• No results found

Taal van het journaal

In document Onze Taal. Jaargang 59 · dbnl (pagina 152-160)

Dr. P.G.J. van Sterkenburg - directeur Instituut voor Nederlandse Lexicologie

Zeven dagen per week is, met een gemiddelde kijkdichtheid van vijf miljoen kijkers per uitzending, het NOS-journaal het machtigste medium van Nederland. Zeven dagen per week brengt het Journaal nieuws, dat wil zeggen berichten over iets dat nog onbekend was. Het Journaal heeft behoefte aan

maatschappelijke veranderingen, aan specifieke gebeurtenissen vooral, om over te kunnen rapporteren. Men zou ook kunnen zeggen dat het Journaal bestaat bij de gratie van veranderingen, er zich zelfs mee identificeert en wel op een zodanige wijze dat nieuws verandering betekent. Van een woordenaar die op zoek is naar een representatieve materiaalverzameling van hedendaags Nederlands om op basis daarvan een wetenschappelijk woordenboek van het twintigste-eeuws Nederlands te gaan schrijven, mag men verwachten dat hij de vraag stelt: ‘Wat is, als wij naar de woorden kijken die erin voorkomen, het belang van de NOS-journaals voor het Nederlands?’

In mijn onlangs bij de SDU te 's-Gravenhage verschenen studie Taal van het Journaal.

Een momentopname van hedendaags Nederlands ben ik uitvoerig op die vraag

ingegaan. Ik heb me daarbij gebaseerd op de volledig uitgeschreven teksten die door de presentators worden voorgelezen. Voor de lezers van Onze Taal wil ik graag een aantal van mijn bevindingen uitstallen.

1. Het materiaal dat ik bestudeerde, is afkomstig uit de jaren 1986 t/m 1989. In totaal gaat het om, afgerond, 1,2 miljoen woordvormen (695.000 van het Journaal voor volwassenen, en 490.000 van het Jeugdjournaal). Als men al deze woordvormen herleidt tot de vorm waaronder zij in een woordenboek beschreven moeten worden - bijvoorbeeld neem, neemt, nemen, neme, nemend, name, namen, genomen herleid tot de onbepaalde wijs nemen - dan bedraagt het aantal verschillende woorden in het Journaal voor volwassenen ongeveer 15.000, in het Jeugdjournaal nauwelijks meer dan 6000. Deze getallen steken schril af bij de tegenwoordige linguïstische opvatting dat een doorsnee moedertaalspreker met iets meer dan basisonderwijs circa 25.000 woorden actief en passief tot zijn beschikking heeft.

2. De beperkte omvang van die woordenschat wordt ten eerste veroorzaakt door de eenzijdigheid van alle nieuws, ten tweede doordat de taal ook bij het NOS-journaal ondergeschikt is aan het beeld. Het beeld noopt tot een economisch en sober taalgebruik, met als gevolg veel ellipsen en nog meer grillige samenstellingen als

halfelfjournaal, landbouwminister e.d.

Thematisch is dit nieuws beperkt omdat het wel geïnteresseerd is in rampspoed, schandalen, fraudes, nieuwe uitvindingen, maar niet in spruitjes, rode kool of tafelgerei. Een dergelijke beperking beroert natuurlijk de woordenrijkdom.

huisman ‘man die voor zijn gezin en huishouding zorgt en geen ander beroep heeft’

of aan natuurouders ‘vaders en moeders die op school helpen met lessen over de natuur’. Indien ik de taalgroei populair zou moeten beschrijven, dan zou ik dat bijvoorbeeld op de volgende manier doen:

(a) als de Elfstedentocht doorgaat, leidt dat tot veel nieuwe samenstellingen met

schaats: schaatsbaan, schaatsevenement, schaatsmarathon, schaatsrecord,

enz.;

(b) het populair worden van oorspronkelijk elitaire sporten heeft een identiek resultaat: strafbal, strafcorner bij hockey en een hele rits termen uit het tenniscircus zijn het gevolg van die populariteit;

(c) de ramp met de kerncentrale van Tsjernobyl vermeerdert het Nederlands met een groot aantal samenstellingen met straling: stralingsapparatuur,

stralingsgebied, stralingsmeter, stralingsongeluk, stralingsramp, stralingsziekte

en andere.

Afbeelding 7. Willekeurig gekozen bericht

4. Kijkers verwerven die nieuwe woorden vaak onbewust via het Journaal doordat die journaals zeer regelmatig bekeken worden; soms kijkt men zelfs naar meer dan één uitzending per dag. Omdat het NOS-journaal als een gezaghebbende nieuwsbron wordt gezien, krijgt niet alleen de bron van dat nieuws, maar ook de presentator of presentatrice en het door hen gebruikte instrumentarium (beeld en taal) elementair gezag. Er ontstaat met andere woorden de

hou-75

ding ‘het Journaal gebruikt het, dan zal het wel goed zijn’. Het Journaal is een van de belangrijkste trendsetters voor de norm van het Nederlands.

5. Het Journaal streeft steeds meer naar heldere en natuurlijke taal en gaat steeds vaker woorden en uitdrukkingen gebruiken die als kenmerkend mogen gelden voor de gesproken taal. Wat het eerste aspect betreft, mag men stellen dat het aantal moeilijke woorden relatief beperkt is. Ook is er weinig jargon. Met natuurlijke taal bedoel ik dat men zich steeds verder probeert los te maken van de ietwat plechtige woordenschat die wij vooral in geschreven taal tegenkomen, bijvoorbeeld: aanvangen,

bevroeden, ochtendgloren of zetelen.

In opkomst zijn, of beter, frequenter gebruikt worden woorden en woordgroepen als sjoemelen, zoden aan de dijk zetten, niet lekker zitten. Ook specifieke

spreektaalvarianten als goeie naast goede en nou naast nu zien wij steeds vaker opduiken.

6. Het Jeugdjournaal onderscheidt zich van de andere journaals doordat het net is of de spreektaal tot wet verheven is. De in het Jeugdjournaal voorgelezen berichten zijn afkomstig van redacteuren die spreektaal schrijven. Wellicht doet men dat om met het kijkerspubliek een solidariteitsrelatie op te bouwen, misschien ook gebruikt men de spreektaal als groepscode. Legio zijn de woorden en uitdrukkingen van het type

de kluit belazeren, uit zijn dak gaan, een dikke portemonnee hebben, keetpartij, kledder, snertspelling, nogal wiedes, schransen, iets verknallen, verspijkeren, vulles,

enz. Even talrijk zijn uitgesproken spreektaalvarianten van het type ikke, effe, niks,

mekaar, jaja, heleboel, nou, verkleinwoorden op -ie zoals spekkie en blokkie en het

veelvuldig gebruik van de overtreffende trap met als eerste lid aller: allersaaist,

allerstomst, allernieuwst.

7. Het Jeugdjournaal onderscheidt zich ook in andere opzichten. Natuurlijk brengt het onderwerpen waarvan men kan verwachten dat zij het kijkerspubliek boeien. Talrijk zijn de berichten over dieren. Alleen al van de schildpadden paradeerden in 1988 de Matamata-, zee-, franje-, Amazone-, leder- en huiskamerschildpad in verschillende berichten op ons scherm.

belangwekkend nieuws van het Jeugdjournaal.

De woordenschat in deze journaals is tamelijk beperkt. Men mag daarbij evenwel niet uit het oog verliezen dat hij andere woorden behelst dan de journaals voor volwassenen, en die aanvult. Een vergelijking van de verschillende woordtypes leerde dat Journaal en Jeugdjournaal afgerond 13.500 woordtypes gemeenschappelijk hebben, dat 23.000 types alleen in het Journaal voorkomen, en dat het Jeugdjournaal 5.000 woorden kent die niet in het Journaal voorkomen.

Neem ik een willekeurige letter, bijvoorbeeld de d, dan laat één kolom al zien wat het karakter van die unieke woorden is uit het Jeugdjournaal: damestasje, danseuse,

dansjurk, dansmarieke, dassenburcht, dassendrempel, decemberzegels, deftig, dekentje, dekhengst, deltavlieger, enz. Het gaat hier om een woordenschat die wij

niet primair verwachten in berichten over rampspoed en calamiteiten, maar gewoonlijk aantreffen in huis-tuin-en-keuken-conversatie.

Wat naar mijn oordeel van het Jeugdjournaal ook gezegd moet worden, is dat het erop lijkt dat het meer moeilijke woorden gebruikt dan de andere journaals. Het doet dat evenwel op een pedagogische en ontwapenende wijze. Alles wordt immers zorgvuldig uitgelegd. Ik geef slechts enkele voorbeelden:

(a) ‘Toch werd vandaag bekend dat de Aarde vorige maand op het nippertje is ontsnapt aan een botsing. Met een asteroïde, een miniplaneetje.’ (JJ 20 april 1989)

(b) ‘De 06-nummers die extra geld kosten, zijn vooral sexlijnen en babbelboxen, telefoonlijnen waarbij je met 10 mensen tegelijk kan kletsen.’ (JJ 25 april en 24 mei 1989)

(c) ‘Bij zijn bezoek aan de VS kreeg hij (minister-president Lubbers) van een Amerikaanse Universiteit een eredoctoraat. En dat is een soort diploma waarvoor je niet hoeft te leren, en waar dus ook dit mooie jasje bij hoort.’ (JJ 10 mei 1989)

Ik rond af. Over de taal die in de berichten van het NOS-journaal gebruikt wordt, kan natuurlijk nog veel meer gezegd worden. Bijvoorbeeld over de

woordvormingsprocessen die men erin kan aantreffen of over de tendensen van betekenisveranderingen die er te observeren zijn. Ook aan die facetten heb ik in mijn eerder genoemde boekje aandacht besteed. Wat ik echter met nadruk aan het slot van dit artikeltje naar voren wil brengen, is dat het lexicale onderzoek naar de

supraregionale standaardspreektaal van het hedendaags Nederlands (zo die al bestaat) de aandacht van de taalkundige verdient. Actualiteitenrubrieken, telefoongesprekken en bijvoorbeeld ook de NOS-journaals kunnen onze kennis ter zake systematisch verruimen.

Reacties

Engels aan de universiteit

Marius Roessingh - bioloog, Hoevelaken

In twee artikelen in nummer 2/3 trekt Onze Taal van leer tegen de suggestie van minister Ritzen om Engels als voertaal te gaan gebruiken op de Nederlandse universiteiten. Schrauwers vreest dat ‘binnen afzienbare tijd het Nederlands zal verworden tot een keukenmeidentaal’. Taal en cultuur zullen verloren gaan... De redactie van Onze Taal pleit voor meer Nederlandstalige publikaties en minder Engelse leenwoorden; de redactie vindt het geen goed idee om het hele universitaire onderwijs te verengelsen...

Ik veroorloof mij hierbij enkele kanttekeningen te maken, omdat de geciteerde standpunten mij overtrokken voorkomen. Aan de universiteiten studeert circa 1% van onze totale bevolking (met HBO-studenten erbij circa 2½%). Ook al zal de invloed van deze groep op de geschreven (en gesproken?) taal vermoedelijk groter zijn dan 1%, toch is mijns inziens niet aantoonbaar dat ons taalbezit schade zal lijden door Engelstalig onderwijs aan de universiteit. Het verleden leert anders.

In de vorige eeuw werd in bepaalde kringen het Frans dagelijks gebruikt, zeker niet alleen in universitaire kringen. Is onze taal hierdoor verarmd? Ik meen van niet. Eerder zijn er culturele vensters geopend.

Het Latijn als de internationale taal der wetenschappers in de Middeleeuwen - en nog lang daarna - is van onschatbare betekenis geweest voor de ontwikkeling van cultuur en wetenschap in Europa. Is het Nederlands er een keukenmeidentaal door geworden? Nee dus.

Een eigen waarneming tot slot. Kort geleden bezocht ik vrienden in Swaziland, dat kleine koninkrijk tegen Zuid-Afrika aan. Zij woonden op de campus van de enige universiteit die Swaziland rijk is. Voertaal Engels, in een land met Siswati als moedertaal. Hoogleraren uit tal van andere Afrikaanse landen doceerden er in het Engels. Studenten uit half Afrika (de andere helft spreekt Frans of Portugees als tweede taal) kunnen terecht aan welke universiteit dan ook, in een werelddeel met tegen de duizend verschillende talen. In Swaziland studeerden studenten uit allerlei landen; even waande ik mij in dat internationale gezelschap in de Middeleeuwen. Wat dit betekent voor de ontwikkeling van Afrika laat zich raden.

Wie het verder invoeren van Engels aan de universiteit voor bèta en alfa categorisch afwijst, moet wel weten wat hij doet.

Naschrift redactie

Ons bezwaar tegen de invoering van Engels op universiteiten heeft verschillende reacties losgemaakt. Opvallend is dat sommige auteurs andere standpunten aanvallen dan de door ons verkondigde. Hieruit blijkt dat het al moeilijk genoeg is om in je

eigen taal zo te schrijven dat je begrepen wordt. Misschien ten overvloede: we kwamen in onze bijdrage op voor het Nederlands, dus niet voor ‘de cultuur’, ‘het onderwijs’ of ‘de maatschappij’. Het argument van de heer Roessingh ten aanzien van het onderwijs in Swaziland snijdt dan ook geen hout, althans niet in deze discussie. Het gebruik van Engels kan heel goed een zegen zijn voor de ontwikkeling van Afrika. Ons ging het echter, om de parallel door te trekken, om de ontwikkeling van het Siswati.

Ook echter wanneer je een bredere visie hanteert - en dat doen we ook weleens - is twijfel aan het rendement van Engelstalig onderwijs gerechtvaardigd. Wat dat betreft, is Roessinghs vergelijking met het middeleeuws Latijn illustratief. Het Nederlands is inderdaad geen ‘keukenmeidentaal’ geworden, maar dat is te danken aan de vele vooraanstaande auteurs (Hooft, Huygens) en wetenschappers (Stevin, De Groot) die - mede onder invloed van de Reformatie - in het Nederlands gingen schrijven. Ook zonder deze ontwikkelingen waren de zegeningen van het Latijn gemengd, om maar eens een anglicisme te gebruiken. Bekend is de anekdote van de hoogleraar die, geplaagd door het zonlicht, zijn leerlingen verzocht de gordijnen te sluiten. Toen ook een herhaald verzoek geen reactie opleverde, was er maar één conclusie mogelijk: de leerlingen luisterden slechts schijnbaar. Ze verstonden er geen woord van.

Plaats- of vervoerbewijs?

Mr. A. Dronkert - Juridische Zaken, N.V. Nederlandse Spoorwegen

De door dr. J.B. Berns in ‘(Vak)talen in onze taal’ (februari/maart 1990, blz. 45) ten tonele gevoerde conducteur laat weten dat in de spoorwegtaal een treinkaartje geen

plaatsbewijs meer heet maar vervoerbewijs omdat er zoveel klachten waren van

reizigers die, voorzien van een plaatsbewijs, toch moesten staan.

Deze verklaring is een aardig voorbeeld van volksetymologie en dus niet juist, en niet alleen omdat ook een staanplaats een ‘plaats’ is. Een treinkaartje - evenals overigens een kaartje voor de bus, de tram en de metro - heet sinds 1 januari 1988 officieel vervoerbewijs, uitsluitend omdat de toen ingevoerde Wet personenvervoer die bewijzen aldus ging aanduiden. De reden daarvan is niet gelegen in klachten van reizigers, maar in de omstandigheid dat de term vervoerbewijs veel

treffender dan het algemeen te gebruiken plaatsbewijs de betekenis ervan weergeeft, namelijk ‘bewijs (stuk) dat recht geeft op vervoer’.

Scheikunde in Van Dale

Teake Oppewal - leraar scheikunde, Ljouwert

De heer Rang meldt in nummer 2/3 van Onze Taal (op blz. 24) dat het met de omschrijving van wiskundige termen in Van Dale droevig gesteld is. Het is me meer dan eens opgevallen dat er ook met de omschrijving van sommige scheikundige termen iets niet in orde is: onjuist, ouderwets, of niet ter zake doend. Van elke categorie een voorbeeld.

1. Van Dale geeft in bepaalde gevallen de chemische formule van een stof. Dat is een goede zaak, want deze vakacronymen overschrijden steeds meer de grenzen van hun gebied van oorsprong. Zo stond laatst in de Volkskrant in een

driekolomskrantekop de formule ‘CO2’. Nog goed ook, met het cijfer twee als index door de regel heen, en niet ‘CO2’. Maar Van Dale moet dan wel de correcte formules geven. Rattenkruit is As2O3, en niet As2O2. Voor schouderophalende bètahaters: de consequentie van zo'n onjuist cijfertje is een graad erger dan die van een spelfout in het woord rattenkruit.

2. De mol is een kernbegrip in de scheikunde. De precieze definitie is wat ingewikkeld, maar een eenvoudige omschrijving zou kunnen zijn: een hoeveelheid stof die 602 triljard deeltjes bevat. Van Dale komt aanzetten met de verouderde term

grammolecule, die bovendien niets verheldert.

3. Wat is ethanol? Van Dale: ‘Een alcoholische, kleurloze vloeistof, o.a. gebruikt als vulling voor micromanometers.’ Zo te lezen kun je daar moeilijk dronken van worden. Dan kijken we onder het lemma alcohol. Daar staan allemaal correcte dingen, maar het woord ethanol ontbreekt. En toch is ethanol binnen de scheikunde de meest gangbare aanduiding voor ‘gewone’ alcohol!

Van Dale is niet zomaar een woordenboek. Het is een belangrijk referentiepunt binnen de Nederlandse taalcultuur. Het moet, óók als het om woorden uit ‘technolecten’ gaat, een goed woordenboek zijn. If not, people will resort to dictionaries written in more powerful languages.

Rechtswetenschap in Van Dale Mr. D.L. Rang - Asperen

Onze Taal is geen juridisch tijdschrift: het gaat om taal. Rechtswetenschap hoort er niet in. Misschien zijn er grensgevallen. Dan is het uitkijken geblazen: juridisch incorrecte uitspraken leiden tot juridische discussies, en daar is Onze Taal niet voor. Mijn advies:

1. Gebruik voor de betekenis van woorden in de rechtswetenschap nooit Van Dale. 2. Schrijf in Onze Taal alleen over taligheden.

Tot zover bestaat dit stukje uit de eerste en de laatste alinea van de bijdrage die een van mijn jongere broers zich op blz. 24 van het februari/maartnummer heeft

veroorloofd onder de titel ‘Wiskunde in Van Dale’. Ik heb slechts de woorden

wiskunde, wiskundig, enz. vervangen door rechtswetenschap, juridisch, enz.

Kortom: ik ben het niet met hem eens (maar och, hij is nog jong, pas 55 geloof ik). Ook het jargon van de wiskundige, de jurist en zelfs de filoloog hoort mijns bedunkens in Onze Taal thuis. Ware zulks anders, ik zou het volgende hier niet kunnen schrijven: de kennelijke wraking (!) van het woord terechtzitting op blz. 28 van hetzelfde nummer lijkt mij... eh... onterecht.

In document Onze Taal. Jaargang 59 · dbnl (pagina 152-160)