• No results found

Engels als instructietaal

In document Onze Taal. Jaargang 59 · dbnl (pagina 53-59)

Redactie Onze Taal

Minister Ritzen heeft een pleidooi gehouden voor (meer) Engelstalig onderwijs op onze universiteiten. Hij bleek naderhand vooral het oog te hebben gehad op cursussen over gespecialiseerde onderwerpen aan het einde van de studie. In die fase gaat het universitaire onderwijs in de praktijk geleidelijk over in universitair onderzoek, en het is steeds meer gebruikelijk dat over dat onderzoek in het Engels gerapporteerd wordt. Daar kan Engelstalig onderwijs mooi op voorbereiden. Zo gezien, heeft Ritzen alleen een trend een duwtje in de rug gegeven.

Zou het ook een goed idee zijn om het hele universitaire onderwijs te verengelsen? Het zal u niet verbazen dat we die vraag ontkennend beantwoorden. De

doeltreffendheid van het onderwijs zal er niet op vooruitgaan. Die wordt immers nu al ondermijnd door een zekere mate van overschatting van de kennis en vaardigheden van de studenten. Bovendien betwijfelen we of het zo verstandig is om studenten wetenschappelijke verslagen en artikelen meteen in het Engels te leren schrijven. Dergelijke veeleisende vaardigheden kunnen veel beter eerst in de moedertaal geoefend worden.

Toch is het universitaire onderwijs onze eerste zorg niet. Die zorg geldt onze taal. We zien twee verontrustende gevolgen van een verengelste wetenschap. Ten eerste bestaat in een volwaardige standaardtaal als het Nederlands een breed spectrum van soorten en stijlen, van informeel tot formeel en uiterst ingewikkeld. De laatstgenoemde genres lokken een stijl uit die eisen aan de schrijver stelt, wat precisie, beknoptheid en duidelijkheid betreft. Schakelen we voor deze genres over op een andere taal, dan beroven we onszelf en latere generaties van een oriëntatiepunt voor nauwkeurig, kort en helder Nederlands. Universiteiten vervullen een belangrijke functie om studenten kennis te laten maken met deze genres, en ze daar enigszins in te oefenen.

Wetenschappelijk proza hoeft immers niet dor en obscuur te zijn. Het kan een genot zijn om een mooie monografie te lezen. De overheid zou zich veeleer tot taak moeten stellen goed geschreven Nederlandstalige publikaties te stimuleren.

Het tweede gevolg dat we voorzien, is een nog grotere toevloed van leenwoorden dan we nu al hebben. Hoe normaal het verschijnsel ontlening ook is, naarmate een taal meer doorspekt raakt met leenwoorden, neemt het respect van de sprekers voor hun taal af. Waarom zou je moeite doen om je moedertaal tot in de finesses te leren beheersen als die voor de helft uit Engelse woorden bestaat en je de andere helft vanaf je achttiende kan vergeten?

Nu is het denkbaar dat de Nederlanders en Vlamingen inderdaad willen overschakelen op het Engels als superieure standaardtaal. Wij menen dat we daartoe dan eerst na een debat democratisch zouden moeten beslissen.

Voor de redactie is het Engels in ieder geval nog Their Language. Het Nederlands mag dan niet zo'n belangrijke standaardtaal zijn als het Engels, het is met zijn twintig

miljoen goed opgeleide sprekers zeker niet de onbelangrijkste. En al zal ooit - maar dan spreken we over eeuwen - onze taal als standaardtaal wellicht teloorgaan, dan is het voor ons nog de vraag of een regering dat proces op eigen houtje moet verhaasten. Ooit zal het rijzen van de zeespiegel de bewoning van de randstad onmogelijk maken, maar we verwachten van minister Maij-Weggen toch niet dat ze de duinen gaat afgraven?

Reacties

Wiskunde in Van Dale

L.A. Rang - wiskundige, Driebergen

Onze Taal is geen wiskundetijdschrift: het gaat om taal. Wiskunde hoort er niet in. Misschien zijn er grensgevallen. Dan is het uitkijken geblazen: wiskundig incorrecte uitspraken leiden tot wiskundige discussies, en daar is Onze Taal niet voor.

Dit blijkt onder meer uit de discussie over cilinders (decembernummer blz. 208). Ook een woordenboek als Van Dale helpt in zo'n geval weinig. Misschien ontstaat de verwarring mede doordat in alledaags gebruik de betekenis van woorden als ‘rond’ en ‘gebogen’ niet ondubbelzinnig is. Zie Van Dale bijvoorbeeld over het woord ‘rond’.

Een woord als cilinder en nog vele andere wiskundige woorden worden in Van Dale merkwaardig, ja hoogst merkwaardig, om niet te zeggen fout behandeld, en dat nota bene onder de toevoeging ‘(wisk)’.

Toen ik er een paar opsloeg, kon ik mijn ogen niet geloven! Mijn advies:

1. Gebruik voor de betekenis van woorden in de wiskunde nooit Van Dale. 2. Schrijf in Onze Taal alleen over taligheden.

Tangconstructies en simplificeren R. Fritz - Amsterdam

In zijn artikel over tangconstructies noemt Hans Beelen (op blz. 207 van het

decembernummer) als alternatief voor de zin ‘Ze hebben in het huis van de voorzitter van de grootste vakcentrale van Nederland vergaderd’ de volgens hem evenwichtiger en rustiger zin ‘Ze hebben in het huis vergaderd van de voorzitter van de grootste vakcentrale van Nederland’. Een meer voor de hand liggend en stilistisch beter alternatief zou mijns inziens zijn: ‘Ze hebben vergaderd in het huis van de voorzitter van de grootste vakcentrale van Nederland’.

Overigens ben ik van mening dat er geen enkel bezwaar kleeft aan het gebruik van tangconstructies, hoe uitgebreid deze ook mogen zijn. De heer Beelen argumenteert dat tangconstructies vermeden dienen te worden omdat ze niet vlot weg lezen en de lezer te lang in spanning houden over de strekking van de zin. Ook zou de lezer gauw de draad kwijtraken.

Dit is een gedachtengang die aansluit bij een tendens die op velerlei gebied is waar te nemen: een steeds verder voortschrijdende simplificatie van de informatiebronnen, waardoor men steeds minder gestimuleerd wordt tot nadenken. Na de vertrossing van het televisieaanbod en de veronicaïsering van de radio pleit de heer Beelen voor een ‘ausklammerung’ van het geschreven Nederlands, een gebied waar de vervlakking gelukkig nog niet heeft toegeslagen.

Laten we blij zijn dat het Nederlands een taal is die de schrijver veel mogelijkheden tot variatie biedt, en niet toegeven aan de alom heersende neiging tot

‘verdommunicatie’, in dit geval door het gebruik van simplistische alternatieven voor de vaak zeer fraaie tangconstructies.

Naschrift redactie

Binnen de taalbeheersing en de taalkunde wordt al geruime tijd onderzoek gedaan naar de nadelige invloed die tangconstructies hebben op de begrijpelijkheid van zinnen. Het bezwaar van deze constructies is niet zozeer dat ze de lezer ‘in spanning houden’, als wel dat ze diens kortetermijngeheugen onnodig belasten. De lezer is daardoor gedwongen meer aandacht aan de vorm van de zin te besteden, en dat gaat ten koste van zijn aandacht voor de inhoud. Het advies om tangconstructies te vermijden, vloeit dan ook niet voort uit een behoefte tot simplificatie. Integendeel: een schrijver die de vorm van zijn zinnen onder controle houdt, kan meer aandacht van de lezer vergen voor een ingewikkelde inhoud.

Hoe een tikgeit een tikbok werd Dr. Jo Daan - Barchem

In het decembernummer van Onze Taal 1989 wijdde PCUdB zijn Vierkantjes aan het probleem van de mannelijke secretaresse en de vrouwelijke secretarissen. Dit herinnerde me eraan hoe en wanneer ikzelf dit proces van vermannelijking onderging. Het is misschien leerzaam om te vertellen hoe onontkoombaar zoiets zich kan voltrekken.

Aan het einde van de jaren zestig formeerde zich de Werkgroep frequentieonderzoek van het Nederlands. Als initiatiefnemer nam ik ook het secretariaat op me. Op een goede dag belt onze telefonist en zegt: ‘Professor X voor u.’ Ik weet nog heel goed welke naam achter X verscholen is, maar ik zal hem niet aan de openbaarheid prijsgeven. Ik antwoordde, toen ik ‘onder de witte knop zat’, ‘Met mevrouw Daan.’ X antwoordde daarop: ‘Ik heb gevraagd naar de Werkgroep frequentie-onderzoek.’ ‘Ja’, zei ik, ‘u spreekt met de secretaresse.’ Ik kreeg het volgende antwoord:

‘Maar juffrouw, ik heb naar de secretaris gevraagd!’ Toen heb ik gezegd: ‘U spreekt met de secretaris.’

De grofheid van X maakte me pas wakker; ik had al eerder enkele waarschuwingen gekregen, die ik toen niet begreep. Mijn voorganger bij de Dialectencommissie was een man en hij ondertekende het jaarverslag met ‘secretaris’. Toen ik het samenstellen van het jaarverslag overnam, tekende ik met ‘secretaresse’. De redactie van het jaarboek van de Akademie van Wetenschappen veranderde dat wel in ‘secretaris’, maar op de drukproef corrigeerde ik dat weer. Men liet het staan en ging geen discussie met me aan. Zo was het twee keer verlopen. Klaarblijkelijk had in die tijd een tikgeit een harde tik nodig om te aanvaarden dat zij een tikbok was.

De eerste met een ‘appelig gevoel’ Leen Valkenier - Ibiza, Spanje

Graag wil ik een kleine (maar misschien wel amusante) correctie aanbrengen op het artikel ‘De Coster rijdt Jan Zomer naar huis’ van Henk Tetteroo in Onze Taal van november 1989. Aan het slot van het artikel wordt aan Gerrie Knetemann, als ‘spraakmaker’, de uitdrukking een appelig gevoel toegeschreven. Dit berust op een misverstand. Ik heb deze uitdrukking bedacht ten behoeve van mijn programma ‘De Fabeltjeskrant’. Ik legde haar in de mond van Stoffel de Schildpad. ‘Ik voel me zo appelig’ was een klacht die ik Stoffel menigmaal moest laten uiten.

Links is wel sinister

M.E. Schwitters - Hilversum

In de aan het woord ‘links’ gewijde rubriek ‘Van woord tot woord’ (december 1989) werd, terecht, opgemerkt dat ‘links’ vrijwel steeds een negatieve betekenis heeft.

Ter aanvulling zou ik enkele voorbeelden uit het dagelijks leven willen aanhalen waaruit blijkt dat er met ‘links’ inderdaad iets mis is. Voorbeelden overigens die minder met taal te maken hebben, maar veelal op bijgeloof stoelen.

Om te beginnen: links en zout. Het morsen van zout brengt ongeluk. Eens namelijk was deze levensvoorwaarde voor alle dierlijk en menselijk leven zo schaars dat het als iets kostbaars werd beschouwd. Het werd zelfs wel als betaalmiddel gebruikt. Ermee morsen betekende dan ook ongeluk. Maar dat kon worden afgewend door een snufje ervan met de rechterhand over de linkerschouder te gooien. Waarom links? Omdat achter elke mens twee geesten staan; een kwade (links) en een goede (rechts). Welnu, die goede geest behoefde na het omgooien van het zoutvaatje niet gunstig gestemd te worden, maar zijn boze collega wel. Vandaar dat men hem iets kostbaars gaf: zout. Links, het Latijnse sinister, dat nog altijd staat voor verkeerd,

onheilspellend, vreselijk, rampspoedig e.d., had in de bijbel al een ongunstige betekenis. In Prediker 10:2 bijvoorbeeld lezen we: ‘Het hart van de wijze is aan zijn rechter- maar het hart van de dwaas is aan zijn linkerhand.’ We geven dan ook nooit iemand de linkerhand, maar de rechter.

Al in het oude Rome werd het als een slecht voorteken beschouwd als de dag met het linkerbeen werd begonnen; maar ook het met de linkervoet betreden van een tempel of de woning van een hogergeplaatst persoon werd op z'n minst hoogst onverstandig geacht. Ook dienden de gasten een eetzaal waar een grote maaltijd genuttigd zou worden het eerst met de rechtervoet te betreden. Om te voorkomen dat iemand bij vergissing toch het linkerbeen zou voorzetten, riep een slaaf bij de ingang van de zaal ‘Dextro pede’ (rechtervoet eerst).

Ook thans nog doet dit verschijnsel zich voor, niet in de laatste plaats bij

sportlieden. Zo mocht bijvoorbeeld de Braziliaanse atleet Joaquim Cruz, Olympisch titelhouder op de 800 meter, bij het opstaan 's morgens onder geen voorwaarde zijn linkerbeen als eerste op de grond zetten. Dit strikte bevel van de teamleiding gold evenzeer voor de andere Braziliaanse Olympiërs, die ook bij andere handelingen (naar de eetzaal lopen, de stad ingaan e.d.) altijd het rechterbeen het eerst moesten aanzetten. Zouden zij het met het linker doen, dan bracht dat gewis ongeluk.

Ten slotte: als we ons willen afwenden van iemand die niet alleen linkse manieren heeft, maar nog vol linkse streken zit ook, dan laten we hem gewoon links liggen. Nooit rechts.

Foetballen

Dr. C.A. Zaalberg - Leiden

Tot de Engels-Nederlandse ‘mengwoorden’ of ‘hybriden’ die de heer Posthumus in het decembernummer op blz. 219 bespreekt, hoort ook voetballen. Onze voorouders zeiden honderd jaar geleden nog football, en H.F.C. is ouder dan H.V.V. Van een scheurkalenderblaadje voor de jeugd uit omtrent 1917 herinner ik me de zin: ‘In het oude Rome voetboolden de jongens nog niet’ - je hóórt het zo'n bedaagde

kindervriendin zeggen! Een ander Engels spoortje is nog steeds niet uitgewist. Lieden die in hun spraak onderscheid laten horen tussen f en v, spreken voetballen veelal uit met een f aan het begin.

Adequate vertalingen?

Charles Destrée - Montpellier, Frankrijk

Drs. Harry Theirlynck schrijft op blz. 176 van het oktobernummer dat in plaats van

adequaat, ‘voldoende’ of ‘toereikend’ zou kunnen volstaan. Is dat nu wel juist? In

de Nederlandse Larousse staat: gelijk in waarde, nauwkeurig, overeenstemmend. In Wolters N.F.: adéquat: beantwoordend (aan), overeenkomstig, gelijkwaardig. In de Franse Larousse heet het: entier, complet, d'une compréhension égale, approprié, adapté, qui correspond parfaitement à son objet. Mag ik ook een gooi wagen: passend, toepasselijk? Deze woorden lijken mij adequaat. Dat de Vlaamse professor ‘dweilen met de kraan open’ vertaalt met ‘een pleister op een houten been’ komt weer voort uit het feit dat zij dichter bij Frankrijk woont en de Franse tegenhanger van de Nederlandse uitdrukking kent. En zo vertaalde zij eerst ‘un emplâtre sur une jambe de bois’ in het Nederlands.

Namaak-buitenlands

J. Posthumus - ex-medewerker Anglistisch Instituut Groningen

Het onderwerp dat Arthur Kooyman in het decembernummer op blz. 217 onder de titel ‘Namaak-buitenlands’ aansnijdt, is een interessant fenomeen dat verdere aandacht en discussie verdient. In deze korte reactie wil ik voorlopig alleen signaleren dat twee van de door hem genoemde voorbeelden niet kloppen. Dat wij onze borrelzoutjes

chips noemen, en een speldje met boodschap een button, is geen specifiek Nederlandse

afwijking. Deze betekenissen, waarvan Arthur Kooyman zegt ze in het Engels niet te kennen, zijn namelijk ontleend aan het Amerikaanse taalgebruik. Ze staan onder andere geregistreerd in de door Kooyman zelf genoemde Webster's Ninth New

Collegiate Dictionary.

Goedkope kritiek op reclamejargon

Frans Dekkers - copywriter, Sint-Oedenrode

De heer Martin de Koning veegt in zijn artikel ‘Marketing executive’

(decembernummer blz. 218) de vloer aan met de marketing- en reclamewereld, dit vanwege het in zijn ogen te veelvuldig en vooral onnodig gebruik van Engelse termen in deze bedrijfstakken. Afgezien van het feit dat de heer De Koning voor hetzelfde geld de computerbranche, het popmuziekwezen of de bankwereld ten tonele had kunnen voeren, blijkt uit zijn bijdrage dat hij zich nog geen ogenblik in de werkelijke betekenis van tal van in ons vak gangbare Angelsaksische termen heeft verdiept. Dan wordt dit soort kritiek wel erg goedkoop, vind ik. Voordat ik inga op de feitelijke onjuistheden in het desbetreffende artikel wil ik gezegd hebben dat ik in het algemeen een fel tegenstander ben van

het te onpas gebruiken van vreemde woorden. Maar - nu komt het - een marketing

representative is nu eenmaal geen marktvertegenwoordiger. Marketing staat voor

die vorm van bedrijfsvoering die de afzet van goederen en diensten wil bevorderen door de belangen van de afnemer centraal te stellen. De heer De Koning kan van mij gelijk krijgen als hij vindt dat representative best vertaald mag worden met

‘vertegenwoordiger’, maar voor het complexe begrip marketing bestaat eenvoudig geen dekkende Nederlandse term.

Vervolgens somt de heer De Koning een aantal functie-aanduidingen op waarin het woord account wordt gebruikt. Hij vertaalt dit met ‘opdracht’, hetgeen je reinste nonsens is. Ons Nederlandse klant komt er aanzienlijk dichter bij. Men zou een

account executive (overigens al zo ingeburgerd dat iedereen in en zelfs buiten ons

vak de afkorting AE gebruikt) nog het best kunnen betitelen als ‘klantenbehandelaar’; daar zou ik nog wel vrede mee kunnen hebben. Maar een account supervisor aan de kant zetten als een ‘opdrachtbewaker’, dat slaat echt nergens op. De heer De Koning moet eens belet vragen bij een echt reclamebureau en beleefd verzoeken of hij eens een dagje mag meedraaien met een echte account supervisor. Hem zouden de schellen van de puristische ogen vallen. Zo'n man of vrouw draagt de verantwoordelijkheid voor het optimaal besteden van vele miljoenen aan reclamegelden, coördineert de activiteiten van het halve reclamebureau en presenteert zijn of haar goed onderbouwde voorstellen doorgaans niet op een lager niveau dan dat van directies of raden van bestuur. Maar nee, de heer De Koning noemt dat liever ‘het bewaken van de opdracht’.

Klantenbewaker dan maar? Daar stel ik mij dan weer een op de politieschool geflopte

kleerkast bij voor die erop toeziet dat de klant het pand niet verlaat zonder eerst de rekening te betalen.

Al dit onbegrip zij de heer De Koning vergeven. Je kunt niet van elk vak verstand hebben. Wat ik hem echter zeer kwalijk neem, is de nergens op stoelende

veronderstelling dat het gebruik van Engelse termen in de reclame een uitvloeisel zou zijn van de ‘hang naar status’. En daar komt het rijtje stereotypen weer: dure auto's, creditcards, het nouvelle-cuisinerestaurant. (Wat is er trouwens Nederlands aan deze laatste twee termen?) De heer De Koning is gewoon jaloers dat hij niet behoort tot de bevoorrechten die met zoiets leuks als reclame bezig mogen zijn en daar nog zeer behoorlijk voor betaald krijgen ook. Hij zou zelf zo graag eens een hele pagina van de landelijke ochtendbladen willen vullen of zijn teksten willen terugzien op metersgrote billboards (dat zijn borden voor aanplakbiljetten) langs de snelweg.

Kritiek op andermans taalgebruik is prima; daar moet de heer De Koning beslist mee doorgaan. Maar een paar duizend serieuze beoefenaren van een respectabel vak uittekenen als een stelletje omhooggevallen protsers, dat getuigt slechts van eigen frustratie. En daar hebben wij in ons vak een aardige term voor: bullshit! Eh... stierepoep.

In document Onze Taal. Jaargang 59 · dbnl (pagina 53-59)