• No results found

Sociaal emotionele ontwikkeling

6 De situatie na beëindiging van de PIJ-maatregel

6.2 Sociaal emotionele ontwikkeling

Bij veel jongeren met een PIJ-maatregel is sprake van een stoornis van de geest-vermogens. Een belangrijk doel van de PIJ-maatregel is het behandelen en

vermin-deren van deze stoornis van de geestvermogens. Daarnaast beoogt de PIJ-maat-regel competenties te vergroten en het inzicht in wat de maatschappij van de jongere verwacht. Zoals in eerdere hoofdstukken (zie besluiten hoofdstuk 4 en 5) is aangegeven, worden meetinstrumenten die gedragsverandering kunnen meten, niet overal consequent gebruikt. Daarnaast worden resultaten niet consequent in dossiers vastgelegd. Ook is geen onderzoek bekend waarin deze vaardigheden voor en na de PIJ-maatregel bij jongeren gemeten zijn. Daarmee is enerzijds onbekend of jongeren gedragsverandering laten zien en anderzijds of de stoornis is vermin-derd. Er is wel onderzoek (Addink et al., 2010) gedaan naar de mening van behan-delcoördinatoren over de behandeling en behandelresultaten van een aantal jon-geren. Over de geboden behandeling binnen de PIJ-maatregel zijn de behandelcoör-dinatoren redelijk positief. Over de behandelresultaten verschilden de meningen van de behandelcoördinatoren. Er zijn jongeren bij wie zij deze als goed kwalificeren. Daarmee bedoelen zij dat de jongeren zicht hebben op de risicofactoren en op het eigen functioneren, dat de jongeren een positieve ontwikkeling laten zien en dat de jongeren zich vaardigheden hebben eigen gemaakt. Daarnaast zijn er echter ook jongeren waarvan het behandelresultaat als matig wordt gekwalificeerd of het resultaat onbekend is. Als wordt gevraagd of de behandelcoördinatoren de PIJ-maatregel in zijn geheel als passend middel zien om de doelen te bereiken, wordt positief gereageerd.

6.3 Recidive

Een van de belangrijkste doelen van een strafrechtelijke interventie is het vermin-deren van strafrechtechtelijke recidive. Daarom wordt recidive ook vaak als maat voor outcome gezien in onderzoek. In de komende subparagrafen wordt aange-geven wat er bekend is over recidive van jongeren met een PIJ-maatregel. Waar verwezen wordt naar gegevens uit de WODC-recidivemonitor is meer uitleg over de berekening van de recidive te vinden in Wartna et al. (2011).

In groepen jongeren met een PIJ-maatregel is de recidive hoog. In figuur 15 is het percentage jongeren te zien dat binnen tien jaar na uitstroom recidiveert. In de figuur is de algemene recidive weergegeven. Met algemene recidive worden nieuwe justitiecontacten naar aanleiding van enig misdrijf bedoeld, ongeacht de aard en

ernst van de gepleegde delicten.32 Binnen tien jaar na uitstroom laat 80% van de

jongeren met een PIJ-maatregel algemene recidive zien. Tevens is te zien dat de meeste jongeren recidiveren binnen twee jaar na uitstroom. Dit is in lijn met onder-zoek van Van Marle et al. (2010).

32 Het betreft zaken die zijn afgedaan door het OM (exclusief technische sepots en zaken die zijn overgedragen naar een ander arrondissementsparket), zaken die zijn geëindigd in een schuldigverklaring door de rechter en zaken die nog niet zijn afgedaan.

Figuur 15 Algemene recidive voor jongeren met een PIJ-maatregel die in 2000 uitstroomden 0 20 40 60 80 100 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Aantal jaren na uitstroom in 2000

P e rc e n tag e j o n g er en Bron: WODC-Recidivemonitor (2012)

Naast de snelheid waarmee de jongeren recidiveren, is het interessant te weten of het percentage jongeren dat twee jaar na uitstroom recidiveert, over de jaren heen gelijk blijft of verandert. In figuur 16 is te zien dat voor de groepen jongeren met een PIJ-maatregel die tussen 2000 en 2008 uitstroomden, het percentage jongeren dat binnen twee jaar na uitstroom recidiveerden ongeveer hetzelfde bleef.

Figuur 16 Algemene recidive en zeer ernstige recidive twee jaar na

uitstroom voor jongeren met een PIJ-maatregel (PIJ) die tussen 2000-2008 uitstroomden 0 20 40 60 80 100 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Jaar van uitstroom

P e rc en ta g e j o n g er en

Algemene recidive Zeer ernstige recidive

Zoals is vermeld, omvat de algemene recidive alle soorten delicten waarvoor de jongeren met justitie (OM) in aanraking zijn gekomen. Jongeren met een PIJ-maat-regel zijn vaak veroordeeld voor (zeer) ernstige delicten. In figuur 16 is daarom ook het percentage jongeren met een PIJ-maatregel dat twee jaar na uitstroom zeer ernstige recidive heeft (delicten met een strafdreiging van acht jaar of meer op staat), weergegeven. Ook in het percentage van jongeren met een PIJ-maatregel dat twee jaar na uitstroom zeer ernstige recidive laat zien, is over de tijd nauwelijks verandering waar te nemen.

Ook Van Marle et al. (2010) laten in onderzoek onder jongeren met een PIJ-maat-regel in 1995-2003 zien dat algemene recidive in deze groep hoog is. Echter, het aantal jongeren dat na beëindiging van de PIJ-maatregel een delict pleegt dat even ernstig is of ernstiger dan het delict waarvoor zij de PIJ-maatregel opgelegd kregen, is veel lager. Van de jongeren pleegt 25% opnieuw een zeer ernstig delict. Van Marle et al. (2010) stellen dat de PIJ-maatregel in deze laatste groep weinig ver-betering heeft gebracht in het verminderen van het recidivegevaar. Ook laten zij zien dat van de jongeren die recidiveren binnen tien jaar na de PIJ-maatregel, 50% een gevangenisstraf krijgt en slechts 5% een tbs-maatregel opgelegd krijgt. Dit laatste cijfer doet vermoeden dat de stoornis van de geestvermogens op het moment van het plegen van de meeste recidive afwezig is, niet ernstig genoeg is om een tbs op te leggen of dat een stoornis van de geestvermogens niet aan het recidivedelict ten grondslag ligt.

Ten slotte valt op dat 8% van de jongeren met een PIJ-maatregel gedurende de maatregel wordt veroordeeld voor een delict dat ze voor de PIJ-maatregel hebben begaan. Als deze straf moet worden uitgezeten kan de PIJ-maatregel (en dus de behandeling) hiervoor tijdelijk worden opgeschort (van Marle et al., 2010).

Vergelijking met recidive van jongeren met andere strafrechtelijke titels

Vergelijking tussen recidivecijfers van jongeren met een voorlopige hechtenis, jeugddetentie en PIJ-maatregel is slecht mogelijk. Zoals in paragraaf 3.1 en 3.3.8 is beschreven, verschillen deze groepen jongeren van elkaar ten aanzien van het soort delicten dat zij plegen, etniciteit, sekse, leeftijd en de problematiek die zij laten zien. Deze factoren zijn ook van invloed op de mate van recidive. Om de groepen werkelijk met elkaar te kunnen vergelijken, zal hiervoor gecorrigeerd moeten worden en zelfs dan is de vraag of de vergelijking rechtmatig is. Dit soort onderzoek is tot op heden nog niet uitgevoerd.

6.3.1 Recidive in relatie tot kenmerken jongeren en kenmerken PIJ-behandeling Om meer te begrijpen over de invloed van de PIJ-behandeling op het verminderen van recidive is het nodig dat recidive wordt gekoppeld aan outputmaten zoals bij-voorbeeld het aantal gevolgde interventies. Zoals eerder is gemeld, is de registratie en verslaglegging van deze gegevens op individueel niveau vooralsnog niet toerei-kend om dit makkelijk te kunnen onderzoeken. Daarnaast is er op dit gebied geen specifiek onderzoek uitgevoerd. Wel is er informatie bekend over de relatie tussen recidive en delictkenmerken en recidive in relatie tot criminogene risicofactoren van jongeren voor zij met de PIJ-maatregel startten. De resultaten op deze gebieden zullen worden beschreven in onderstaande subparagrafen. Als laatste is er wel on-derzoek gedaan naar de relatie tussen leefklimaat en het verdacht worden van nieu-we delicten. Resultaten hiervan zullen in de laatste paragraaf besproken worden.

Delict in relatie tot recidive

Onderzoek (Mulder, 2010) laat zien dat er op basis van de criminele carrières van jongeren met een PIJ-maatregel vier subgroepen te onderscheiden zijn: ernstige

geweldsdelinquenten, zedendelinquenten, vermogensdelinquenten en gewelds- en vermogensdelinquenten (zie hoofdstuk 3). In deze studie is ook gekeken naar reci-dive waarbij gebruik is gemaakt van de methode van de recireci-divemonitor (Wartna et al., 2011). De recidive verschilt tussen deze vier groepen. Ernstige gewelds-delinquenten en zedengewelds-delinquenten plegen de meest ernstige delicten voordat de PIJ-maatregel wordt opgelegd. Na de PIJ-maatregel laten zij de grootste afname in ernst van de delicten zien. Vermogensdelinquenten en gewelds- en vermogensdelin-quenten plegen de meest ernstige delicten na beëindiging van de PIJ-maatregel. Dit doet vermoeden dat de eerste twee groepen meer van de behandeling in de PIJ-maatregel profiteren. Dit kan echter aan de hand van deze gegevens niet gecon-cludeerd worden. Literatuuronderzoek (Hendriks en Bijleveld, 2005) naar jeugdige zedendelinquentie laat bijvoorbeeld zien dat zedendelinquentie bij een deel van de jeugdigen problematiek is die aan de leeftijdsfase verbonden is. Dit suggereert dat deze jongeren ook zonder behandeling geen zedendelicten meer zouden plegen. Daarnaast is er ook een subgroep van zedendelinquenten die wel degelijk een hoge-re hoge-recidive na beëindiging van de PIJ-maathoge-regel laat zien (Mulder, 2010). Deze sub-groep heeft naast zedendelinquenten echter ook gewelds- en vermogensdelicten gepleegd. Het is daarom belangrijk te achterhalen welke risicofactoren ten grond-slag liggen aan zedendelinquentie en andere vormen van delinquent gedrag. Dan kan pas bepaald worden of de PIJ-behandeling deze risicofactoren doet afnemen.

Risicofactoren in relatie tot recidive

Naast onderzoek naar de relatie tussen het gepleegde delict en recidive is er onder-zoek gedaan naar de relatie tussen recidive en criminogene risicofactoren die voor aanvang van de PIJ-maatregel bij jongeren aanwezig waren. Mulder (2010) onder-scheidt zes groepen jongeren: jongeren met (1) antisociale gedragsproblematiek, (2) middelenmisbruik, (3) problemen op allerlei risicodomeinen, (4) problemen in het gezin, zoals verwaarlozing, huiselijk geweld en gebrekkige opvoedvaardigheden van ouders, (5) alleen seksuele problematiek en (6) zowel seksuele problematiek als zwakke sociale en cognitieve vaardigheden.

De jongeren met antisociale problematiek hebben een gebrekkig geweten, weinig empathie en vertonen probleemgedrag tijdens de behandeling. Zij laten na de PIJ-maatregel de meeste gewelddadige recidive zien (75% in vier jaar). Van de jonge-ren bij wie sprake is van middelenmisbruik, recidiveert 69% binnen vier jaar. Op-vallend is dat zij zich vaak ontwikkelen tot veelplegers. Van de jongeren met multi-problematiek recidiveert 65% en van de jongeren met gezinsproblemen recidiveert 66%. Van de jongeren met seksuele problematiek en de jongeren met seksuele problematiek en zwakke sociale en cognitieve vaardigheden is de recidive vier jaar na uitroom veel lager (respectievelijk 39% en 28%).

De hierboven beschreven recidivemetingen zijn gestart op het moment dat de PIJ-maatregel beëindigd is. De vraag is hoe hoog de recidive was geweest als de maat-regel niet was opgelegd. Anders geformuleerd is de vraag in hoeverre men in staat is geweest de genoemde problematiek adequaat aan te pakken om zo recidive te verminderen. Zoals is vermeld, ontbreekt vooralsnog onderzoek naar de relatie tussen aangeboden behandeling (output), gedragsverandering (impact) en recidive.

Leefklimaat en recidive

Hoewel onderzoek naar de relatie tussen aangeboden behandeling (output) en reci-dive vooralsnog ontbreekt, is er wel onderzoek gedaan naar de relatie tussen leef-klimaat en een vorm van recidive, te weten ‘opnieuw inverzekeringstelling worden genomen’. Een eerste verkennende studie (Donker & De Bakker, 2011) waarbij wel alle JJI’s zijn onderzocht, laat zien dat jongeren die een zeer ongunstig delictverle-den hebben, een half jaar na de PIJ-maatregel vaker in voorlopige hechtenis komen.

Dit geldt echter niet voor jongeren die in het jaar voor uitstroom in een JJI’s hebben verbleven die in 2007 van de Gezamenlijke Inspecties het oordeel ‘laag risico op een onveilig leef- en behandelklimaat’ ontvingen. Dit zou erop kunnen wijzen dat JJI’s met een veiliger leef- en behandelklimaat beter in staat zijn risicofactoren van jon-geren aan te pakken. Er is echter meer onderzoek nodig naar de directe relatie tus-sen leefklimaat en het verbeteren van risicofactoren om dit te kunnen bevestigen.