geen ambtenaar was maakte het mij juist mogelijk overal de belangen van de mensen uit Indië te verzorgen en zonder meer, als dat noodzakelijk was, contact op te nemen met ministers of Kamerleden. 151

146 ‘Zolders vol kleren’, in: De Telegraaf, 29 januari 1953.

147 Door de oprichting van het ministerie van Maatschappelijk Werk (1952) werd de ontwikkeling van overheidsbeleid op het gebied van maatschappelijk werk en welzijn in gang gezet.

148 ‘Sociale zorg voor gerepatrieerden’, in: Java-bode: nieuws, handels- en advertentieblad voor Nederlandsche-Indië, 6 november 1953. De krant schrijft dat ‘De Nederlandse minister van Maatschappelijk werk met ingang van 1 oktober het bureau sociale hulp voor Indisch gerepatrieerden, dat onder leiding stond van mevrouw Spoor-Dijkema opgeheven wordt, daar hij van mening is, dat het werk door haar kantoor verricht, overbodig is geworden’.

149 M.J. Hoytink, ‘De zorg voor de gerepatrieerden uit Indonesië’, in: Tijdschrift voor Maatschappelijke werk 5 (1951) 24-27. 150 ‘Op zoek naar werk’, in: De Telegraaf, 7 oktober 1953.

151 ‘Sociale zorg voor gerepatrieerden’, in: Java-bode: nieuws, handels- en advertentieblad voor Nederlandsche-Indië, 6 november 1953. De krant schrijft dat ‘De Nederlandse minister van Maatschappelijk werk met ingang van 1 oktober het bureau sociale hulp voor Indisch gerepatrieerden, dat onder leiding stond van mevrouw Spoor-Dijkema opgeheven wordt, daar hij van mening is, dat het werk door haar kantoor verricht, overbodig is geworden.’

61

Ze kende immers ‘veel ministers uit de jaren in Batavia als ze daar voor dienstreizen verbleven’. Haar antwoord was: ‘Ik doe mijn werk zoals ik al deze jaren heb gedaan, of ik doe het niet. Aan u de keuze!’. De secretaris-generaal besloot mevrouw Spoor niet haar zin te geven, wat het einde betekende van haar loopbaan bij het bureau voor de gerepatrieerden. Mevrouw Spoor moest gaan zoeken naar een andere baan.152

De teleurstelling

Mevrouw Spoor bracht uit de vroegere kolonie negatieve gevoelens mee die zij deelde met de andere uit hun ‘paradijs’ verdreven oud-Indiëgasten: wrok jegens Indonesische leiders van de zogenaamde Republiek, wrok jegens de Engelsen die het Nederlandse gezag eerder hadden ondermijnd dan meegeholpen aan het herstel, wrok jegens de Nederlandse politiek met hun gekonkel en gedraai, waar zij uiteindelijk de dupe van waren geworden. Desalniettemin nam mevrouw Spoor na de dood van haar man door haar baan als klachtbehandelaar en controleur van de huisvesting voor gerepatrieerden het verantwoordelijkheidsgevoel van haar man voor zijn troepen over.

Hoewel zij vol goede moed begon werd haar teleurstelling in de overheid al snel bevestigd doordat de situatie weinig veranderde ondanks alle initiatieven. Dat het bureau van mevrouw Spoor opgeheven werd bevestigde haar gevoel dat zij weer werd gedwarsboomd door de poli- tiek. De opvang van de repatrianten na de onafhankelijkheid in 1949 was voor de overheid een moeizame aangelegenheid. Hoewel regering en parlement niet konden volhouden dat zij over- vallen werden door het probleem tussen 1945 en 1949 waren er immers al 44.000 personen uit Indonesië naar Nederland gekomen leken zij toch in meerdere opzichten verrast door de omvang van het probleem.

Mans Spoor voelde zich nooit helemaal thuis in Holland. De bureaucratische rompslomp en het gemis van geen man aan haar zijde moet haar niet onverschillig gelaten hebben. Daarbij stel- de het naoorlogse Europa zich steeds meer antikoloniaal op waardoor Mans Spoor zich onbegre- pen voelden – een sentiment dat veel Indië-veteranen of Indische lotgenoten met haar deelden. De veranderende opstelling tegenover de oorlog had geen invloed op haar. Haar geloof in het ko- loniale bestel werd na de mislukte oorlog en de hevige guerrillastrijd niet geschaad, integendeel. In het interview met Stichting de Stobbe antwoorde mevrouw Spoor uitgebreid op een vraag wat de Nederlanders allemaal voor goede dingen hadden gedaan in Nederlands-Indië:

We hebben zoveel goede dingen in de kolonie gedaan. Dat is later allemaal verdraaid door de linkse pers. (…) In elke kampong was bijvoorbeeld een verpleger die injecties

62

kon geven, we bouwden spoorwegen en bruggen enzovoort. Ook deden we aan bosbouw – want de Indonesiërs branden graag de bossen plat en maakte er sawa’s van, rijstvelden. Dat moest enorm onder controle worden gehouden want dat heeft enorme invloed op het klimaat. Je ziet het vandaag nog. Er waren toen landbouwconsulenten uit Wageningen die adviezen gaven over de rijst-, koffie-, theebouw. Op elk gebied werd alles gedaan om de bevolking omhoog te helpen!153

Zij bleef hartstochtelijk geloven dat de Nederlanders en het KNIL, ook in de toekomst het beste met Indonesië voorhadden en dat dit in de toekomst zo zou blijven. Nog minder dan haar echt- genoot wilde ze niets weten van de kracht van het Indonesisch nationalisme. Haar uitspraken als ‘De Nederlanders waren gewoon niet corrupt, dat kwam gewoon niet voor’ en ‘het zit de Chi- nezen en Indiërs; en eigenlijk al die oostelijke landen, in het bloed om corrupt te zijn…het is daar altijd goochelen’, wijzen op een racistisch superioriteit gevoel.

De schermutselingen met de politiek in combinatie met haar blijvende kolonialisme en het niet meebewegen van haar opinie met veranderende publieke en politieke context vergrootte haar isolement. Het zorgde ervoor dat zij haar gezicht van de Nederlandse samenleving afwend- de. Nederland hield zich bezig met thema’s en werkzaamheden die overduidelijk niet de hare waren. In die periode ontmoette ze schrijver en journalist Tjalie Robinson, die net als zij met een gevoel van miskenning rondliep – voortkomend uit andere problematiek van de Indo-Eu- ropeanen.