• No results found

Limburgse dialecten en Limburgssprekenden

In document Onze Taal. Jaargang 59 · dbnl (pagina 92-98)

Pierre Bakkes - docent Taalbeheersing, Hogeschool Sittard

Volgens de boekjes wijken Limburgse dialecten sterk af van de Nederlandse standaardtaal. Men zegt dat het Limburgs maar zeer ten dele verstaanbaar is voor mensen die Nederlands als moedertaal hebben, die opgegroeid zijn buiten

dat Limburgs. Een aantal van die kenmerken volgt dadelijk.

Maar vooraf moet ik beklemtonen dat het Limburgs niet bestaat: er bestaan alleen maar plaatselijke varianten zonder overkoepelende standaard. Wel kunnen de sprekers van de varianten elkaar in het algemeen goed verstaan. ‘Limburgs’ is dus een verzamelnaam voor onderling niet sterk afwijkende dialecten.

De sleeptoon van het Limburgs is iets bijzonders

Het belangrijkste kenmerk van die dialecten is, dat er in veel woorden een

toonhoogteverloop is dat in het Nederlands niet bekend is. Limburgers die Nederlands spreken, slagen er vaak niet in om dat weg te laten.

De wetenschappelijke term hiervoor is sleeptoon. Daarnaast zijn er woorden die hetzelfde toonhoogteverloop hebben als die in het Nederlands. Dat wordt stoottoon genoemd. Heel vaak zijn de woorden buiten die toon hetzelfde. Alleen door de toon krijgt dat woord dan een onmiskenbare betekenis. Sleeptoon en stoottoon mogen niet met elkaar verward worden, want dan kiezen luisteraars de verkeerde betekenis. Een voorbeeld.

Het woord wie ≈ s met sleeptoon betekent wijs, ‘slim’. Het toonhoogteverloop in de ie ≈ is - in mijn Montforts -:

Het woord wie:s met stoottoon betekent wijze of wijs, ‘manier’. Het toonhoogteverloop in de ie: is:

46

De sleeptoon is iets bijzonders: die komt alleen maar voor in het Belgisch- en Nederlands-Limburgs, het Rijnlands, het Litouws en in Poolse dialecten in de buurt van Gdansk.

Als Limburgse mensen Nederlands spreken, klinkt die sleeptoon vaak nog door in hun standaardtaal. Als u dan weet dat zo'n sleeptoon als van ‘wie ≈ zer’ in een op de drie à vier woorden voorkomt, dan begrijpt u dat dat Nederlands een heel eigen klankkarakter heeft. In imitatie-Limburgs in conferences of in reclameboodschappen irriteert ons altijd dat die intonatie mankeert.

Bovendien heeft de Limburger een aparte intonatie voor het aangeven van een korte spreekpauze (bijv. om adem te halen, om de zin in gedachten af te maken, om spanning op te wekken). Het resultaat is een soort Nederlands die niet zeer westelijk klinkt. Men noemt dat zangerig. Status heeft dat Nederlands niet.

Mensen die op latere leeftijd Limburgs leren (dat worden er steeds minder!) leren deze twee zaken zelden perfect. Het grootste probleem voor hen is om beide tonen te leren waarnemen.

Meer succes hebben ze met de klankveranderingen die op de bijgaande kaartjes te zien zijn.

Dialectgrenzen in Ned. Limburg

Onderlinge verschillen om elkaar te typeren en te lokaliseren

In het begin zei ik al dat elk Limburgs dialect aparte klankeigenaardigheden kent. In de omgeving van Roermond maken we daar gebruik van om sprekers uit Thorn, Wessem, Swalmen, Posterholt en dergelijke te lokaliseren. Hebben al die verschillen niet een ingewikkelde samenleving tot gevolg? Absoluut niet; men vindt de verschillen klein. Ze dienen soms als middel om iemand te plaatsen, en verder praat iedereen met elkaar in zijn eigen variant. De verstaanbaarheid is daarbij niet in het geding. In het taalgebruik gaat het in Limburg, net als overal, om de inhoud. De vorm wordt pas ter discussie gebracht als die de inhoud niet (of op een opmerkelijke manier) dekt. Wél wordt er naar mijn idee vaak gesproken over woorden die in de verschillende dialecten weleens afwijken: sommige vormen vindt men dus opmerkelijk. In Roermond noemt men bijvoorbeeld sjprao ≈ n wat in Montfort

Ook over heel typische klankafwijkingen wordt vaker gesproken. In Herkenbosch zegt men vei:r, bei:r, blou:d, gou:d voor resp. vier, bier, goed en bloed (dat noemen de taalkundigen ‘Sittardse diftongering’) waar mensen uit andere plaatsen vee:r,

bee:r, bloo:d, goo:d zeggen.

Of men gebruikt stereotypen voor Posterholt als kie:ndsje 't vötsje wesje ('t kontje van 't kindje wassen), erop wijzend dat de verkleiningsuitgang -sje als

47

anders wordt ervaren. De Limburgssprekende heeft naar mijn idee verder geen speciale aandacht voor de vorm van zijn Limburgs.

Hoe waardeert de Limburger zijn eigen dialect?

Wat hem wél vaak tot discussies aanzet, is de plaats die zijn moedertaal gaandeweg krijgt in onze samenleving. Hij merkt dat zijn Limburgs steeds meer naar de positie wordt gedrongen die de stadsdialecten in de grote steden innemen. Dat doet menigeen pijn. Men verzet zich hiertegen of doet mee met degenen die prediken dat de maatschappelijke vooruitgang maar in één taal kan verlopen: in het Nederlands. Deze (meestal) eentaligen, die hun opvattingen over taal en dialect in verstedelijkte gebieden hebben verworven, worden ferm ondersteund door tweetaligen die voor hun gevoel een verwerpelijke fase achter zich hebben.

Steeds vaker merken Limburgssprekenden dat hun taal voor veel zaken niet goed genoeg meer is. Personen uit andere provincies leerden tot voor dertig jaar meestal Limburgs als ze voor langere tijd in die provincie gingen wonen; dat gebeurt nu nog alleen in - het spijt me dat ik het zeggen moet - de lagere klassen. Een Limburgs accent mág niet: mensen merken dat en behandelen de oorzaak van dat accent navenant. Het beste voorbeeld van deze houding ontleen ik aan de massamedia. Andere dan westelijke accenten worden daar niet geduld. Heb je een ander accent, dan moet je eerst ‘accentloos’ gemaakt worden. Alleen mensen uit West-Nederland schijnen zich in accenten te mogen herkennen op radio en televisie. Andere accenten irriteren: je mag dat soms zelfs lezen, ook in Onze Taal...

Voor mij zit daar niets anders achter dan dat je niet geleerd hebt om wat anders te tolereren dan wat je van huis uit gewend bent. Hoe moet je zo'n opvatting noemen? Provincialistisch? Als je pleit voor wat tolerantie in accenten, word je al gauw chauvinist genoemd.

In openbare vergaderingen wordt geen Limburgs meer gesproken. Iedereen begint dat gewoon te vinden, maar is het niet verknipt? De Roermondse gemeenteraadsleden praten (net als die uit andere Limburgse plaatsen) over het algemeen Limburgs met elkaar... tot de opening van de gemeenteraadsvergadering. Na de vergadering wordt er ook weer geen woord Nederlands gesproken. Maar de vergadering zelf gaat in het Nederlands. Daar is dat Limburgs niet goed genoeg voor. Veel mensen merken dat, maar zien tegelijkertijd dat de kwaliteit van besturen niet beter wordt door gebruik van de standaardtaal.

Het Nederlands wordt verdedigd met een beroep op de verstaanbaarheid. Roermonds wordt niet meer verstaan door nogal wat inwoners van buitenaf, zegt men. Vaak wil men het niet verstaan. Het is immers maar een dialect. Dat betekent: het is een van die dialecten zoals die in de grote steden voorkomen. In winkels in de steden word je niet meer in het Limburgs aangesproken: dat is onbeleefd volgens de chef. Dat je vervolgens 80-90% van je klanten niet in hun moedertaal aanspreekt, is kennelijk geen probleem. Je begint als verkoper in het Nederlands, en volgt dan de taalkeuze van je klant.

Taalkeuze is een sterk genormeerde zaak geworden: als dialectspreker ben jij het die onbeleefd kan zijn: een standaardtaalspreker kan dat niet. Waarom niet? Ik kan daar alleen maar een zuur antwoord op geven: die heeft de wet en de macht mee.

Literatuur in dialect wordt eveneens veronachtzaamd. Men blijft maar denken dat er helemaal geen prestaties te leveren zijn in die boerentaaltjes, en laat na om te kijken of dat beeld nog wel klopt. Ik kan u verzekeren dat er aardige prestaties in het Limburgs bestaan, evenals in het Twents, in het Drents, in het Gronings, in het Westfries, om van het Fries maar niet te spreken. Maar die talen hebben weinig of geen status, dus de werken in die talen ook niet.

48

Wat het betekent om uw taal boers en achterlijk te horen noemen

Ik pleit voor veel liberalere opvattingen over taal en taalkeuze. Het kan toch niet goed zijn dat je een cultuurbezit van zo veel mensen (hoeveel dialectsprekers zijn er in Nederland?) zomaar karakteriseert als onbelangrijk en onder de maat. Je kunt toch niet de normen voor taal en taalkeuze van de standaardtaalsprekers onbediscussieerd aan iedereen opleggen. Denkt u zich in, als u eentalig bent, wat het betekent om uw taal boers en achterlijk te horen noemen.

Het is toch eigenlijk te gek dat de scholen de dialecten buiten houden, terwijl de leerlingen buiten school allerlei zaken in dialect afhandelen. Heeft de school geen verantwoordelijkheid voor dat andere taalgebruik van haar leerlingen?

Ik vind dat er veel liberaler gedacht moet worden over accenten: bij de media moet men dat enge streven naar westelijk Nederlands opgeven, al gaat dat ten koste van wat ergernis. Verder moeten de scholen de juiste houding aanleren ten opzichte van regionale accenten en ten opzichte van dialectgebruik in de regio. Dat geldt absoluut niet alleen voor scholen uit de ‘er kende’ dialectgebieden. Ten derde moet de regionale overheid het streven naar geschreven dialect veel sterker dan nu ondersteunen: juist door schrift krijgt een taal status. En ten slotte moet de literatuur in dialect aandacht krijgen, in literatuurbeschouwing en literatuuronderwijs.

Je zou het als volgt kunnen samenvatten: binnen het hele taalleven in Nederland moet er serieus van uitgegaan worden dat er naast het Nederlands en het Fries andere systemen gebruikt worden die hun gebruikers net zo dierbaar zijn als dat Nederlands en dat Fries. Als er wat veranderen zou in de opvattingen in ons land ten opzichte van dialecten, dan zouden we daar niet eens dankbaar voor moeten zijn.

In document Onze Taal. Jaargang 59 · dbnl (pagina 92-98)