• No results found

Een bloemstuk bij de slager (Vak)talen in onze taal

In document Onze Taal. Jaargang 59 · dbnl (pagina 88-92)

Dr. J.B. Berns - hoofd afdeling Dialectologie, P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, Amsterdam

De ontwikkeling van de samenleving van agrarisch naar technisch-industrieel heeft invloed gehad op de ontwikkeling van de vaktalen. In de agrarische maatschappij was de werkverdeling zodanig dat alle beroepen gericht waren op het boerenbedrijf, of er zich als verdere specialisaties uit losmaakten. Voor de betrokken vaktalen betekent dat dat ze nauw met elkaar verwant waren en tegelijkertijd algemeen bekend. De technisch-industriële ontwikkeling bracht aan de ene kant een groot aantal nieuwe vaktalen met zich mee en maakte de traditionele gecompliceerder; aan de andere kant bevorderde ze de

verstedelijking en ‘verstadsing’ van de maatschappij krachtig. Dat had weer tot gevolg dat de traditionele vaktalen terrein verloren en minder algemeen bekend werden.

‘Ik maak het bloemstuk toch maar vandaag klaar, dan eten we het morgen koud met een ravigotesaus’, is een welgevormde zin, evenals ‘Slager, kan ik ook de helft van dat ezeltje krijgen?’ De eerste zin zal eerder verbazing wekken dan de tweede, want de aanspreking slager geeft al een aanwijzing dat het om een stuk vlees zal gaan. Ook een bloemstuk is de aanduiding van een stuk vlees en wel een stuk van het dikste gedeelte van de schouder, terwijl het ezeltje een stuk vlees van de achtervoet is. Deze betekenis van ezeltje en bloemstuk staan niet in Van Dale NN.

Hoe hoger de vereiste opleiding, hoe hoger het ontzag voor de vaktaal

Tot de talen die in onze taal zitten, er soms zelfs in schuilgaan, behoren de beroeps-of vaktalen, de talen die verbonden zijn met de uitoefening van een vak beroeps-of een beroep. Men zou die beroepstalen in aansluiting bij andere termen met het element -lect wel

profilecten kunnen noemen, profi- hoort dan bij professie. In de situatie waarin de

vakman moet communiceren met de leek treedt die vaktaal prominent aan de dag; er kunnen dan tal van misverstanden ontstaan. Maar ook in het omgekeerde geval, in het contact van de leek met de vakman kunnen onduidelijkheden de goede communicatie belemmeren. Als het dan gaat om beroepen met een lange traditie, echte ambachten, zoals dat van de timmerman, de smid en de bontwerker, kan het dialect nog een extra storende factor zijn.

Er is in de verschillende vak- en beroepstalen een bepaalde gradatie aan te brengen: hoe hoger de vereiste opleiding is, des te hoger is de maatschappelijke waardering, en hoe verder de graad van specialisatie gaat, des te abstracter wordt de vaktaal. Van Ginneken (1914, blz. 286) maakt de volgende onderscheidingen

Vaktalen

Stroomingstalen Tendenztalen

Beddingstalen

(J. van Ginneken, Handboek der Nederlandsche taal. Deel II: de sociologische structuur II. 's-Hertogenbosch 1914.)

De lagere vaktalen zijn die van ambacht en nijverheid, de hogere die welke een bepaalde intellectuele vorming vereisen. De bezigheidstalen liggen in de sfeer van ontspanning en vermaak, maar zijn ook verbonden met religie en politieke overtuiging. Ze komen hier verder niet meer ter sprake.

Zowel de dokter als de timmerman zal in het verkeer met niet-vakgenoten proberen een soort omgangstaal te hanteren, die het midden houdt tussen vaktaal en algemene taal. Tussen vakgenoten heerst de vaktaal. Deze situatie wordt in het dagelijkse leven heel treffend geïllustreerd in gesprekken aan weerszijden van de toonbank. Om maar weer die slager als voorbeeld te nemen. U vraagt naar een stukje roodvlees; u bedoelt daarmee vlees van het rund dat niet helemaal gaar gebakken moet worden, rosbief zegt u ook wel eens. De bediende die u helpt, wendt zich tot de ‘baas’, de slager zelf, en die zou in zo'n geval kunnen zeggen: ‘voor mevrouw of meneer het staartstuk’.

Wat verstoort de communicatie tussen leek en vakman?

We hebben nu al drie verschillende aanduidingen voor een bepaald soort rundvlees gehad en we mogen hopen dat u als klant ook met het gewenste thuiskomt. Als u bij een volgend bezoek aan de slager zou vragen om een staartstukje, kunt u ervan verzekerd zijn dat uw bestelling toch iets meer aandacht krijgt dan bij de vraag naar

roodvlees, omdat u er blijk van geeft met kennis van zaken te spreken.

Er zijn zestig tot tachtig verschillende namen voor de stukken waarin een rund of varken wordt verdeeld, en deze namen wisselen van streek tot streek. Dezelfde stukken vlees treft men onder heel andere namen aan in de koks- en kelnertaal. Het

biefstukje van de haas wordt in het restaurant een tournedootje, om maar een

voorbeeld te geven, en de kalfszwezerik een riz de veau.

Alleen al voor de houtverbindingen en constructieve houten elementen bij oude boerderijen bestaan meer dan tachtig termen, ook weer van streek tot streek verschillend. In dezelfde plaats zal de ene aannemer u aanraden

44

een vochtige buitenmuur te laten rabatten, een ander zegt in dat geval potdekselen. Uiteindelijk gaat het om twee verschillende technieken. Maar hier schiet de kennis van de vakman vaak al te kort. En mocht het bloemstuk bij de slager u verbaasd hebben, die aannemer kan u het advies geven het kalf grondig te laten vernieuwen. Bedoeld is de dwarsregel tussen deur en bovenlicht. Hij kan u ook nog aanraden een

gek op de schoorsteen te laten plaatsen; degenen onder u die graag kruiswoordraadsels

maken, weten meteen wat dat is.

Maar ook dialect of regionale verschillen kunnen een optimale communicatie belemmeren. Zijn koteletten hetzelfde als karbonades? Hoe zit het met de spruitjes en de kooltjes? En wat is hips en krep en huidvlees? Krabbetjes naast ribjes en vervolgens spareribs. Is hoofdkaas nu altijd zuur of juist niet? Is een nijptang hetzelfde instrument als een knijptang? Wat is een peperkoek en wat een ontbijtkoek? Zijn

pepernoten en kruidnoten dezelfde lekkernij? Waarom voelt u zich vaak bekocht aan

een broodje salami? Juist, die snijworst lijkt er alleen maar op.

Op vakantie in eigen land zult u vaak gemerkt hebben dat er nogal wat regionale verschillen zijn in de naamgeving van deze zaken. Als u bij een Amsterdamse slager

soepvlees vraagt, krijgt u gegarandeerd kleine stukjes vlees, gewoonlijk, met een

knipoog naar de poelier, poulet genoemd. Bij die poelier moet u om misverstanden te voorkomen een samenstelling gebruiken: kippepoulet.

Onder de indruk van geleerdheid en geheimzinnigheid

Ook in de ‘hogere’ vaktalen bloeit die al genoemde ‘tussentaal’. In een Engels boek trof ik de mooie termen medicalese, nursese en patientese aan. Medicalese is het informele, onconventionele en onorthodoxe taalgebruik, vooral het gesproken idioom, van de geneeskunde tegenover de formele taal van medische woordenboeken, hand-en tekstboekhand-en, van medisch drukwerk in het algemehand-en.

Patientese is het ‘slang’ van de patiënt, die onder de indruk van de geleerdheid en

de geheimzinnigheid van het medisch jargon er als het ware een echo van maakt. Ik

ben diabetes voor ik heb suikerziekte is overbekend. Dit ‘patientese’ wordt ook

gekenmerkt door tal van verhullende uitdrukkingen en woorden voor zaken waarover men niet zo makkelijk spreekt: diarree, menstruatie. Dat verhullend taalgebruik trad op een heel bijzondere manier aan de dag in de biechtstoel, bij de oorbiecht. Twee woorden uit een bijna verdwenen vaktaal, want met Van Ginneken mogen we de taal van kerk en godsdienst onder bepaalde voorwaarden ook een vaktaal noemen. Het zal niemand verbazen dat er zich rond de overtreding van het zesde gebod een rijke woordenschat heeft ontwikkeld. Van een biechtvader hoorde ik jaren geleden het volgende:

‘Toen ik tijdens het biechthoren in de plaats x de zesde mannelijke biechteling kreeg die vertelde dat hij op het orgel had gespeeld werd ik toch wat achterdochtig. Tot dan toe had ik het afgedaan met, och kwajongenswerk, iedereen wil wel eens een geintje uithalen.... Maar op het orgel spelen bleek bij navraag hetzelfde te zijn als wat in het gesprek tussen arts en patiënt verhullend samenleving hebben wordt genoemd. Het kleine meisje van net zeven, dat biechtte overspel te hebben gepleegd,

De verhouding arts-patiënt onthult heel veel over de macht en onmacht van de medische vaktaal. Ivan Wolffers heeft over de problemen van de communicatie tussen arts en patiënt al eens in Onze Taal geschreven. Als titel van zijn verhaal koos hij een stukje patiëntentaal: ‘Dokter, mijn hurken zijn ontstoken.’ Volgens het woordenboek kunnen we alleen op onze hurken zitten: ‘met gebogen knieën zo zitten, dat het achterste op de hielen rust zonder de grond te raken’. Zou de dokter meteen doorhebben dat de betrokken patiënt pijn in zijn knieholten heeft?

45

Hij zou met een wedervraag kunnen komen: ‘In uw rechter- of in uw linkerhurk?’ De zin ‘Als ik met mijn intercity door de wisselstraten van de Rietlanden draai op weg naar Centraal....’ (Paulus en Worp 1985, blz. 79), zou in een gewoon schoolopstel afgekeurd worden; in de memoires van een machinist is hij een bewijs van

authenticiteit. Het is echte spoorwegvaktaal.

In het verkeer met de klant is die taal wel wat doorzichtiger, maar het streven naar uiterste nauwkeurigheid speelt de Nederlandse Spoorwegen parten. De laatste tijd vraagt de conducteur naar het vervoersbewijs en niet meer naar het plaatsbewijs of

kaartje. Dat komt, heb ik mij laten uitleggen door de conducteur, omdat er zoveel

klachten waren van reizigers die, voorzien van een plaatsbewijs, toch moesten staan. Ook de wat overdadig aandoende aanbevelingen bij het eindpunt van deze trein

uit-of over te stappen hebben hiermee te maken.

Oude vaktermen overleven alleen in de algemene taal

Door de zorg voor het milieu krijgen oude ambachten weer een kans. Men gaat kunststoffen vervangen door natuurprodukten: voorbeelden zijn vlas en hennep. Maar de verdwenen vaktaal wordt niet opnieuw ingevoerd. Ik heb dat kunnen vaststellen met betrekking tot de herleving van de schapenteelt. In de algemene taal blijven soms uitdrukkingen bewaard, bijvoorbeeld uit de vaktaal van de vlasserij: vlassen op iets (met verlangen naar iets uitzien); over de hekel halen of hekelen (kritiseren). Toen dat algemeen was ingeburgerd, kon de uitdrukking een hekel aan iemand hebben ontstaan.

Van oormerken dacht ik dat het zo'n woord is dat vanuit de veehouderij in de vergadertaal is doorgedrongen. Het betekent ‘een dier (een schaap bijvoorbeeld) van een merk voorzien’. Toen ik echter zeer onlangs in een vergadering earmarked hoorde, begon ik aan Engelse herkomst te geloven. Het grote Engelse woordenboek kent deze ‘vergader’-betekenis al sedert 1868. In Nederlandse woordenboeken heb ik haar niet aangetroffen. We hebben het woord ontleend, en met een gerust hart vertaald, omdat we ons niet meer bewust waren van die veehoudersterm.

Kennis van een vaktaal vereist kennis van het vak. Die kennis is alleen weggelegd voor de vakman. Maar het zou goed zijn als de burger iets meer ‘kennis van zaken’ zou hebben op die terreinen die van dagelijks belang zijn. Hiertoe behoort de consumptieve hoek, maar ook het medisch bedrijf. Hiervoor is natuurlijk een goede verstandhouding tussen vakman en leek een eerste vereiste. Er ligt ook een taak voor het onderwijs. Daarin worden de huis-tuin-en-keuken-dingen maar al te vaak vergeten.

In document Onze Taal. Jaargang 59 · dbnl (pagina 88-92)