• No results found

Hoofdstuk 4 Kuyper en de spoorwegstakingen in 1903

4.2. De Strafwetten

Door de politieke lijn van De Savornin Lohman kwam de situatie op scherp te staan. In Amsterdam werden soldaten opgeroepen door de regering, terwijl arbeiders zich

organiseerden in comité’s van verweer. Op 25 februari diende Kuyper drie wetsvoorstellen in bij het parlement. Daarmee stelde hij voor een spoorwegbrigade in te stellen, een onderzoek te houden naar de arbeidsvoorwaarden van het spoorwegpersoneel en stakingen die het

algemeen belang aantastten strafbaar te stellen. Met het laatste voorstel werden ook de eerdere stakingen veroordeeld als misdadig. Deze wetten zouden later de ‘worgwetten’ of de

‘dwangwetten’ genoemd worden.173

De wetten werden aangenomen en de stakingen werden in eerste instantie gesmoord. De stakers konden na aanname van bovengenoemde wetten niet staken zonder er een politieke actie van te maken, gericht tegen de regering.174 Toch was de spanning onder zowel de stakers als de regering, niet weggenomen met deze wetten. Hierover tekende Braakensiek zijn

volgende prent die op 15 maart 1903 in De Amsterdammer verscheen. Deze prent kreeg de titel ‘De spanning in het land tengevolge der strafwetsvoordracht’ en had als onderschrift een conversatie tussen Kuyper en Thorbecke.175 Deze ging als volgt; ‘Minister Kuyper (tot

Thorbecke’s schim): O, groote Staatsman, hoe red ik mij uit dezen nood…? Geef mij uw

raad…! Thorbecke: Mijn raad? Tracht uw tijd te begrijpen; wees sterk door zedelijke kracht; houd hoog het Gezag; bedenk: wie het Recht knakt en de vrijheid knot verlaagt het Gezag tot dwingelandij…’.

Op de prent staat Kuyper in een lege, donkere zaal, waarschijnlijk de Tweede Kamer. Kuyper grijpt met zijn linkerhand naar zijn voorhoofd en deinst enigszins achteruit voor de schim van Thorbecke. Thorbecke is als enige wit afgebeeld op de prent. Hij torent hoog boven Kuyper uit en heeft zijn rechterhand op de revers van zijn jasje en zijn linkerhand heeft hij naar achteren gedraaid. De conversatie onder de prent benadrukt wat in de prent duidelijk werd gemaakt. Braakensiek wijst erop dat Kuyper niet de grote staatsman is die Thorbecke was en dat Kuyper met zijn optreden aanstuurde op dwingelandij, oftewel, tirannie.

Braakensiek wijst Kuyper er in de vorm van Thorbecke op dat hij moet oppassen geen alleenheerser te worden die zijn macht misbruikt.

173

Jeroen Koch, Abraham Kuyper, een biografie (Amsterdam 2006) p. 470 en Jan de Bruijn, Abraham Kuyper.

Een beeldbiografie (Amsterdam 2008) p. 278.

174 Jeroen Koch, Abraham Kuyper, een biografie (Amsterdam 2006) p. 470 en Jan de Bruijn, Abraham Kuyper.

Een beeldbiografie (Amsterdam 2008) p. 278.

54

Deze subtiele verwijzing naar tirannie lijkt een zware veroordeling van Braakensiek. Van een tekenaar als Albert Hahn lag een dergelijke beschuldiging waarschijnlijk meer in lijn der verwachting. De socialistische politicus Schaper sprak van ‘gezagsovermoed’ die Kuyper mee had laten slepen.176 Toch lijkt Braakensieks veroordeling meer dan honderd jaar later te worden bevestigd door Jeroen Koch die een biografie schreef over Kuyper. Daarin zegt hij dat Kuyper inderdaad gegrepen moet zijn geweest door gezagsovermoed en hij vergelijkt zijn optreden met dat van Maarten Luther die geconfronteerd werd met de boerenopstanden.177 Dat Braakensiek Kuyper beschuldigde van tirannie was een scherpe analyse van de

gebeurtenissen. Dat hij dit deed door Thorbecke naar voren te schuiven als autoriteit, toont aan voor wie Braakensiek wel ontzag had.

Een week later verscheen de volgende prent van Braakensiek over de strafwetten. Deze was getiteld ‘De behandeling der Strafwetsontwerpen’ en geeft de verschillende reacties weer op het voorstel van Kuyper.178 Het onderschrift bij deze prent luidde als volgt; ‘Dr. Kuyper: Zeg, laat hem niet koud worden…’. Op de prent zitten zeven politici aan een lange, gedekte tafel. In het midden staat Kuyper de soep op te scheppen uit een grote kom. Links van Kuyper zitten De Savornin Lohman, Pieter Rudolf Mees (1849-1931) en Willem Hubert Nolens (1860-1931). Rechts van Kuyper zitten Hendrik Goeman Borgesius (1847-1917), Hendrik Lodewijk Drucker (1857-1917) en Pieter Jelles Troelstra.

De verschillende reacties op de warme soep zijn van belang voor de uitleg van de prent. De Savornin Lohman zit al heerlijk van zijn soep te genieten, terwijl Mees en Nolens nog op de soep blazen om het af te laten koelen. Borgesius zit met zijn armen over elkaar achter zijn soep, Drucker houdt zijn handen afwerend op naar de soep en Troelstra keert zich er helemaal van af. Laatstgenoemde lijkt zelfs op het punt te staan de tafel te verlaten en verdwijnt bijna buiten het kader van de tekening.

De prent geeft de houding weer van de politici rond 22 maart, bijna twee maanden na het uitbreken van de staking. Kuyper kon toen rekenen op steun van rechterzijde waaronder de katholieke en protestantse parlementariërs, onder wie dus De Savornin Lohman, Mees en Nolens. 179 De Liberale Unie stond echter sceptisch tegenover de wetten, wat werd verwoord door Goeman Borgesius. Zij waren bang voor aantasting van het rechtsgevoel wanneer de wetten werden doorgevoerd en noemden de wetten een bedreiging voor zowel het gezag als

176 Jeroen Koch, Abraham Kuyper, een biografie (Amsterdam 2006) p. 470 en Jan de Bruijn, Abraham Kuyper.

Een beeldbiografie (Amsterdam 2008) p. 471.

177 Ibidem. p. 472.

178 Zie Bijlage IV, figuur 15. 179

Dr. A.J.C. Rüter, De spoorwegstakingen van 1903. Een spiegel der arbeidersbeweging in Nederland (Leiden 1935) p. 455.

55

het recht.180 De reactie van de liberaal Mees was kritisch maar vreedzaam. Hij stelde drie vragen aan de regering, waaronder de vraag of de regering de staking niet aan had zien komen zien. Daarnaast vroeg hij of de regering zich na de staking wel op de hoogte had laten houden van de situatie omtrent de staking. Maar hij voegde er aan toe dat hij begreep dat de regering onmogelijk bij alle arbeidsconflicten kon bemiddelen.181 Ten slotte de reactie van Troelstra. In zijn toespraak in de Tweede Kamer als reactie op de voorstellen van Kuyper, pleit hij voor het uitstel ervan.182 Kuyper had namelijk ook een onderzoek ingelast naar de

arbeidsvoorwaarden van het spoorwegpersoneel dat uitgevoerd werd door een onafhankelijke staatscommissie.183 Troelstra deed een pleidooi om eerst de resultaten daarvan af te wachten en dan pas te stemmen over de wetsvoorstellen.184

Een week later stond er wederom een prent met Kuyper in De Amsterdammer over de strafwetten.185 Op deze donkere prent zitten minister Loeff, De Savornin Lohman en Kuyper in een woonkamer aan een tafel. Dit beeld is een citatie van een schilderij van de joodse schilder Meijer de Haan. Het schilderij heet ‘Een moeilijke plaats in de talmoed’ en is in 1880 geschilderd en het bijschrift van het schilderij was aanleiding voor een polemiek over de Talmoed tussen de Leidse hoogleraar Henricus Oort (1836-1927) en een jonge Amsterdamse rabbijn Tobias Tal (1847-1898).186 De Talmoed werd door Oort afgekraakt en hij raadde bestudeerders ervan aan hun tijd beter te besteden. In reactie hierop schreef Tal een boekje over de overeenkomsten tussen de Talmoed en de evangeliën. Maar deze vergelijkingen konden Oort niet overtuigen, volgens hem ging het om het ethische verschil tussen de Talmoed en de evangeliën. Omdat de Talmoed wettisch was, leidde deze tot de ondergang terwijl de evangeliën naar het leven leidde.187

De prent laat zien hoe Braakensiek tegen aanname van de strafwetten aankeek. Kuyper zit gemakkelijk op een stoel en kijkt naar Loeff. De Savornin Lohman zit achter de tafel met een groot boek naar Loeff toe geleund. Loeff, de minister van Justitie, zit met zijn elleboog op de tafel geleund en zijn hoofd op zijn hand. Hij kijkt treurig en moedeloos voor zich uit.

180 Ibidem. p. 404.

181 Dr. A.J.C. Rüter, De spoorwegstakingen van 1903. Een spiegel der arbeidersbeweging in Nederland (Leiden 1935) p. 422.

182 Ibidem. p. 423.

183 Jeroen Koch Abraham Kuyper, een biografie (Amsterdam 2006) p. 470 en Jan de Bruijn, Abraham Kuyper.

Een beeldbiografie (Amsterdam 2008) p. 470.

184 Dr. A.J.C. Rüter, De spoorwegstakingen van 1903. Een spiegel der arbeidersbeweging in Nederland p. 423. 185

Zie Bijlage IV, figuur 16.

186 http://www.jhm.nl/cultuur-en-geschiedenis/personen/h/haan,+meijer+de geraadpleegd op 24 april 2012 om 9.11.

187

‘Razernij over Oorts kritiek op Talmoed nog niet vergeten’ in: Nieuw Israëlitisch Weekblad op 21 november 1986 op pagina 22.

56

Braakensiek schetst de situatie zo om de nadruk te leggen op de overredingskracht van Lohman op minister Loeff. Ook werden Kuyper en Lohman op deze manier neergezet als samenwerkende ‘broeders’. De verwijzing naar een schilderij over een discussie over de Talmoed, een deel van het Oude Testament in de Bijbel, heeft Braakensiek bewust gekozen. De mannen van het ‘beginsel’ en de antirevolutionaire partij werden hiermee aangewezen als de mannen van de strafwetten. Braakensiek verwees naar de ‘wettische’ of orthodoxe manier waarop Kuyper met de strafwetten omging en deze manier zou leiden tot ondergang en niet tot leven.

Dan volgt later opnieuw een prent over de strafwetsontwerpen met Kuyper. De spanning in het land was nog steeds te snijden. Wat Braakensiek niet wist, was dat op de dag van het publiceren van de prent opnieuw stakingen uit zouden breken. Deze staking was gericht tegen de wetsvoorstellen van Kuyper. Op de prent gaat Braakensiek opnieuw in op de houding van Kuyper bij het debat over de strafwetontwerpen.

De prent is getiteld ‘De gewijzigde strafwetsontwerpen’ en stond op 5 april 1903 in De

Amsterdammer.188 Op de prent staat Kuyper als visboertje met zijn viskar bij de Nederlandse maagd. Onder de prent staat een dialoog tussen de twee die gaat als volgt: “Ned. Maagd: Zie je nu wel, boertje, dat je lelijk overvraagd hebt…en nu zal nog moeten blijken of de vis nog goed is… Het Visboertje: Nou, jufferlief, zet er je tandjes maar’s in…”.

Met de woorden van de Nederlandse maagd geeft Braakensiek opnieuw kritiek op het optreden van Kuyper. Met name op zijn bedoeling de strafwetten zo snel mogelijk aan te nemen. Kuypers reactie op haar kritiek duidt op een neerbuigende houding van Kuyper naar het Nederlandse volk toe. Braakensiek typeerde de houding van Kuyper als die van een knorrige visboer die vindt dat zijn klanten eerst maar moeten proeven voordat ze zeuren. Deze houding van Kuyper werd dus diezelfde nacht op de proef gesteld. Van 5 op 6 april brak de tweede staking van het spoorwegpersoneel uit.189

Deze keer was er duidelijk sprake van een politieke staking van socialisten en anarchisten.190 In de arbeidersorganisaties waren de meningen echter erg verdeeld over de kans van slagen van deze staking. De werkgevers dreigden namelijk met ontslagen en de regering bood bescherming aan de mensen die wél wilden werken. De staking bleef daardoor beperkt tot het westen van het land en liep uit op een mislukking. Daarop werd de tweede staking gebruikt als bewijs voor noodzakelijkheid van het aannemen van de nieuwe

188 Zie Bijlage IV, figuur 17.

189 C. Augustijn, J.H. Prins en H.E.S.Woldring, Abraham Kuyper. Zijn volksdeel, zijn invloed (Delft 1987) p. 136.

57

strafwetsontwerpen.191 De wetsontwerpen van Kuyper werden met grote meerderheid in de Tweede Kamer aangenomen en op 11 april met algemene stemmen goedgekeurd in de Eerste Kamer.192