• No results found

Braakensieks karakteristiek van Kuypers nieuwe vorm van politiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Braakensieks karakteristiek van Kuypers nieuwe vorm van politiek"

Copied!
155
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Braakensieks karakteristiek

van Kuypers nieuwe vorm

van politiek

Hoe karakteriseerde Johan Braakensiek het optreden van Abraham Kuyper op zijn politieke prenten in De Amsterdammer van 1888 tot 1920 en welke veranderingen in de politieke openbaarheid bracht hij daarbij tot uiting?

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding ... 5

Hoofdstuk 1Karikaturen als bron ... 9

1.1. Theoretische werking karikaturen ... 9

1.2. Theoretische onderbouwing prenten Braakensiek ... 13

Hoofdstuk 2 De nieuwe politieke openbaarheid, het weekblad en de tekenaar ... 21

2.1. Abraham Kuyper en de nieuwe vorm van politieke openbaarheid ... 21

2.2. De opkomst van dag- en weekbladen in Nederland; De Amsterdammer ... 26

2.3. Visies op het werk van Braakensiek ... 31

Hoofdstuk 3 Braakensiek, Kuyper en zijn collega’s ... 37

3.1 Kuyper en de prenten van Braakensiek ... 37

3.2 Kuyper en zijn collega’s ... 39

3.2.1. Herman Schaepman (1844-1903) ... 39

3.2.2. Samuel van Houten (1837-1930) ... 40

3.2.3. Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919) ... 41

3.2.4. Alexander Frederik de Savornin Lohman (1837-1924) ... 43

3.2.5. Pieter Jelles Troelstra (1860-1930) ... 44

3.2.6. Theodorus Heemskerk (1852-1932) ... 46

Hoofdstuk 4 Kuyper en de spoorwegstakingen in 1903 ... 50

4.1. De spoorwegstaking ... 50

4.2. De Strafwetten ... 53

4.3. De Stakingswetten ... 57

Hoofdstuk 5 Kuyper en de Hooger Onderwijswet en de Drankwet ... 59

5.1.1. Hooger Onderwijswet ... 59

5.1.2. De Eerste Kamer ontbonden ... 62

(3)

3

Hoofdstuk 6 Kuyper als journalist ... 72

6.1. Politiek en polemieken ... 72

6.2. Journalist en premier ... 75

6.3. Journalistiek als laatste wapen ... 76

Hoofdstuk 7 Kuypers reislust ... 81

7.1. Internationale ophef ... 81

7.2. Reiziger of premier ... 84

7.3. Reizen als verstoten politicus ... 86

Hoofdstuk 8 Kuyper in vrouwenkleren ... 90

8.1. Dienstmeisje en gastvrouw ... 90

8.2. De noodwet ... 92

8.3. Mevrouw Kuyper en Heemskerk ... 93

8.4. Mevrouw Kuyper en de Tweede Kamer ... 95

Hoofdstuk 9 Kuyper als opvolger van Calvijn ... 98

9.1. Kuyper in zeventiende-eeuwse kledij ... 98

9.2. Kuyper en de calvinistische leer ... 101

Conclusie ... 105

Geraadpleegde literatuur, internetsite en bronnen ... 108

Bijlage I Hoofdstuk 3.1. Kuyper en de prenten van Braakensiek ... 113

Bijlage II Hoofdstuk 3.2. Kuyper en zijn collega’s: Grafieken ... 115

Bijlage III Hoofdstuk 3.2. Kuyper en zijn collega’s: Prenten ... 118

Bijlage IV Hoofdstuk 4 Kuyper en de spoorwegstakingen in 1903 ... 121

Bijlage V Hoofdstuk 5 Kuyper en de Hooger Onderwijswet en de Drankwet ... 126

Bijlage VI Hoofdstuk 6 Kuyper als journalist ... 132

Bijlage VII Hoofdstuk 7 Kuypers reislust ... 139

Bijlage VIII Hoofdstuk 8 Kuyper in vrouwenkleren ... 145

(4)
(5)

5

Inleiding

‘De man die de caricatuur er boven op heeft geholpen, Dr. Kuyper met z’n enorme kop, herkent een ieder die van de geïllustreerde periodieken kennis nam’.1

Deze uitspraak

verscheen in 1911 in Het nieuws van den dag voor Nederlands Indië. Abraham Kuyper (1837-1920) domineerde jarenlang de politieke prenten in Nederland. Daarmee was zijn gezicht een van de eerste gezichten die bekend werd bij het grote publiek. Bij gebrek aan foto’s en film en dankzij een groeiende dagbladenpers bepaalden politieke spotprenten het beeld van Kuyper.2 Op de prenten van Johan Braakensiek (1858-1940) in De Amsterdammer, van Albert Hahn (1877-1918) in De Notenkraker en van Louis Raemaekers in De Telegraaf (1869-1956), werd het optreden van Kuyper wekelijks onder de loep genomen.

De aandacht die er voor de persoon Kuyper ontstond getuigde van een nieuwe

politieke periode. Zoals Abraham Kuyper vanaf het einde van de negentiende eeuw inspeelde op de vraag naar een nieuw type politiek leider3, zo speelden de tekenaars in op de vraag naar karakteriseringen van de leiders. Juist bij deze nieuwe politiek leiders was het mogelijk een karikatuur te maken omdat ze afstand namen van de beheerste stijl van politiek voeren zoals de liberalen dat deden.4 De manier waarop Kuyper inspeelde op de politiek in Nederland was nieuw en de vele karikaturen over zijn optreden illustreerden dit.

Karikatuur kan dus dienen als informatiebron om de politieke cultuur van een tijd beter te begrijpen. Karikaturen zijn vaak tegen een persoon of organisatie gericht en vertellen iets over zowel de tegenpartij als de aanvallende partij.5 In het geval van Kuyper leggen de vele prenten over zijn persoon de opvattingen van de aanvallende partij over de ideale

politieke leider bloot. De tekenaar stelde in zijn prent de norm, en liet de kijker zien op welke manier Kuyper buiten deze norm trad.6

Bovenstaande tegenstelling vormt het uitgangspunt voor dit onderzoek. De

aanvallende partij is de spotprenttekenaar Johan Braakensiek, de tegenpartij is de politicus Abraham Kuyper. De prenten die Braakensiek tekende voor De Amsterdammer van 1886 tot 1920 vormen de belangrijkste bron voor dit onderzoek. Braakensiek begon te tekenen in een

1

‘n Bijna minister in Nederland’ in: Het nieuws van den dag voor Nederlands Indië op 26 januari 1911 op pagina 6.

2 Henk te Velde, Stijlen van leiderschap Persoon en politiek van Thorbecke tot den Uyl (Amsterdam 2002) p. 84-85.

3 Ibidem. p. 10. 4

Ibidem. p. 51.

5 Lawrence H. Streicher., ‘On a theory of political caricature’, in Comparative Studies in Society and History, 9/4 (1967) p. 440.

6

(6)

6

tijd die door Ido de Haan en Henk te Velde werd omschreven als een tijd van nieuwe politieke openbaarheid die onder meer in de antirevolutionaire partij tot uiting kwam.7 Van het werk van Braakensiek zijn de prenten waarop Kuyper een rol speelt, geselecteerd en geanalyseerd. De onderzoeksvraag die daarbij gehanteerd werd is: ‘Hoe karakteriseerde Johan Braakensiek het optreden van Abraham Kuyper op zijn politieke prenten in De Amsterdammer van 1888 tot 1920 en welke veranderingen in de politieke openbaarheid bracht hij daarbij tot uiting?’

Aanleiding voor dit onderzoek vormde het onderzoekscollege Karikatuur dat in 2011 werd gegeven door prof. Dr. Bosch aan de Rijksuniversiteit in Groningen. Bij dit college stonden de prenten van Johan Braakensiek eveneens centraal en waren zijn prenten tijdelijk door het persmuseum in Amsterdam uitgeleend aan de universiteitsbibliotheek in Groningen. Tijdens dit college is onder andere onderzoek gedaan naar de prenten waarop Braakensiek Kuyper in vrouwenkleren had getekend en is gekeken welke politieke betekenis dit had. De resultaten van dit onderzoek zijn gedeeltelijk opgenomen in deze scriptie.

Hoewel er wel verscheidene stukken over Braakensiek zijn verschenen, zijn er geen onderzoeken naar zijn prenten bekend. Een vergelijkbaar overzicht als het werk over Albert Hahn van Koos van Weringh, is niet voorhanden. Daarnaast zijn in biografieën en andere stukken over Kuyper wel prenten van Braakensiek opgenomen, maar onderzoek naar de beeldvorming over Kuyper met de prenten als bron, zijn niet verschenen. De bijzondere plaats die Kuyper en Braakensiek innemen in de Nederlandse geschiedenis komen in dit onderzoek samen.

Ter beantwoording van de onderzoeksvraag zijn verschillende deelvragen opgesteld. Ter inleiding van onderzoek naar karikaturen wordt een uiteenzetting over de werking ervan gegeven aan de hand van de theorieën van Lawrence H. Streicher en William Coupe. Aan de hand daarvan wordt een vergelijking gemaakt met de prenten van Braakensiek en antwoord gegeven op de vraag of zijn prenten karikaturen zijn en hoe ze werken. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van uitkomsten van literatuuronderzoek naar Johan Braakensiek en het weekblad waar hij voor tekende; De Amsterdammer. Dit overzicht wordt gevolgd door een overzicht over het leven van Abraham Kuyper en zijn rol bij de vorming van een nieuwe vorm van politiek.

Om aan te tonen welke plaats Kuyper innam op de prenten van Braakensiek, zijn statistische overzichten opgesteld over hoe vaak hij werd getekend, in welke jaren hij

veelvuldig werd getekend, en hoeveel aandacht de ARP kreeg. Daarnaast is het aantal prenten

7

(7)

7

met Kuyper vergeleken met het aantal met andere politici als Schaepman, Domela

Nieuwenhuis, De Savornin Lohman en Heemskerk. Een vergelijking met deze politici geeft inzicht in de manier waarop Kuyper gekarakteriseerd werd.

Vervolgens is een selectie gemaakt van de prenten geordend op thema’s. In de eerste plaats zijn de thema’s geanalyseerd die betrekking hadden op Kuyper’s politieke optreden in de Tweede Kamer. De spoorwegstaking, de Hooger Onderwijswet en de Drankwet zijn de thema’s waarover Braakensiek de meeste prenten over tekende. Tijdens een spoorwegstaking in 1903 was Kuyper minister-president en de manier waarop hij de staking neersloeg werd in de pers fel bekritiseerd, zo ook door Braakensiek. De Hooger Onderwijswet was een politieke doelstelling waar Kuyper lange tijd voor streed en die hij tijdens zijn minister-presidentschap doorvoerde. Een laatste politieke doelstelling die nader is geanalyseerd, is de Drankwet. Met deze wet zette Kuyper zich in voor de ‘zedelijke belangen der natie’8

, en die inzet was een veelbesproken onderwerp in de pers.

In de tweede plaats zijn thema’s geanalyseerd die betrekking hadden op Kuyper’s optreden buiten de Tweede Kamer. Kuyper was naast politicus ook journalist, hij was eindredacteur van zijn eigen krant De Standaard. Braakensiek besteedde verschillende prenten aan Kuypers journalistieke werk. Daarnaast maakte Kuyper tijdens zijn leven vele reizen naar het buitenland. Ook deze reizen wisten verscheidene keren het nieuws te halen en Braakensiek bracht de ophef over de reizen in beeld. Onderzocht is hoe Braakensiek Kuypers optreden buiten de Kamer weergaf op de politieke prenten.

In de laatste plaats zijn thema’s geanalyseerd die ingaan op de belangrijkste associaties waarmee Braakensiek Kuypers optreden in verband bracht. In de eerste plaats is dat het thema Kuyper in vrouwenkleren, waar eerder naar verwezen werd in deze inleiding. Opvallend vaak karakteriseerde Braakensiek Kuyper als vrouw. Daarnaast associeerde Braakensiek Kuyper vaak met het calvinisme. Onderzocht is welke opvattingen van Braakensiek achter deze karakteriseringen schuilden.

Voor beantwoording van deze vragen is gebruik gemaakt van een digitaal bestand waarop alle prenten van Braakensiek staan die in De Amsterdammer zijn verschenen. De prenten die uitgebreid beschreven worden zijn opgenomen in de bijlagen bij deze scriptie. De overige prenten zijn te raadplegen via de website van De Groene Amsterdammer9. Om de

prenten te kunnen analyseren is veelvuldig gebruik gemaakt van het digitale krantenbestand van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Daarnaast is voor herkenning van de politici op

8

(8)

8

de prenten veel gebruik gemaakt van het digitale Biografisch Woordenboek. Onder andere aan de hand van deze bronnen is gekeken hoe Kuyper werd gekarakteriseerd door

(9)

9

Hoofdstuk 1Karikaturen als bron 1.1. Theoretische werking karikaturen

Een onderzoek met karikatuur als bron is een lastige opgave doordat de vraag naar wat karikatuur is en hoe het precies werkt geen eenduidig antwoord oplevert.10 Om toch een zo goed mogelijk antwoord te formuleren en tegelijkertijd de belangrijkste twistpunten bij deze vraag te geven, worden de artikelen van Lawrence H. Streicher en W.A. Coupe behandelt. Streicher en Coupe schreven allebei in Comparatieve Studies in Society and History een artikel over de theorie van de politieke karikatuur. Het artikel van Coupe verscheen in 1969 twee jaar na die van Streicher, en was een reactie op de stellingen van Streicher.

Streicher stelt dat de discussie over karikatuur gaat over de professionele of gepubliceerde karikaturen en bijvoorbeeld muurtekeningen uitsluit. Op de vraag naar wat karikatuur is stelt Streicher dat karikatuur te vergelijken is met satire in literatuur. Een kernmerk daarvan is de demonstratie en ontmaskering van menselijke ondeugden en dwaasheden om daarmee personen belachelijk maken. Hij stelt dat grafische karikaturen picturaal net zo spotten als satire in de literatuur. 11

Centraal bij Streichers uitleg van karikatuur is het idee van ‘distortion’ ofwel verdraaiing of wijziging van de originele vorm. De originele term ‘caricare’ betekent overbelasten of te zwaar belasten. Deze betekenis verwijst dus niet direct naar een

ridiculisering maar naar een overdrijving. Overdrijving kan echter op verschillende manieren gedaan worden. Een tekenaar kan symbolische deformatie aanbrengen door het perspectief zo op te stellen dat de aandacht naar bepaalde punten getrokken wordt. Daarnaast kan

overdrijving door de tekenaar op een constructivistische manier worden ingezet wanneer de originele vorm, proportie of stof veranderd worden. Ten slotte kan verdraaiing ook werken door middel van simplificatie en het weglaten van zoveel mogelijk lijnen. De karikaturist kan daarmee de aandacht vestigen op herkenbare gelaatstrekken van personen.12

Daarnaast is het volgens Streicher nuttig de begrippen ‘cartoon’ en ‘karikatuur’ van elkaar te scheiden. De term karikatuur wordt gebruikt om overdreven representatie te weergeven van de meest karakteristieke gelaatstrekken van personen of dingen op een

satirische manier. Karikatuur verwijst dan naar een groteske of belachelijke representatie van

10

W.A. Coupe, ‘Observations on a theory of political caricature’, in Comparative Studies in Society and History, 11/1 (1969) p. 84.

11 Lawrence H. Streicher, ‘On a theory of political culture’, in: Comparative Studies in Society and History 9/4 (1967), 427-445, aldaar 431.

(10)

10

de hoon of dwaasheid van menselijke ondeugden of dwaasheden en overdrijvingen van hun meest karakteristieke gelaatstrekken door middel van een grafische afbeeldingen.13

De term cartoon refereert naar ‘opbouwende’ en ‘ontmaskerende’ technieken van grafische presentaties van de actoren op het menselijk toneel. In die ‘methodologische’ zin is de cartoon waarde-neutraal. In tegenstelling tot ‘cartoon’ noemt Streicher ‘karikatuur’

negatief omdat het de actoren te kijk zet en ze uitlacht. Het verwarrende is echter dat Streicher aangeeft dat het ontmaskerende aspect wel op zowel cartoons als karikaturen voor komt. In ridiculiserende zin zijn de begrippen cartoon en karikatuur dus meestal inwisselbaar te gebruiken.14

Bij de stelling van Streicher dat de term cartoon refereert naar ‘opbouwende’ en ‘ontmaskerende’ technieken, sluit Coupe zich aan. Coupe stelt echter dat daar nog een derde benadering aan toegevoegd kan worden die net zo belangrijk is. Hij stelt dat karikaturen ook een genoegen kan zijn om naar te kijken omdat een complexe situatie duidelijk wordt samengevat. Het geeft een goede allegorie van een politieke situatie.15

Met Streichers stelling dat karikatuur als negatief gedefinieerd moet worden, is Coupe het niet eens. Coupe stelt dat karikaturen eerder beschouwd kunnen worden in het licht van de realistische portretkunst van de Renaissance die voor het amusementgehalte geproduceerd werd met een ‘distortion’ ofwel verdraaiing.16

Coupe legt daarmee de nadruk op het amusementgehalte van de prent en niet op het ontmaskerende aspect.

De werking van karikatuur vergelijkt Streicher met satire in literatuur. Karikatuur toont een persoon, een groep of een symbolische presentatie van een natie, een politieke partij, een ideologie of een sociaal vraagstuk. Aan de hand daarvan zijn karikaturen in te delen in sociale en politieke prenten. De politieke karikatuur ridiculiseert personen, groepen of organisaties die betrekking hebben op een machtsstrijd in de samenleving. Sociale karikaturen hebben geen betrekking op de zittende machthebbers en gaan over niet-politieke zaken.17 Coupe stelt ter aanvulling dat onderscheid tussen prenten over de binnenlandse politiek en de internationale politiek van belang is. Bij prenten over binnenlandse politiek is het vooral de bedoeling dat ze de spanning over een serieus politiek debat breken zodat die op een

13 Lawrence H. Streicher, ‘On a theory of political culture’, in: Comparative Studies in Society and History 9/4 (1967), 427-445, aldaar 431.

14

Ibidem. p. 427-445, aldaar 431, 432.

15 W.A. Coupe, ‘Observations on a theory of political caricature’ in: Comparative Studies in Society and History 11/1 (1969) 79-95 aldaar 87.

16

Ibidem. p. 79-95 aldaar 86-87.

(11)

11

beschaafde manier hervat kan worden. Prenten over internationale politiek zijn er eerder op gericht onzekerheid en angst voor andere landen te neutraliseren.18

De vergelijking van Streicher van karikatuur met satire in literatuur vindt Coupe ongelukkig gekozen. De twee verschijnselen bestaan volgens Coupe niet alleen naast elkaar, maar ook in combinatie met elkaar. Zo kan grafische kunst ook satirisch zijn zonder dat het gebruik maakt van karikatuur, en satire in literatuur kan juist satirisch zijn door middel van karikaturale voorstellingen. Om een persoon te typeren met grafische kunst is bijna altijd een vorm van karikatuur gewenst, maar dat betekent niet automatisch dat de prent satirisch bedoeld is, aldus Coupe.19

In aansluiting op de bewering van Streicher over satire gaat Coupe in zijn artikel in op de definitie van satire van de Duitse dichter-filosoof Friedrich Schiller. Zijn analyse daarvan is volgens Coupe nog steeds geldig en van toepassing op zowel literatuur als de grafische kunst. Schiller stelde dat de basis van satire ligt in de spanning tussen ideaal en werkelijkheid. Deze spanning kan op twee manieren uitgedrukt worden, een emotionele en serieuze manier of op een humoristische en zotte manier. De emotionele en serieuze manier noemde Schiller de straffende satire en de humoristische en zotte manier de lachende of speelse manier. In theorie is het effect van beide manieren hetzelfde; de gepresenteerde realiteit wordt een object van smakeloosheid in het geheugen van de kijker en beide manieren leggen de nadruk op de defecten van individuele personen of een samenleving. In de praktijk is de uitwerking echter vaak verschillend en juist dat verschil zou centraal moeten staan bij onderzoek naar politieke prenten. Dit verschil wordt volgens Coupe vaak te snel over het hoofd gezien omdat de kijker verwacht dat de prent humoristisch is bedoeld. De serieuze politieke boodschap in

humoristische vermomming wordt daarmee niet uit de prent gehaald.20

Volgens Streicher hebben karikaturen meestal een snelle uitwerking. Waar lezers voor een artikel de tijd moeten nemen om het door te nemen, kan met een karikatuur met één oogopslag een gebeurtenis uitgelegd worden. Ze zijn dan ook meestal opgesteld in

gecondenseerde vorm of met een synecdoche. Ook staan ze meestal op zichzelf en maken ze geen deel uit van een serie. Ze laten een situatie zien zoals die op dat moment is.21

Karikatuur maakt gebruik van beeldtaal dat aansluit bij bestaande iconografische types in de kunst. Streicher vergelijkt de werking van die types met werking van het oude

18 W.A. Coupe, ‘Observations on a theory of political caricature’ in: Comparative Studies in Society and History 11/1 (1969) 79-95 aldaar 90-91.

19 Ibidem. p. 79-95 aldaar 85. 20 Ibidem. p. 79-95 aldaar 89-90. 21

(12)

12

hiërogliefenschrift die zonder uitleg of kennis niet begrepen kunnen worden. De taal van karikatuur hangt dus samen met sociale en culturele elementen van een samenleving en moeten aansluiten bij nationale, literaire en taalkundige kennis.22

Een belangrijk onderdeel van de karikatuur zijn de bij- en onderschriften. Streicher stelt dat ze essentieel zijn voor de tekeningen omdat ze personen ‘leven en natuurlijke realiteit’ geven. Soms maakt de karikaturist gebruik van populaire teksten of gedichten of uitspraken van historische figuren. Daarmee kan het verleden doorgetrokken worden naar het heden en ‘dode’ figuren een stem geven.23

Coupe is het met de bewering dat de teksten een karikatuur een stem geven niet helemaal eens. Hij stelt dat bijschriften en tekstballonnen soms ook afbreuk doen aan de impact van de prent. De tekst kan zelfs tautologisch werken en de grap bederven van de prent. Volgens Coupe spreken succesvolle karikaturen voor zichzelf en hebben ze geen tekst nodig.24

Over de interpretatie van de boodschap van karikatuur zegt Streicher dat karikatuur beschouwd kan worden als ‘gids voor de aanvaller’. Ze vertellen namelijk aan de hand van negatieve definities of stereotyperingen welke agressieve tendensen er bestaan en wie of wat de doelwitten daarvan zijn. Karikaturen brengen de persoonlijke gevoelens samen en maken er publieke sentimenten van. Ze geven dus betekenis aan naties, figuren en gebeurtenissen.25 Uit de karikaturen zou een aanvaller dus af moeten kunnen leiden waarover onvrede heerst. In die zin, stelt Streicher, staat de karikaturist gelijk aan de columnist die ook betekenis geeft aan gebeurtenissen.

Daarnaast, zegt Streicher, kan de boodschap van karikatuur geïnterpreteerd worden als sociale kritiek. Door politieke figuren te ontmaskeren komen ze menselijker over, wat een positieve uitwerking kan hebben. Maar daar staat tegenover dat door de menselijkheid ze ook een deel van hun politieke prestige verliezen. Naast de werking dat karikaturen door te ontmaskeren een negatieve kant van personen en gebeurtenissen laten zien, tonen ze dus ook een deel van de realiteit.26 In reactie daarop stelt Coupe dat karikaturen niet alleen een negatieve uitwerking hebben maar soms ook bewondering of genegenheid opwekken. De constante herhaling van de opvallende persoonlijke kenmerken van bijvoorbeeld een politicus, geeft hem een soort familiariteit die leidt tot een soort sympathieke minachting. Dat verklaart

22 Lawrence H. Streicher, ‘On a theory of political culture’, in: Comparative Studies in Society and History 9/4 (1967), 427-445, aldaar 437.

23

Ibidem. p. 427-445, aldaar 438.

24 W.A. Coupe, ‘Observations on a theory of political caricature’ in: Comparative Studies in Society and History 11/1 (1969) 79-95 aldaar 81.

25

(13)

13

ook waarom veel politici zich ondanks de kritieken gevleid voelen wanneer ze vaak op politieke prenten voor komen.27

Ten slotte stelt Streicher dat de karikaturist bij het opstellen van een karikatuur zijn boodschap zo treffend mogelijk opstelt. Hij definieert of kiest daarom een vijand die daarvoor het meest geschikt is en valt die aan met spot. Karikaturen ontstaan daarom veelvuldig tijdens machtsconflicten en daarmee proberen karikaturisten de prestige van de oppositie kleiner te laten lijken.28 Met de stelling dat karikaturen veelvuldig ontstaan tijdens machtsconflicten is Coupe het niet eens. Coupe stelt dat dit per land kan verschillen en het niet alleen heeft te maken met een machtsconflict maar ook met de historische ontwikkeling van een land.29 Over het algemeen is de uitleg van karikatuur door Streicher negatiever dan die van Coupe. Volgens Coupe kunnen karikaturen situaties duiden zonder dat ze een specifiek doel in de vorm van een persoon of instituut aanvallen. Het satirische aspect hoeft volgens Coupe niet altijd aanwezig te zijn in karikaturen, en volgens Streicher is satire juist de essentie ervan.

1.2. Theoretische onderbouwing prenten Braakensiek

De theoretische uiteenzettingen van Streicher en Coupe over de werking van karikaturen en manier waarop ze bestudeerd kunnen worden bij een wetenschappelijk onderzoek, vormen uitgangspunt voor onderzoek naar de prenten van Johan Braakensiek. In de eerste plaats gaat het bij de prenten van Braakensiek om karikaturen omdat ze, zoals Streicher omschreef, de demonstratie en ontmaskering van menselijke ondeugden bevatten. Op een subtiele manier maakte Braakensiek daarmee politici en hun optreden belachelijk. Bij Kuyper deed hij dit bijvoorbeeld door hem in vrouwenkleren te tekenen en daarmee te wijzen op ondeugden als onverantwoordelijkheid en zwakheid.

Een techniek waar Braakensiek weinig gebruik van maakte is ‘distortion’ ofwel verdraaiing van de originele vorm. Braakensiek paste vooral symbolische deformatie toe waardoor hij de aandacht naar personen of voorwerpen trok door te werken met licht en donker effecten. Op constructivistische manier overdreef Braakensiek vaak niet, behalve dat hij personen bijvoorbeeld in vrouwenkleren of klerikale kleding tekende. Van simplificatie maakte Braakensiek weinig gebruik. Hoewel sommige prenten simpeler opgesteld waren dan andere, zijn de prenten vergeleken met die van bijvoorbeeld Hahn heel gedetailleerd. Toch

27

W.A. Coupe, ‘Observations on a theory of political caricature’ in: Comparative Studies in Society and History 11/1 (1969) 79-95 aldaar 89, 92,93.

28 Lawrence H. Streicher, ‘On a theory of political culture’, in: Comparative Studies in Society and History 9/4 (1967), 427-445, aldaar 440/441.

(14)

14

was Braakensiek ook in staat met enkele lijnen een persoon herkenbaar te tekenen, wat bijvoorbeeld te zien is op de prent ‘Het onwillig jongetje’. Daarop is het gezicht van Kuyper vanaf de zijkant herkenbaar getekend met slechts weinig lijnen.30

Waar Braakensiek heer en meester in was, was de derde referentie naar karikaturen die Coupe toevoegt aan de referenties van opbouwende en ontmaskerende prenten. Prenten kunnen volgens Coupe ook een genoegen zijn om naar te kijken en een complexe situatie in één keer duiden. Ze geven een goede allegorie van een politieke situatie. Op één prent wist Braakensiek soms de verschillende visies van politici te vangen en duidelijk te maken. Bijvoorbeeld bij de ‘circus-prenten’ over de Hooger Onderwijswet of de prenten over de strafwetsontwerpen naar aanleiding van de spoorwegstakingen.31 Braakensiek maakte vaak gebruik van personificaties om abstracte begrippen duidelijk te maken. Bij prenten over de Nederlandse politiek voerde hij bijvoorbeeld vaak de Nederlandse Maagd ten tonele, maar ook vrouwen die de Eerste Kamer, de katholieke partij of de Menselijkheid personifieerden. Daarnaast speelde de Nederlandse leeuw vaak een rol op prenten over de Nederlandse politiek, die symbool stond voor het Nederlandse volk.

De prenten gaven dus het nieuws van de week weer in gecondenseerde vorm. Soms bracht Braakensiek zelfs de binnenlandse en buitenlandse politiek samen op één prent. Bijvoorbeeld op de prent ‘Minister Kuyper te Ischl’ waarop Braakensiek zowel Kuypers reislust als een interne machtsstrijd in Hongarije bij elkaar bracht.32 Of, misschien minder duidelijk, op de prent ‘In de Arke der verzoening’.33

Op deze prent weergaf Braakensiek de betekenis van de staatscommissie als laatste redmiddel voor het land, en tegelijkertijd duidde hij de interne strijd binnen de ARP tussen Heemskerk en Kuyper door hen al strubbelend op de loopplank te tekenen. Synecdoche’s komen niet vaak voor op de prenten van Braakensiek. Hij werkte eerder met symbolen zoals de Nederlandse maagd of Kuyper die dan symbool stonden voor de hele ARP. Wel stonden de prenten, zoals Streicher zegt, vaak op zichzelf en toonden ze de situatie zoals die op dat moment was. Enkele keren verwees Brakensiek in zijn prent naar een eerdere prent, maar van een serie kan daarmee niet gesproken worden.34

Vaak wist Braakensiek dus met één prent een ingewikkelde politieke situatie te duiden. Voor de begrijpelijkheid van zijn prent maakte hij naast personificaties, gebruik van iconografische types die bekend waren bij zijn publiek. Zo tekende hij politici veelvuldig in

30 Zie bijlage VIII, figuur 60. 31

Zie bijlage V, figuren 22 en 23 en bijlage IV figuur 15. 32 Zie bijlage VII figuur 48.

33 Zie bijlage VIII figuur 64. 34

(15)

15

vorm van Bijbelse figuren als Jozef, Mozes, Simson, Koning Saul, Koning David en Noach en vergeleek hij situaties vaak met de ontsnapping aan de zondvloed, de uittocht uit Egypte en de tocht naar het Beloofde land.35 Ook heiligen uit de katholieke traditie speelden een rol op de prenten zoals de heilige Antonius en veelvuldig Sint Nicolaas en Zwarte Piet.36 Ook deed hij vaak een beroep op de Griekse mythologie en verschenen onder meer Bacchus, Mars, Odysseus en Perseus op het toneel van de Nederlandse politiek.37 Soms zette hij ook

schilderijen van Nederlandse schilders in om de boodschap van een prent over te brengen. Zo gaf hij de personen van De Nachtwacht nieuwe gezichten, speelde Theodorus Heemskerk een rol op een schilderij van Pieter Breughel en speelde Lohman een rol op een schilderij van Pieter Aertsz.38 Meer dan eens maakte Braakensiek ook gebruik van dierenallegorieën en werd Kuyper bijvoorbeeld afgebeeld als verslagen leeuw of strijdbare kat.39

Ook historische figuren stonden Braakensiek bij om politieke situaties te duiden. Zo kon Caesar duidelijk maken waar een politiek leider op uit was en Napoleon wanneer de macht van een politiek leider uitgespeeld leek.40 En met Willem van Oranje als gewaardeerde historische figuur kon Braakensiek een figuur opstellen die boven de vetes tussen de politieke partijen stond.41 Soms speelde ook een historische gebeurtenis mee in de uitleg van een situatie zoals de troonafstand van Karel V voor Filips II.42 En soms sprak een bekende historische gebeurtenis ook voor zich zoals de Franse Revolutie en een verwijzing naar de guillotine.43

Daarnaast speelde literatuur ook een belangrijke rol in de beeldtaal van de prenten van Braakensiek. Hij zette de verhalen van Shakespeare vaak in om situaties te verbeelden. Zo tekende hij de Britse minister Chamberlain verschillende keren als Macbeth en figureerde

35 Zie het Bijvoegsel ‘Het wetsontwerp tot invoering van Leerplicht’ van 27 maart 1898 (Mozes), Bijvoegsel van 7 oktober 1916 (Jozef), Bijvoegsel van 12 september 1915 (David en Saul), Bijvoegsel van 28 december 1913 (Noach) en Bijvoegsel 14 april 1912 (Simson).

36 Zie bijlage VI figuur 37 en Bijvoegsel ‘St.Nicolaas en de Politiek’ dat op 6 december 1903 in De

Amstedammer verscheen.

37 Zie bijvoorbeeld bijlage V figuur 29. 38

Zie Bijvoegsel ‘De Alchemist’ van 9 juni 1912 (Breughel), Bijvoegsel van 25 juni 1911 (Aertsz.) en het Bijvoegsel van 30 september 1916 (Nachtwacht).

39 Zie Bijlage VI figuren 40 en 41.

40 Zie bijvoorbeeld Bijvoegsel ‘Verkiezingspolitiek’ dat op 28 mei 1905 in De Amsterdammer verscheen en Bijlage VII figuur 52.

41

Bijvoorbeeld de kleine prent ‘De Koningin en de politieke partijen’ die op 30 mei 1897 in De Amsterdammer verscheen.

42 Zie Bijlage VI figuur 39. 43

Zie bijvoorbeeld een kleine prent ‘De guillotine van 25 juni’ genaamd dat op 22 juni 1913 in De

(16)

16

Kuyper als King Lear uit het gelijknamige verhaal van Shakespeare.44 Daarnaast gebruikte Braakensiek de verhalen van Goethe en figureerden Kuyper en Lohman eens als Gretchen en Faust en Kuyper en Talma als de geest van Hamlet en zijn zoon Hamlet.45 Ook andere populaire literatuur als de eerder genoemde Don Quichotte van Cervantes en de drie musketiers van Alexandre Dumas behoorden tot de beeldtaal van Braakensiek.46

Ten slotte sloot Braakensiek bij de populaire cultuur aan door in te spelen op de tijd van het jaar. Zo verscheen er eigenlijk standaard rond 5 december een prent over Sinterklaas en pakjesavond en gaf hij daarmee dikwijls een samenvatting van de Nederlandse of Europese politiek. In de vorm van het uitdelen van pakjes beeldde Braakensiek bijvoorbeeld uit welke politici hun doelen behaald hadden dat jaar.47 Daarnaast verscheen rond de jaarwisseling dikwijls een prent waarop het oude jaar plaats maakte voor het nieuwe jaar waarbij de heilige Sylvester of de vredesengel ten tonele werd gevoerd.48

Uit de prenten van Braakensiek zou aan de hand van deze vele verwijzingen een onderzoek gedaan kunnen worden naar de populaire cultuur van Nederland. Alle verwijzingen waar Braakensiek gebruik van maakte moesten, in navolging van de theorie van Streicher, begrepen kunnen worden zonder uitleg. De mythen, Bijbelverhalen en historische vertellingen waren dus bekend bij de lezers van De Amsterdammer en onderdeel van de beeldtaal van Braakensiek.

Naast de beeldtaal verduidelijkte Braakensiek zijn prenten met bij- en onderschriften die volgens Streicher een essentieel onderdeel van de karikatuur vormen. Bij de prenten van Braakensiek is het zeer verschillende hoe essentieel de tekst was. De prent ‘Antonius en Cleopatra’ waarop Kuyper als Cleopatra figureert en Heemskerk als Antonius, spreekt als het ware voor zich.49 Het onderschrift ‘Ze is wel knap, maar arm weegt zwaar!’, uitgesproken door Heemskerk-Antonius, had eigenlijk net zo goed weggelaten kunnen worden. De

opstelling van de twee figuren en de gezichtsuitdrukkingen vertellen in één oogopslag hoe de verhoudingen op dat moment lagen binnen de Antirevolutionaire Partij. Bij andere prenten zijn de titel en de tekst onder de prent juist van groot belang om de boodschap helemaal te

44 Zie het Bijvoegsel ‘Chamberlain na den moord’ dat op 23 september 1900 in De Amsterdammer verscheen en Bijvoegsel ‘Dr. A. Kuypers ontslagname als Kamerlid wegens grote doofheid’ dat op 15 september 1912 verscheen.

45 Zie bijlage VIII figuur 55 en prent ‘Kuyper en Talma’ die op 27 september 1908 als kleine prent in De

Amsterdammer verscheen.

46 Zie bijvoorbeeld de kleine prent ‘Duelbevorderaars in de Tweede Kamer’ die op 25 december 1910 in De

Amsterdammer verscheen.

47 Zie bijvoorbeeld Bijvoegsel ‘Sinter-Cort’ dat op 2 december 1918 in De Amstedammer verscheen. 48 Zie bijvoorbeeld Bijvoegsel ‘Intocht van het gewapend Nederland in 1904’ dat op 3 januari 1904 in De

Amsterdammer verscheen.

(17)

17

begrijpen. Bijvoorbeeld de prent ‘De spanning in het land tengevolge der strafwetsvoordracht’.50

Op deze donkere prent wekte Braakensiek Thorbecke tot leven door hem Kuyper te laten berispen voor zijn optreden bij de spoorwegstakingen. Zonder het onderschrift is misschien niet te zien dat het om Thorbecke gaat. En zonder het onderschrift kan niet opgemaakt worden op welke manier Braakensiek Thorbecke inzet om de

gebeurtenissen te beoordelen. Op deze prent gaf Braakensiek duidelijk een ‘dode’ en stem, zoals Streicher het formuleerde. Naast historische figuren maakte Braakensiek ook gebruik van citaten uit toneelstukken, fabels, gedichten, Bijbelse verhalen en volksliedjes. Delen van de fabelen van La Fontaine werden vaak onder de prent geplaatst om de spanning van een politieke situatie te duiden.51 Ook de gedichten van Vondel deden dienst bij de uitleg over politieke gebeurtenissen. Zo diende het gedicht ‘Princelied’ dienst als bewijs dat het Nederlandse volk trouw beloofde aan Koningin Wilhelmina na de mislukte revolutie van Troelstra.52 Ten slotte vormden de volksliedjes belangrijke aanvullingen op de prenten van Braakensiek. Liedjes als ‘Kom pater jij moet kiezen gaan’ en ‘K heb m’n wagen volgeladen’ vormden sarcastische aanvullingen op afbeeldingen over het gedrag van politici.53 De teksten vormen een interessante aanvulling op de prenten en werken niet, zoals dat voor kan komen volgens Coupe, tautologisch. Ze droegen bij aan het satirische gehalte van de prenten.

Een nuttige onderscheiding bij karikaturen is volgens Streicher die van sociale en politieke prenten. De prenten van Braakensiek over Kuyper zijn eigenlijk allemaal in te delen onder politieke prenten. De politieke prent ridiculiseert personen of partijen die betrekking hebben op zittende machten. Op de prenten speelt Kuyper bijna altijd een actieve rol en werd hij of zijn optreden geridiculiseerd door Braakensiek. Daarnaast gaan de meeste prenten met Kuyper over de binnenlandse politiek. In navolging van Coupe zijn ze dan gericht op het breken van spanningen in het binnenland omtrent politieke debatten. Of de prenten van Braakensiek werkelijk deze uitwerking hadden, is lastig te meten, maar bij enkele prenten is dit wel goed voor te stellen. Bijvoorbeeld bij de prent ‘De Hooger Onderwijwet in de Eerste Kamer’ waarop Kuyper figureerde als Sancho Panza uit het verhaal over Don Quichotte.54 Daarbij klinkt de boodschap van Braakensiek door om de dwaze missie van de Hooger Onderwijswet op te geven en het debat op redelijke wijze te beëindigen.

50 Zie bijlage IV figuur 14.

51 Bijvoorbeeld op de prent ‘De tamme beer en zijn vriend’, Bijvoegsel dat op 21 februari 1909 in De

Amsterdammer verscheen.

52 Zie Bijvoegsel ‘Mislukte Revolutie’ dat op 30 november 1918 in De Amsterdammer verscheen. 53 Zie Bijvoegsel ‘Mr. Kerdijk als politiek patertje langs den kant’ van 17 juni 1894 en Bijvoegsel ‘Begrootingsdebatten in de Tweede Kamer’ Bijlage 8 figuur 9.

(18)

18

Op satirische wijze leverde Braakensiek met bovenstaande prent kritiek op het

optreden van Kuyper. Wanneer de definitie van Friedrich Schiller op de prent toegepast word, bevat de prent dus een spanning tussen ideaal en werkelijkheid. In Braakensieks voorstelling van de werkelijkheid gedroeg Kuyper zich als Sancho Panza, als een weinig nobele ezelrijder. Het ideaal zou zijn dat Kuyper deze rol op zou geven en zich serieus met de politiek bezig ging houden. In navolging van Schiller kan volgens Coupe bij politieke prenten een

onderscheid gemaakt worden tussen straffende satire en humoristische satire. Een algemeen oordeel hierover is bij de vele prenten over Kuyper moeilijk aan te brengen. De prent over Sancho Panza zou bijvoorbeeld ingedeeld kunnen worden bij humoristische satire. Maar de prent ‘De spanning in het land tengevolge van der strafwetsvoordracht’ kan ingedeeld worden bij de straffende satire.55 Op een serieuze manier stelde Braakensiek het optreden van Kuyper bij deze prent ter discussie. Braakensiek paste beide manieren van satire toe en legde daarmee de nadruk op Kuypers ondeugden. Dat de serieuze boodschap van een karikatuur verloren kan gaat wanneer de prent alleen als humoristisch wordt beschouwd, zoals Coupe zegt, lijkt bij de prenten van Braakensiek niet waarschijnlijk. Ook de humoristische prenten bevatten zoveel duidelijke informatie dat de boodschap moeilijk over het hoofd gezien kan worden. Wel maken grappige voorstellingen op de prenten het onderwerp wellicht minder beladen.

Over de interpretatie van de boodschap van karikaturen zijn Streicher en Coupe het niet eens. Streicher stelt dat karikaturen een ‘gids voor de aanvaller’ kunnen zijn, terwijl Coupe wijst op de positieve uitwerking die karikaturen kunnen hebben voor politiek leiders. Wanneer beide stellingen naast de prenten van Braakensiek met Kuyper worden gelegd, zijn ze beide te verdedigen. In de eerste plaats de uitleg van Streicher dat met karikaturen de doelwitten van de tegenstander getraceerd kunnen worden. In zekere zin heeft Kuyper in 1909 in het voorwoord van het boekje ‘Dr. A. Kuyper in de caricatuur’ hier zelf over geschreven. Hij schreef toen: ‘Zoo heb ook ik meer dan eens in de caricatuur genoten, en er uit geleerd. Natuurlijk overdrijft de caricatuur, maar juist door dit overdrijven ontdekt ze u soms iets in uw doen en laten, waar ge zelf minder op gelet had.’.56

Met Braakensieks negatieve prenten met Kuyper, gaf hij betekenis aan zijn optreden. Aan de hand van het grote aantal prenten kan de vinger gelegd worden op de gebeurtenissen en optredens waar onvrede over heerste. Of in het kader daarvan gesproken kan worden over agressieve tendensen zoals Streicher deed, gaat misschien te ver. Maar bijvoorbeeld met de

55 Zie bijlage IV figuur 14. 56

Kuyper, ‘Brief aan de uitgevers van den eersten druk’ in: Kuyper in de caricatuur 100 uitgezochte caricaturen

(19)

19

prenten van Braakensiek over de spoorwegstakingen uitte Braakensiek zijn onvrede over de manier waarop Kuyper en de regering daar mee om gingen. Ook de vele prenten over de Hooger Onderwijswet, de Drankwet en Kuypers manier van optreden dat Braakensiek verbeeldde met verwijzingen naar vrouwelijkheid en het calvinisme, geven aan waar Braakensiek zijn pijlen op richtte om zijn onvrede te uiten. In navolging van Streicher kan daarmee gezegd worden dat Braakensiek zijn persoonlijke gevoelens maakte tot publieke sentimenten en tegelijkertijd aansloot bij de persoonlijk sentimenten van zijn lezers.

In aansluiting op zijn stelling over de uitwerking van karikaturen, schreef Streicher dat ze het effect kunnen hebben dat ze politici menselijkheid geven. Dat kan de positieve

uitwerking hebben doordat politici dichter bij de volgelingen gebracht wordt. Maar het kan ook een verlies van prestige betekenen voor een politicus omdat hij er kleiner mee gemaakt wordt. Bij Kuyper is het laatste goed voor te stellen. Bij zijn aanhang was hij zeer geliefd en werd hij beschouwd als de grote leider die hen voorging in de politiek. De vele prenten van Braakensiek hebben deze grootsheid ter discussie gesteld door te wijzen op zijn

menselijkheid.

Bijvoorbeeld op ‘De Troonrede’, een bijvoegsel dat op 21 september 1902 verscheen. Hierop tilt Kuyper met veel moeite een enorme ballon op zijn schouders waarop de plannen staan geschreven die in de troonrede bekend gemaakt worden. Een vrouw reageert op dit tafereel door te zeggen; ‘Heere, Heere, wat een vracht! Als ze er zich maar geen ongeluk aan dragen..’. Waarop een mannelijke toeschouwer als volgt antwoord: ‘Maak je niet ongerust, mensch, over die vertoning. Zo’n ding is nooit massief..’. Waarmee Braakensiek lijkt te willen zeggen dat het optreden van Kuyper bij zijn volgelingen over kan komen alsof hij tot bovenmenselijke daden in staat is, maar dat de meeste mensen gelukkig beter weten; ook Kuyper is maar een mens. Daarmee leverde Braakensiek zoals Streicher het noemde ‘sociale kritiek’.

In reactie op de stelling van Coupe hadden de prenten van Kuyper misschien ook wel een positieve uitwerking. Dat Kuyper bij de herdruk van ‘Dr. A. Kuyper in de caricatuur’ zelf een voorwoord schreef en hierin meerdere malen benadrukte graag mee te hebben gewerkt aan de opkomst van de politieke prent, bewijst van een zekere trots dat hij zo vaak werd getekend.57 Of de tekeningen van Braakensiek ertoe bij droegen dat zijn lezers een soort sympathieke minachtig voor Kuyper koesterden is mogelijk. Zeker is dat Kuyper zich

57

Kuyper, ‘Brief aan de uitgevers van den eersten druk’ in: Kuyper in de caricatuur 100 uitgezochte caricaturen

(20)

20

ondanks de kritieken gevleid voelde door de aandacht. En in die zin heeft Coupe gelijk wanneer hij stelt dat karikaturen ook een positieve uitwerking kunnen hebben.

Samenvattend kan gesteld worden dat Braakensiek in zijn prenten vooral gebruik maakte van symbolische deformatie en daarmee complexe politieke situaties kon duiden. Simplificaties paste hij weinig toe, terwijl hij er wel toe in staat was. Hij gaf echter meestal veel informatie in gecondenseerde vorm en gaf zo een allegorie van de politieke situatie. Hij maakte daarvoor veel gebruik van personificaties en iconografische types die aansloten bij de populaire cultuur. Zijn inspiratiebronnen waren onder meer de Bijbel, bekende schilderijen, historische figuren en gebeurtenissen, de literatuur, heiligenvertellingen en feesten als kerst en Sinterklaas. De teksten bij de prenten van Braakensiek waren niet altijd even belangrijk. Bij sommige prenten lijkt de tekst overbodig en bij andere zijn ze essentieel om de boodschap te begrijpen.

Inspiratie voor zijn teksten bij de prenten haalde Braakensiek uit toneelstukken, literatuur, volksliedjes, uitspraken van historische figuren en gedichten als die van Vondel. De prenten die Braakensiek over Kuyper tekende waren allemaal politieke prenten en kunnen de

uitwerking hebben gehad dat ze de spanningen bij felle debatten hebben gebroken.

(21)

21

Hoofdstuk 2 De nieuwe politieke openbaarheid, het weekblad en de tekenaar 2.1. Abraham Kuyper en de nieuwe vorm van politieke openbaarheid

‘…al moest ik dan telkens het gelag betalen, mijn liefde voor de kunst stond hoog genoeg om voor haar bloei dit niet al te groote offer over te hebben.’58

Deze zin was Kuypers reactie bij het uitkomen van het boekje Kuyper in de caricatuur in 1909 waarin 100 prenten met Kuyper verzameld waren. De karikaturisten hadden dan misschien het beeld van Kuyper bepaald, hij had de spot naar eigen zeggen met ‘liefde voor de kunst’ gedragen. Dat het nieuwe wapen in de pers haar hoogtepunt bereikte op het moment dat Kuyper de politiek betrad59, zal echter zelfs Kuyper niet hebben voorzien. In het artikel ‘Vormen van politiek’ deden Henk te Velde en Ido de Haan onderzoek naar de veranderingen in de politieke openbaarheid van 1848-1900.60 Dat de belangrijkste veranderingen daarvan werden vormgegeven door Kuyper, zal hij waarschijnlijk ook niet hebben voorzien. Voor onderzoek naar de weergave van de nieuwe vorm van politiek is onderzocht wie Abraham Kuyper was en welke veranderingen binnen de politiek gerelateerd zijn aan zijn optreden.

Over de periode na 1848 onderzochten De Haan en Te Velde de veranderingen in de Nederlandse politiek, met de nadruk op de formele vorm van politiek en de politiek als vorm van emancipatie. Ze stellen dat een overtuigende beschouwing over de politieke cultuur gegeven kan worden door stijl en mentaliteit van de politiek bij een onderzoek naar politieke geschiedenis te betrekken. Politiek is namelijk geen statisch gegeven, maar roept de vraag op welke definities binnen de politiek valt en waar het zich mee bezig moet of mag houden. De Haan en Te Velde verdedigen in hun artikel dat de definities van politiek vanaf 1880

veranderden. Daardoor ontstond een nieuwe vorm van openbaarheid dat vooral in de socialistische en antirevolutionaire partijvorming tot uiting kwam.61 Abraham Kuyper zou hier een belangrijke bijdrage aan leveren. Tijdens zijn geboortejaar, in 1837, werd de politiek echter nog gedomineerd door de liberale vorm van politiek.

Abraham Kuyper werd in 1837 in Maassluis bij Rotterdam geboren als predikantszoon van Jan Frederik Kuyper en Henriëtte Huber. In 1849 verhuisde het gezin naar Leiden en ging Kuyper naar het Stedelijk Gymnasium aldaar. Daarna ging hij Nederlandse Theologie

studeren en werd hij beïnvloed door het modernisme. In 1860 won hij een prijsvraag van de

58 Kuyper ‘Brief aan de uitgevers van den eersten druk’ in: Kuyper in de caricatuur 100 uitgezochte caricaturen

met een brief van Dr. A. Kuyper (Amsterdam 1909) p. 1.

59

Remieg Aerts, Herman Liagre Böhl, Piet de Rooy en Hent te Velde, Land van Kleine gebaren. Een politieke

geschiedenis van de Nederland 1780-1990 (Amsterdam 1999) p. 159.

60 Ido de Haan en Henk te Velde, ‘Vormen van politiek. Veranderingen van de openbaarheid in Nederland 1848-1900’, in Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 111, (1996) p. 168.

(22)

22

Rijksuniversiteit in Groningen over Calvijn en A Lasco. Zijn academische studie sloot hij in 1862 af met zijn promotie tot doctor in de godgeleerdheid. Op zesentwintigjarige leeftijd trouwde hij met Johanna Schaay, met wie hij acht kinderen zou krijgen. Kort na zijn huwelijk trad hij aan als predikant in Beesd.62

In Beesd bekeerde Kuyper zich tot de calvinistische orthodoxie en keerde hij zich af van de rationalistische stroming in de theologie. Na zijn bekering sloot hij zich aan bij de antirevolutionaire beweging onder leiding van Groen van Prinsterer. Deze beweging verzette zich tegen de beginselen van de Franse Revolutie en de overheersing van de liberalen op kerkelijk en politiek gebied. In 1870 werd Kuyper predikant in Utrecht en Amsterdam. In weekblad De Heraut begon Kuyper met bestrijding van zijn tegenstanders en werd hij door hen al snel bestempeld als demagoog. Via de antirevolutionaire strijd voor de onderwijswet kwam Kuyper met de politiek in aanraking. In 1872 werd hij verkozen tot lid van de Tweede Kamer en was hij politicus.63

Vanaf de jaren ’70 veranderde de politiek in grote mate doordat de conservatieven van het toneel verdwenen, terwijl de katholieken en antirevolutionairen zich juist begonnen te manifesteren. Daarnaast ontstond een nieuwe modernere vorm van liberalisme, als alternatief voor het doctrinaire.64 De liberalen had tot dan toe de politieke vorm bepaald en de politieke vorm van debat voeren gestimuleerd. Op een beschaafde manier was daarbij ruimte voor meningsverschillen en was niet de uitkomst van belang maar het ‘treffen van de juiste parlementaire toon’.65

Kuyper viel tijdens zijn eerste jaren in de Tweede Kamer uit de toon door zijn ongebruikelijke standpunten en manier van optreden en had vooral succes buiten de Kamer.66 Volgens de liberale opvatting van politiek was het debat niet gericht op het

mobiliseren van volkslagen maar op de conversatie. Liberalen waren dus gekant tegen populisme, demagogie en ‘volksopgewondenheid’.67

Een volkslaag mobiliseren was precies waar Kuyper aan werkte. Kuyper richtte in 1872 het blad De Standaard op en in 1879 na het schrijven van ‘Ons Program’, de

62 Jan de Bruijn, Abraham Kuyper, een beeldbiografie (Amsterdam 2008) p. 15-16. 63 Ibidem. p. 55-56.

64 Remieg Aerts, Herman Liagre Böhl, Piet de Rooy en Hent te Velde, Land van Kleine gebaren. Een politieke

geschiedenis van de Nederland 1780-1990 (Amsterdam 1999) p. 119.

6565

Ido de Haan en Henk te Velde, ‘Vormen van politiek. Veranderingen van de openbaarheid in Nederland 1848-1900’, in Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 111, (1996) p. 171. 66 Jan de Bruijn, Abraham Kuyper, een beeldbiografie (Amsterdam 2008) p. 99-100

67

(23)

23

Antirevolutionaire Partij, gebaseerd op christelijke grondslag.68 Naast de oprichting van een dagblad en een politieke partij werkte Kuyper in de jaren ‘70 aan de oprichting van een universiteit op gereformeerde grondslag. In 1880 werd de Vrije Universiteit opgericht, een van de staat onafhankelijke universiteit die tevens losstond van de Hervormde Kerk.69 In de jaren ‘80 voerde Kuyper hevig strijd tegen de Hervormde Kerk samen met medestrijder De Savornin Lohman (1837-1924) en kwam het in 1886 tot een breuk de hervormden. De gereformeerden die de ‘volkskerk’ verlieten noemden zichzelf de Nederduitsche

Gereformeerde Kerken en de Doleantie was een feit.70 Ook op politiek gebied organiseerde Kuyper zijn achterban steeds strakker door de Antithese te gebruiken om gelovigen en ongelovigen van elkaar te scheiden. In de Kamer zocht de ARP toenadering tot de rooms-katholieken, onder aanvoering van Herman Schaepman. En hoewel de band tussen Schaepman en Kuyper tot Schaepmans dood evenwichtig bleef, werd de band tussen De Savornin Lohman en Kuyper steeds slechter en brak Lohman in 1894 met Kuyper.71

De strijd van Kuyper was een breuk met de politieke stijl van liberale intellectuele juristen. De liberalen hadden zich door deze omslag van politieke stijl enigszins laten

verassen doordat ze pas door de sociale onrust en socialistische protesten zich realiseerden dat er een volkscultuur bestond met een eigen gevoelswereld. Kuyper droeg eraan bij dat het idee werd losgelaten dat de politiek vooral een zaak van ‘heren’ was.72 De politieke retorica veranderde doordat er binnen het politiek debat ruimte werd gecreëerd voor gevoelens en kwesties die gerelateerd waren aan de levensbeschouwelijke identiteit. Vooral de

antirevolutionairen en de socialisten droegen bij aan deze verandering. De antirevolutionairen, onder aanvoering van Kuyper, deden een beroep op hun geloof en gaven daar politieke

betekenis aan.73

Een belangrijk aspect van het succes van Kuyper was de betekenis die werd gegeven aan het begrip ‘leader’. De emotionaliteit die Kuyper gebruikte bij zijn politieke boodschap werd door zijn aanhangers als ‘echt’ beleefd. Zijn emotionele betrokkenheid bij zijn

boodschap werd geëist dan ook van zijn aanhangers. Hij was tegelijkertijd de grote leider als de nabije broeder voor zijn aanhangers, wat hem op een groot voetstuk plaatste. Bij die stijl

68 Jan de Bruijn, Abraham Kuyper, een beeldbiografie (Amsterdam 2008) p. 99-100 en Remieg Aerts, Herman Liagre Böhl, Piet de Rooy en Henk te Velde, Land van Kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van de

Nederland 1780-1990 (Amsterdam 1999) p. 121.

69 Jan de Bruijn, Abraham Kuyper, een beeldbiografie (Amsterdam 2008) p. 125-127. 70

Ibidem. p. 157-159. 71 Ibidem. p. 185-186.

(24)

24

paste geen beschaaft debat tussen gelijken, maar een bevlogen leider die zorgde voor emotionele verbondenheid tussen de aanhangers. 74

Daarnaast waren de ‘beginselen’ van groot belang voor de antirevolutionaire partij. De beginselen waren een antwoord op de algemene en droge politiek van de liberalen wat werd bestempeld als de ‘politiek der lagere sferen’. In tegenstelling tot deze politiek waren de christelijke beginselen van de ARP van belang voor alle facetten van het leven, waaronder de politiek. Met de beginselen was Kuyper in staat zijn aanhang aan zich te binden door hen deze voor te leggen en hun instemming te vragen. Zo was de basis voor een politieke strijd gelegd met een partij, de beginselen en een leider.75

Daarop behaalden de confessionele partijen een meerderheid bij de

Kamerverkiezingen in 1901 en werd een periode van liberale overheersing afgesloten.76 Kuyper vormde een kabinet en werd zelf premier. Tijdens zijn premierschap verbeterde hij de financiële situatie van bijzondere scholen, werd Hooger Onderwijswet aangenomen en werd de Drankwet aangepast. Kuyper kreeg echter te maken met de spoorwegstakingen in 1903 en verloor door zijn optreden zijn geloofwaardigheid als sociaal politicus. In 1905 verloor hij de verkiezingen en enige tijd later maakte hij een lange reis rond de Middellandse Zee.77

Na zijn reis en het publiceren van zijn werk Om de oude wereldzee hoopte Kuyper nogmaals een kabinet te kunnen vormen. Maar na de val van het kabinet-De Meester, kreeg fractieleider Heemskerk de opdracht een kabinet samen te stellen en was Kuypers rol in de Tweede Kamer zo goed als uitgespeeld. Helemaal toen Kuyper in 1909 te maken kreeg met de lintjesaffaire waarbij hij werd verdacht van het aannemen van geld voor de partijkas in ruil voor het schenken van een koninklijk lintje. Ondanks dat Kuyper werd vrijgesproken wierp de affaire een schaduw over zijn politieke loopbaan.78 Alleen via De Standaard kon Kuyper nog invloed uitoefenen en door toenemende doofheid moest hij in 1912 definitief de Tweede Kamer verlaten. Een jaar later werd hij nog wel verkozen voor de Eerste Kamer, maar aan het compromis over de schoolkwestie en de kiesrechtkwestie had hij zelf geen deel. In september 1920 nam Kuyper ontslag als lid van de Eerste Kamer en in november van datzelfde jaar overleed hij.79

74 Ido de Haan en Henk te Velde, ‘Vormen van politiek. Veranderingen van de openbaarheid in Nederland 1848-1900’, in Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 111, (1996) p. 180-181. 75

Ibidem. p. 184-186.

76. Jan de Bruijn, Abraham Kuyper, een beeldbiografie (Amsterdam 2008) p.217 en 257. 77 Ibidem. p. 257-258.

78

(25)

25

Tijdens zijn inzet voor de Nederlandse politiek had Kuyper er aan bijgedragen dat de verlangens en behoeften van het volk een plaats kregen in de politiek. Het besturende orgaan, de staat, moest doordrongen worden door de noden van het volk. Omgekeerd konden de noden van het volk alleen worden opgelost wanneer het volk zich liet doordringen door de staat. Aan deze wisselwerking leverde Kuyper een grote bijdrage door de behoeften en noden van zijn aanhangers bekend te maken binnen de politiek. Daardoor veranderde het karakter van de openbaarheid en ontstond een nieuwe vorm van politiek.80

Over Abraham Kuyper verscheen in 1938 de eerste biografie van de hand van de katholiek Piet Kasteel (1901-2003). In deze biografie werden echter uitsluitend de kerkelijke en politieke activiteiten van Kuyper opgeschreven. In 1987 maakt de gereformeerde George Puchiner (1921-1999) een start met een zevendelige serie over het leven van Abraham

Kuyper, maar deze is niet voltooid. 81 In datzelfde jaar verscheen van historicus Jan de Bruijn het boek ‘Abraham Kuyper Leven en werk in beeld’. Deze beeldbiografie bevat een

verzameling foto’s, prenten en tekeningen die aspecten uit het leven van Abraham Kuyper tonen. Jan de Bruijn is hoogleraar politieke geschiedenis aan de Vrije Universiteit.82 Bijna twintig jaar later verscheen een biografie over het leven van Kuyper van de hand van Jeroen Koch . Koch is in zekere zin uitzondering in de biografen van Kuyper omdat hij wel rooms-katholiek is opgevoed maar niet meer godsdienstig is.83 In elf hoofdstukken geeft hij naar eigen zeggen een ‘samenvattende biografie’84

van zijn leven. Ten slotte verscheen twee later een nieuwe uitgave van de beeldbiografie van Jan de Bruijn over Kuyper. In deze uitgave verschenen de afbeeldingen in kleur.85

Het optreden van Kuyper heeft dus bijgedragen aan de verandering van de vorm van politiek. Kuyper benaderde de politiek anders dan ‘de liberale heren’ voor hem hadden gedaan en zijn doelstelling was anders dan die van zijn voorgangers in de politiek. In de eerste plaats nam hij het geen deel aan het politiek debat om de ‘juiste parlementaire toon’ te treffen. Maar nam hij deel om op een emotionele manier zijn aanhangers te mobiliseren. Hij sloot zijn politieke stijl daarvoor aan bij de populaire cultuur en maakte gebruik van demagogie, een stijl die de oude liberalen verafschuwden. Een gevolg van Kuypers nieuwe stijl en benadering van de politiek

80 Ido de Haan en Henk te Velde, ‘Vormen van politiek. Veranderingen van de openbaarheid in Nederland 1848-1900’, in Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 111, (1996) p. 187-188. 81 Jeroen Koch, Abraham Kuyper een biografie (Amsterdam 2006) p. 14-15.

82

Jan de Bruijn, Abraham Kuyper, een beeldbiografie (Amsterdam 2008) tekst op de omslag.

83 http://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/6814/abraham-kuyper-een-biografie-jeroen-koch-665-p-boom-euro-39-50.html site geraadpleegd op 28 juli 2012 om 14.34.

84

(26)

26

was dat hij geen bezwaar had tegen het formuleren van beginselen, het oprichten van een politieke partij en het opnemen van zijn leidersrol. Met deze drie wapens ging hij het debat aan om zijn orthodox-christelijke boodschap te verdedigen. Daarmee creëerde hij ruimte binnen de politiek voor levensbeschouwelijke zaken en een stem voor de behoeften van het volk. Daarmee veranderde het karakter van de openbaarheid en ontstond een nieuwe vorm van politiek.

2.2. De opkomst van dag- en weekbladen in Nederland; De Amsterdammer

Streicher stelt in zijn artikel ‘Directions for Research’ dat onderzoek naar politieke cultuur aan de hand van karikaturen alleen gedaan kan worden met inbegrip van onderzoek naar de karikaturist, zijn uitgever en publiek, het historische tijdvak waaruit de prenten dateren en de sociale structuur waarin de karikaturist opereerde.86 Daarom zal in diezelfde volgorde een overzicht worden gegeven van informatie over De Amsterdammer, haar publiek en Johan Braakensiek. Het historische tijdvak en de sociale structuur waarin de karikaturist opereerde, is in de voorgaande paragraaf besproken.

In 2002 verscheen een overzichtswerk over De Amsterdammer van de hand van Rob Hartmans (1959) onder de titel ‘De Groene van 1877 Geschiedenis van een dwars weekblad’. Hartmans is historicus en journalist en publiceert regelmatig in De Groene Amsterdammer en

Historisch Nieuwsblad. Met ‘De Groene van 1877’ probeerde Hartmans naar eigen zeggen

een portret van het weekblad te schetsen dat de karakteristiek van het blad typeert.87

Toen de vraag naar culturele activiteit en de honger naar kennis toenam na 1850, kreeg het deftige Algemeen Handelsblad in 1870 concurrentie van Het nieuws van den dag. Doordat het dagbladzegel in 1869 werd afgeschaft in Nederland, werden de dag- en weekbladen betaalbaar voor een grote groep lezers.88 Daarop verscheen onder aanvoering van de jurist Martinus van Maurik van Loghem en de neerlandicus Taco de Beer de eerste versie van De

Amsterdammer in 1877. Het blad verscheen onder de titel De Amsterdammer met als

ondertitel Weekblad voor Handel, Industrie en Kunst. Het blad was opgezet uit ‘grote liefde voor Amsterdam’ en zou daarom nauwkeurig verslag doen van alle vernieuwingen in de stad.89

86

W.A. Coupe, ‘Observations on a theory of political caricature’, in Comparative Studies in Society and History, 11/1 (1969) p. 79.

87 Rob Hartmans, De Groene van 1877. Geschiedenis van een dwars weekblad (Amsterdam 2002) p. 12. 88

Jeroen Koch, Abraham Kuyper, een biografie (Amsterdam 2006) p. 129-131.

(27)

27

De intentie van de redacteuren van het weekblad was om onafhankelijk hun beschouwingen over de politiek te geven zonder eigen politiek belang. Daardoor zou het blad een ‘ware huisvriend’ worden in mening huiskamer, in de tram, in de wachtkamer enzovoort. Om dicht bij de mensen te blijven waar het weekblad voor geschreven werd, was gekozen voor de naam

De Amsterdammer.90

De redacteuren Van Maurik en De Beer hadden echter weinig journalistieke ervaring en deden het blad na een half jaar al over aan journalist Johannes de Koo (1841-1909). Hoewel De Koo aanvankelijk de ambitie had gehad predikant te worden, deden zijn

opvattingen over de ‘moderne theologie’ hem besluiten de journalistiek in de gaan. Nadat hij enkele jaren bij Het Vaderland ervaring had opgedaan, werd hij eind 1877 mede-eigenaar van

De Amsterdammer. Hij schreef scherpe stukken in het Weekblad en gaf daarbij blijk van zijn

liberale opvattingen. Ook zorgde hij ervoor dat er meer aandacht besteed werd aan cultuur. Het blad bloeide op en het aantal lezers onder de welgestelde burgerij in Amsterdam groeide.91

Vanaf het begin van de jaren tachtig ontstond een grote groep jongeren in en rond Amsterdam dat zich op politiek en artistiek gebied niet thuis voelde bij de oude liberale elite. De Koo schreef kritische artikelen over deze liberale elite en oefende volgens Hartmans daarmee veel invloed uit op deze groep jongeren. Toch voldeed het weekblad volgens onder meer De Koo niet aan de vraag naar deze commentaren en werd in 1883 het dagblad De

Amsterdammer opgericht waardoor het weekblad ter onderscheiding in de volksmond De Groene of De Groene Amsterdammer genoemd werd, naar haar groene omslag.92

In 1886 ging weekblad De Amsterdammer over op een groter formaat en de twee kolommen waarmee gewerkt werd, maakten plaats voor vier kolommen waardoor het blad er moderner uit zag. Grote attractie van het blad werd vanaf dat jaar de ‘plaat van Braak’, het Bijvoegsel waarop Braakensiek elke week een politieke prent tekende. Het onderwerp van deze plaat ontstond meestal in overleg met de redactie tijdens de speciale ‘platenvergadering’. Daarbij mochten de redactieleden met ideeën komen en maakte Braakensiek schetsjes die hij later uitwerkte. De eerste jaren dat Braakensiek platen tekende ging het vooral om portretten van Amsterdamse raadsleden en redacteuren of straattaferelen, later stonden de binnenlandse

90 Rob Hartmans, De Groene van 1877. Geschiedenis van een dwars weekblad (Amsterdam 2002) p. 15 en 16. 91

(28)

28

en buitenlandse politiek vaak centraal. Zijn platen werden snel populair bij het publiek en waren een belangrijke publiekstrekker voor het blad.93

Dat Braakensiek zo lang bij De Amsterdammer in dienst zou treden leek 1869 nog onwaarschijnlijk. Braakensiek werd toen als elfjarig jongetje van school gehaald omdat zijn resultaten niet voldoende waren. Dat hij wel tekentalent had was al wel opgevallen en hij ging daarom aan de slag bij een modewinkel waar hij onder andere borduur- en soutachepatronen tekende.94 Ondertussen bleef hij voor zijn plezier tekenen en zijn tekeningen werden

opgemerkt door redacteur van het Algemeen Handelsblad Martin Kalff. Op voorspraak van Kalff mocht Braakensiek in 1876 een toelatingsexamen voor de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam doen. Hij werd aangenomen en in 1881 studeerde Braakensiek af.95

Vijf jaar later, na onder andere gewerkt te hebben bij het Geïllustreerd Politie-Nieuws, werd Braakensiek aangenomen als vaste politiek tekenaar bij De Amsterdammer. Zijn

populaire prenten werden door de lezers soms zelfs opgehangen achter winkelruiten.96 Ondertussen groeide de concurrentie zowel voor De Amsterdammer als voor Braakensiek.

Naast het werk van Braakensiek in de De Amsterdammer verschenen er prenten in de kranten als De Roode Duivel, De Clown, De Kroning, De Ware Jacob en De Notenkraker. Tot de eeuwwisseling waren de prenten voornamelijk registerend en beschrijvend. De tekenaar J.M. Smidt Crans (1830-1907), die veertig jaar tekende voor de Nederlandsche Spectator bepaalde in grote lijnen deze stijl. Opvallend is dat hij voor de opkomst van Kuyper een uitzondering maakte en de prenten waarop Kuyper stond zeer kritisch waren. Kuypers aanval op het liberalisme werd door de liberale Smidt Crans niet gewaardeerd. Rond de

eeuwwisseling hadden al deze bladen een vaste plaats voor een politieke prent en kende deze vorm van satire een hoogtepunt in Nederland.97

Na de eeuwwisseling verscheen de nieuwe krant Het Volk van de

sociaal-democratische partij, waardoor zij, na de ARP en de Rooms-Katholieken, nu ook een eigen dagblad hadden. Het Volk nam de politiek tekenaar Albert Hahn in dienst en iedere week verscheen er, net als in De Amsterdammer, een plaat van zijn hand.98 In het

Rooms-Katholieke blad De Roskam verschenen echter pas vanaf 1912 karikaturen en in De Houten

93 Rob Hartmans, De Groene van 1877. Geschiedenis van een dwars weekblad (Amsterdam 2002) p. 25 en 26. 94 Soutache was een smalle gevlochten strook dat gebruikt werd ter versiering van hoeden en jurken, zie www.encyclo.nl onder ‘soutache’. Site geraadpleegd op 21 juni 2012 om 10.19.

95 L.J. Heldring, ‘Braakensiek, Johan Coenraad (1858-1940)’, in: Biografisch woordenboek van Nederland (Den Haag 1989) geraadpleegd via internet www.historici.nl op 21 mei 2012 om 11.18.

96 Ibidem.

97 Koos van Weringh, Honderd jaar getekend tegengewicht. De politieke prent in de Nederlandsche pers. Derde Mr. W.P. Sautijn Kluit lezing. (Groningen 1998) p. 5-7.

(29)

29

Pomp van de antirevolutionairen na lang aarzelen pas in 1922.99 In tegenstelling tot

tegenwoordig, waren tekenaars destijds gebonden aan een krant, net als de kranten doorgaans waren gebonden aan een politieke partij.100

In de jaren ’90 waren in De Amsterdammer vaker illustraties toegevoegd aan de tekst en werd Cornelis Veth (1880-1962) aangenomen als vaste tekenaar voor het blad. Hij tekende een serie portretten van bekende persoonlijkheden die net als de platen van Braakensiek bijzonder populair waren. Het blad kreeg een modernere uitstraling en naast de politieke prenten gaf De Koo zijn mening over de binnenlandse- en Amsterdamse politiek via de satirische rubriek ‘Julius Pruttelman Brommeijer’. Daarin schoof De Koo zijn sympathie voor de opkomende arbeidersbeweging niet onder stoelen of banken.101

Ook over de Boerenoorlog (1899-1902) koos De Amsterdammer duidelijk partij en werd geschreven over de heroïsche daden van de boeren. Hoewel over buitenlandse politiek niet bijzonder veel geschreven werd, gingen de platen van Braakensiek wel in op

internationale ontwikkelingen en verschenen er dan ook veel platen over de Boerenoorlog. Over andere onderwerpen als het mannen- en vrouwenkiesrecht werd echter zeer uiteenlopend geschreven en was ruimte voor verschillende opvattingen. Hartmans noemt deze

‘pragmatische opstelling’ typerend voor de manier waarop De Amsterdammer het nieuws benaderde. 102

In 1907 legde De Koo zijn werk voor het blad om gezondheidsredenen neer, waarop Henri Wiessing (1878-1961) werd aangesteld als nieuwe hoofdredacteur. De eerste jaren had de jonge Wiessing het moeilijk en de uitgever Warendorf mopperde over zijn teleurstellende bijdrage bij de ‘platenvergadering’. Ook de relatie van Wiessing met De Koo was stroef en De Koo had veel kritiek op het werk van Wiessing. Uitgever Warendorf was echter van mening dat de stukken verbeterd en minder droog waren. Wiessing en De Koo legden hun ruzie bij en in 1909 overleed De Koo. Het werk van De Koo werd vergeleken met dat van Abraham Kuyper, die gezien werd als een briljant journalist.103

Door de dood van De Koo kreeg Wiessing meer ruimte om De Amsterdammer te vernieuwen en langzamerhand groeide het aantal lezers. Vooral op cultureel gebied bracht hij veel veranderingen en hij stelde een aantal nieuwe redactieleden aan om zijn vernieuwingen door te zetten. De prenten van Braakensiek vond Wiessing ouderwets en statig en daarom

99 Koos van Weringh, Honderd jaar getekend tegengewicht. De politieke prent in de Nederlandsche pers. Derde Mr. W.P. Sautijn Kluit lezing. (Groningen 1998) p. 15.

100 Ibidem. p. 25.

101 Rob Hartmans, De Groene van 1877. Geschiedenis van een dwars weekblad (Amsterdam 2002) p. 26-29. 102

(30)

30

voegde hij een halve pagina met prentjes uit andere kranten toe. De eerste jaren leek Wiessing de links-liberale lijn van De Koo voort te zetten in het blad, maar in de loop der tijd werden de artikelen steeds linkser. De uitgever Warendorf stelde daarop voor dat Wiessing zijn hoofdredacteurschap gedeeltelijk opgaf waarop Wiessing, samen met het overgrote deel van de redactie, opstapte en zijn eigen blad De Nieuwe Amsterdammer oprichtte.104

De Amsterdammer werd voortgezet door drie achtergebleven redactieleden, waaronder

Braakensiek en drie nieuwe redactieleden. In 1915 werd het werk van Braakensiek aangevuld met prenten van Leo Jordaan (1885-1980) die ook was aangesteld als vaste tekenaar. Het aantal leden van De Nieuwe Amsterdammer ook wel de Mosgroene genoemd, groeide naar 12.000 leden, terwijl 8.500 lezers De Amsterdammer trouw bleven. Paradoxaal noemt

Hartmans het gegeven dat het oude weekblad met een nieuwe ploeg onervaren redacteuren de concurrentie aan moest gaan met haar oude medewerkers. De Mosgroene werd vooral

populair onder jongeren onder wie Jan en Annie Romein. Inhoudelijk was het blad vooral gericht op cultuur en linkser dan De Amsterdammer. Onder aanvoering van hoofdredacteur Van Hamel wist het oude weekblad haar hoofd echter boven water te houden. In 1919 raakte Wiessing betrokken bij de oprichting van de Bond van Revolutionaire Socialistische

Intellectuele en betrok De Mosgroene daarbij. Daarop zegden zoveel leden hun abonnement op dat in 1920 het laatste nummer van De Mosgroene verscheen. 105

Onder redacteur Van Hamel liet De Amsterdammer de linkse koers los en schreef het sceptisch over de revolutie in Rusland en de revolutiepoging van Troelstra. In 1920 vertrok Van Hamel bij het weekblad en maakte hij plaats voor hoofdredacteur G.W. Kernkamp (1864-1943). Ook Kernkamp was links georiënteerd, maar geen uitgesproken socialist. 106 Over het communisme en fascisme werd zowel lovend als negatief geschreven wat aangeeft dat De Amsterdammer een pragmatisch en open blad bleef. Braakensiek bleef ook onder Kernkamp voor het weekblad tekenen en kreeg in 1920 concurrentie van tekenaar George van Raemdonck (1888-1966). De aandacht van het blad voor buitenlandse politiek bleef beperkt en werd nog steeds vooral belicht in de prenten van Braakensiek. In 1925 onderging het weekblad nog een weinig opzienbarende maar logische gedaanteverwisseling toen het officieel werd gedoopt tot De Groene Amsterdammer. Daarmee was het weekblad een

medium geworden waar rekening mee gehouden werd en waar politici graag een bijdrage aan leverden. De lezers van het blad waren over het algemeen links-liberaal en

104 Rob Hartmans, De Groene van 1877. Geschiedenis van een dwars weekblad (Amsterdam 2002) p. 47-51. 105 Ibidem. p. 51-62.

106

http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn3/bwn1/kernkamp en Rob Hartmans, De

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The key question is, “to what extent are mass media and new technologies used to contextualize the growth of the churches in the DRC?” The study focussed on the

Combineer de op zijn best aarzelende manier waarop mensen spontaan kunnen formuleren dat er wetten, regels, gebouwen en functiona- rissen zijn of zouden moeten zijn die hen op

De Eerste Monteur Werktuigkundige installaties interpreteert tekeningen en stelt vervolgens de positie van toestellen en appendages vast en bepaalt de route van

Meta-analysis of the risk of small bowel obstruction following open or laparoscopic colorectal surgery. Luijendijk RW, de L, Wauters CC, Hop WC, Duron JJ, Pailler JL,

Harmonizing information across international cohort studies and combining them with data from different sources (physical, social and socioeconomic environmen- tal

De verklarende variabelen in het fixed model waren: − Tijdstip van het protocol − Tijdstip2 − Leeftijd van het kuiken − Leeftijd2 − Conditie van het kuiken − ‘50%-hoogte’

• Smarttag leg voor de registratie van staan/liggen, en aantal stappen • SensOor voor de registratie van

We examined whether phthalate metabolites and bisphenols urinary concentrations at 6 years were associated with body fat measures and cardiovascular risk factors, including BMI,