• No results found

4 Uitvoering van de PIJ-maatregel: de intramurale fase

4.3 Diagnostiek en perpectiefplan

Naast onderwijs en (her)opvoeding is een belangrijk onderdeel van de PIJ-maat-regel de behandeling van de gedragsstoornis of de ontwikkelingsachterstand. Vóór de opheffing van het onderscheid tussen opvang- en behandelinrichtingen in 2010 duurde het gemiddeld vier maanden voordat jongeren, na het onherroepelijk wor-den van het vonnis, in een behandelinrichting werwor-den geplaatst (Addink et al., 2010). Met de opheffing van het onderscheid zou bij jongeren zodra ze de PIJ-maatregel opgelegd krijgen, meteen met de specifieke behandeling gestart kunnen worden. Of dit in de praktijk ook gebeurt, is (nog) niet onderzocht.

Om de behandeling van de ontwikkelingsachterstand/gedragstoornis, het onderwijs en de opvoeding van de jongere te kunnen vormgeven, is nodig dat wordt vastge-steld waar de jongere zich nog verder in moet ontwikkelen en welke gebreken moe-ten worden aangepakt. Diagnostiek speelt daarbij een belangrijke rol. Op basis van deze gegevens wordt een perspectiefplan opgesteld. Voorheen was de JJI verplicht binnen zes weken na plaatsing van een jongere een perspectiefplan op te stellen. Na wijziging van de Bjj op 1 juli 2011 moeten inrichtingen binnen drie weken een per-spectiefplan opstellen (Bjj, art. 20, lid 1). Het perper-spectiefplan is de vervanging van het verblijfs- en behandelplan, maar inhoudelijk zijn er geen verschillen. Tijdens de hier besproken onderzoeken was de oude wetgeving nog van kracht, maar voor de duidelijkheid zal vanaf nu de term perspectiefplan worden gebruikt.

Om de perspectiefplannen zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de behoefte van de jongere, is het van belang dat medewerkers van de justitiële inrichtingen op de hoogte zijn van de laatste ontwikkelingen op het gebied van opvoeding en behan-deling. In paragraaf 4.3.1 zal eerst worden ingegaan op de ondersteuning die JJI’s en het personeel op dit gebied ontvangen. Daarna zal in paragraaf 4.3.2 worden ingegaan op de stappen die worden ondernomen om een goed perspectiefplan te kunnen opstellen.

4.3.1 Kennis instanties

Belangrijke doelen van de PIJ-maatregel zijn de heropvoeding van jongeren en be-handeling van jongeren met een gebrekkige ontwikkeling of stoornis. In hoofdstuk 4 kwam naar voren dat jongeren die alleen heropvoeding nodig hebben, geen onder-deel uitmaken van de groep jongeren met een PIJ-maatregel. De groep jongeren met een PIJ-maatregel heeft ernstige stoornissen die om specialistische (psychia-trische) behandeling vragen. De laatste jaren wordt veel onderzoek gedaan naar (psychiatrische) diagnostiek en behandeling van jeugdige delinquenten. Om de zorg, behandeling en diagnostiek van jongeren in JJI’s te verbeteren aan de hand van nieuwe inzichten uit de wetenschap, zijn de afgelopen jaren twee kenniscentra opgericht.

Forensisch Consortium Adolescenten (ForCA)

ForCA is een samenwerkingsverband tussen JJI’s, centra voor kinder- en jeugdpsy-chiatrie en instellingen voor wetenschappelijk onderzoek. ForCA is in 2007 opgericht en heeft drie doelen: (a) optimaliseren van de kwaliteit van forensische diagnostiek en advisering, (b) organiseren en optimaliseren van een effectieve afstemming tus-sen de forensische diagnostiek en de advisering en de (eventuele verlenging van) gedwongen behandeling en (c) kennis op het gebied van forensische diagnostiek en behandeling vergroten en toegankelijk maken. De eerste twee doelen bereiken zij onder andere door het nemen van het initiatieven zoals de eerdergenoemde obser-vatieafdelingen Teylingereind. Het laatste doel wordt bereikt via onder andere ex-pertmeetings en workshops. Hier wisselen wetenschappers kennis uit met mensen

uit het veld en wordt besproken waar essentiële kennis mist. ForCA ondersteunt daarnaast fondsenwerving.

Academische werkplaats forensische zorg jeugd (AWFZJ)

De AWFZJ is per 1 december 2010 van start gegaan. Het is een samenwerkingsver-band van twee JJI’s, twee GGZ-instellingen, twee universitaire afdelingen Kinder- en Jeugdpsychiatrie en twee hogescholen. In tegenstelling tot ForCA zijn niet alle JJI’s bij de AWFZJ betrokken. De AWFZJ heeft tot doel een koppeling te maken tussen wetenschappelijk onderzoek, onderwijs en de praktijk van forensische zorg aan jeugd. Hierin neemt het implementeren van een uniform ICT-ondersteund data-managementsysteem een belangrijke plaats in. Via zo’n systeem kan de individuele behandeling beter worden ondersteund door directe feedback en monitoring. Tege-lijkertijd wordt ook een kennisplatform gecreëerd dat het uitvoeren en afstemmen van beleidsgericht en wetenschappelijk onderzoek faciliteert. Daarnaast richt de AWFJZ zich op (1) het beter laten aansluiten van diagnostiek op de behandeling tij-dens het verblijf van een jongere in de JJI, (2) verbetering van systeemgericht wer-ken in de behandeling, en (3) het opzetten van een systematiek om behandelplan-nen meer vraaggericht op te stellen.

4.3.2 Perspectiefplannen

De directeur van een JJI is verplicht binnen drie weken na binnenkomst van de jongere een perspectiefplan te laten opstellen. In de eerste drie weken wordt de jongere geobserveerd op de leefgroep. Hiermee wordt de informatie, die verkregen is gedurende het strafproces, gecheckt en verder ingevuld. Een perspectiefplan be-vat onder andere de volgende aspecten: (1) de diagnose van de problematiek en de indicatie voor plaatsing; (2) de gewenste doelen aangaande de ontwikkeling van de jeugdige; (3) de wijze waarop en de middelen om die doelen te bereiken; (4) de verwachte behandelingsduur; (5) de activiteiten waar een jongere aan deelneemt en de toegestane bewegingsvrijheid; (6) het verplichte programma met betrekking tot onderwijs of andere pedagogische vorming (Addink et al., 2010). Bij het opstel-len (en eventueel het wijzigen) van het perspectiefplan voor jongeren met een PIJ-maatregel, dient een inrichting de RvdK en de (gezins)voogdijinstelling dan wel de reclassering te betrekken. Ook dient de inrichting zo veel mogelijk de ouders, voogd, stiefouders of pleegouders te betrekken, tenzij deze hierin niet betrokken willen of kunnen worden (Addink et al., 2010). Voor 1 juli 2011 behoorde het ver-blijfs- en behandelplan zes maanden te beslaan (tenzij de maatregel eerder afloopt) en had de jeugdige ten minste vier maal per jaar recht op een evaluatie van behaal-de doelen. Na behaal-de wijziging van behaal-de beginselenwet beslaat het perspectiefplan ten-minste 4 maanden en heeft de jeugdige drie keer per jaar recht op evaluatie. Hoe-wel de termijnen voor het opstellen van een perspectiefplan en de evaluatie niet altijd gehaald worden, is bij het merendeel van de jongeren met een PIJ-maatregel sprake van een cyclisch proces van plannen en evalueren (Addink et al., 2010). Van elke evaluatie wordt een verslag gemaakt. Dit is over het algemeen in de dossiers aanwezig en in de meeste gevallen wordt door behandelcoördinatoren in neutrale of positieve termen gesproken over de voortgang van de jongeren (Addink et al., 2010). Kort voor de beëindiging van het verblijf in de inrichting, dient met de jeug-dige te worden nagegaan in hoeverre de doelen van het plan zijn behaald. Ook hiervan wordt verslag gemaakt. Dit verslag is echter bij veel jongeren met een PIJ-maatregel niet in het dossier aanwezig (Addink et al., 2010). De redenen daarvoor zijn onbekend.

Aansluiting informatie uit het voortraject en perspectiefplan

Zoals is opgemerkt, is een belangrijk onderdeel van het perspectiefplan de diagnose en het stellen van doelen om de ontwikkeling van de jongere te garanderen/verbe-teren. Onderzoek onder enkele behandelcoördinatoren (Addink et al., 2010; Ten Berge et al., 2009) laat zien dat de Pro Justitia-rapportage, die is opgesteld ten tijde van het strafproces van de jongere, hierbij door de behandelcoördinatoren als be-langrijkste informatiebron wordt gebruikt. Behandelcoördinatoren beoordelen de overzichtelijkheid en leesbaarheid van Pro Justitia-rapportages als voldoende en de begrijpelijkheid als goed. Zij vinden wel dat er verbetering mogelijk is in de onder-bouwing, de uitvoerbaarheid, de beschrijving van de behandeldoelen en de moti-vering van de behandelsetting (Ten Berge et al., 2009). Enkele behandelcoördina-toren missen informatie over de (vroege) ontwikkeling van de jongere en het gezinssysteem (Addink et al., 2010). Ook wordt opgemerkt dat de Pro Justitia-onderzoeken een momentopname zijn waardoor sommige diagnoses mogelijk te snel worden vastgesteld. Hoewel de Pro Justitia-rapportage dus een belangrijk uitgangspunt voor behandeling vormt, wordt in de perspectiefplannen niet vaak terugverwezen naar deze rapportage. Daarnaast worden in veel perspectiefplannen van jongeren met een PIJ-maatregel de behandeldoelen niet expliciet gesteld (Ten Berge et al., 2009). Dit maakt het lastig een vergelijking te maken tussen de bevin-dingen in de Pro Justitie rapportage en de behandeldoelen.

Naast de Pro Justitia-rapportage worden ook andere beschikbare rapportages ge-bruikt bij het opstellen van het perspectiefplan (Addink et al., 2010). Het gaat dan vooral om het rapport van RvdK, de rapportage van de jeugdreclassering en obser-vaties in de opvanginrichting of inrichtingen waar de jongere eerder heeft verbleven. Deze laatste gegevens ontbreken nogal eens en worden niet door alle behandelcoör-dinatoren als even informatief ervaren. De observaties van de jongere in de eerste zes weken op de leefgroep van de behandelinrichting vormen wel een belangrijke bron voor het opstellen van perspectiefplannen.

Bovengenoemde informatiebronnen zijn voor behandelcoördinatoren afdoende om een eerste behandelplan op te stellen. Bij jongeren met een PIJ-maatregel komt aanvullende diagnostiek zelden voor (Hendriksen-Favier et al., 2010).

Risicotaxatie- en andere meetinstrumenten

YOUTURN schrijft het gebruik van verschillende screenings- en meetinstrumenten in fasen 1 en 2 (zie paragraaf 4.2.1) voor. Deze zijn niet alleen van belang bij de diagnostiek, maar ook voor het meetbaar maken van vordering in gedrag. Binnen 24 uur na binnenkomst in de JJI dient de MAYSI-2 (Grisso & Barnum, 2000) te wor-den afgenomen bij de jongeren. Dit instrument wordt gebruikt om jongeren te iwor-den- iden-tificeren die kampen met psychische problemen, zoals depressie, suïcidegedachten of denkstoornissen. Daarnaast worden de SDQ en HID ingevuld in de eerste zeven tot tien dagen van het verblijf (fase 1). De SDQ (Goodman, 1997) brengt de sterke kanten en moeilijkheden van een jongere in kaart en de HID (Nas & Brugman, 2001) wordt gebruikt om de denkwijze van een jongere vast te stellen. In fase 2 worden voorafgaand aan het tweede behandel-/perspectiefplan de TVA, SAVRY en opnieuw de HID afgenomen en vindt eventueel aanvullende diagnostiek plaats. De TVA (Van der Knaap et al., 2004) is een vragenlijst waarmee vaardig functioneren van jongeren in hun dagelijkse leefomgeving in kaart gebracht kan worden. De SAVRY (Lodewijks et al., 2001) is een instrument voor risicotaxatie en -hantering en wordt gebruikt om het geweldsrisico bij jongeren in te schatten. YOUTURN schrijft ook voor of het instrument door een mentor, groepsleider, sociaal pedagogisch verpleegkundige en/of gedragswetenschapper afgenomen/ingevuld moet worden. Zoals in de vorige subparagraaf is beschreven, wordt er in het geval van jongeren met een PIJ-maatregel nauwelijks aanvullende diagnostiek uitgevoerd, omdat de

meeste informatie al in het Pro Justitia-rapport en andere rapporten staat. Echter, voordat de jongere de PIJ-maatregel opgelegd krijgt, zit hij/zij al gemiddeld drie maanden (zie hoofdstuk 3) in voorlopige hechtenis. Om op dat moment de best mogelijk zorg te bieden, is het van belang dat bovengenoemde instrumenten wor-den afgenomen. Uit onderzoek (Hendriksen-Favier et al., 2010; Eichelsheim & Van der Laan, 2011) blijkt echter dat geen van de voornoemde meetinstrumenten in alle onderzochte JJI’s standaard werden ingezet. Dit terwijl deze instrumenten veel informatie geven over het functioneren, (psychische) problemen of vaardigheden van een individuele jongere. Deze informatie vormt de basis voor het indiceren en het vormgeven van het individuele behandelaanbod. Daarnaast blijkt uit interviews dat wisselend wordt omgegaan met de uitkomsten van de meetinstrumenten. In enkele JJI’s worden alleen opvallende en zorgwekkende resultaten besproken in het behandelteam. Ook wisselt het per JJI of de resultaten met jongeren, ouders en reclassering worden besproken.

Doelen in perspectiefplan

Aan de hand van de verkregen informatie worden behandeldoelen vastgesteld. Bij jongeren met een PIJ-maatregel komen vaak doelen voor met betrekking tot (1) het verkrijgen van inzicht in risicogedrag en risicofactoren die hebben geleid tot het de-lict, (2) het aanleren en trainen van sociale vaardigheden, omgaan met kritiek en autoriteit, (3) het versterken van het sociale netwerk, (4) het toekomstperspectief en (5) de school, dagbesteding of vrije tijd. Een deel van deze doelen (onderwijs en toekomstperspectief) worden standaard opgenomen. Daarnaast worden in het eer-ste perspectiefplan vooral doelen opgenomen die te maken hebben met observeren en ontwikkelingsmogelijkheden. Na drie maanden wordt er samen met de jongere een delictanalyse gemaakt (Addink et al., 2010). De analyse geeft volgens verschil-lende behandelcoördinatoren een genuanceerd beeld van de jongere en leidt over het algemeen tot het formuleren van een aantal specifieke behandeldoelen.

Betrokkenheid ouder en jongere

Ouders kennen over het algemeen de jongere en zijn/haar voorgeschiedenis het beste. Daarmee beschikken ze over relevante informatie voor het vormgeven van de (individuele) behandeling en begeleiding van de jongere. Bovendien kan het voor ouders belangrijk zijn om de voortgang van hun zoon of dochter in de JJI en op school te kunnen volgen en mogelijk te bevorderen. Voor ouderparticipatie schrijft de handleiding van YOUTURN voor dat de ouders onder andere betrokken worden bij de perspectiefplannen en dat de mentor wekelijks contact met hen onderhoudt. Behandelcoördinatoren vinden het belangrijk dat ouders achter de behandeling staan zodat de jongere wordt ondersteund (Addink et al., 2010). Uit onderzoek (Hendriksen-Favier et al., 2010) in zes JJI’s blijkt echter dat de ouderparticipatie onvoldoende is ingebed in het werken met de jongere. De prestatieplannen (onder-deel van het perspectiefplan) worden in geen van de onderzochte JJI’s standaard met ouders besproken en door hen ondertekend. Als specifiek gekeken wordt naar jongeren met een PIJ-maatregel, lijken de ouders in het merendeel van de perspec-tiefplan besprekingen wel aanwezig (Addink et al., 2010). De uitkomsten van dit onderzoek zijn echter moeilijk generaliseerbaar omdat geen random selectie van jongeren met een PIJ-maatregel werd betrokken. Wel komt uit beide onderzoeken (Addink et al., 2010; Hendriksen-Favier et al., 2010) naar voren dat niet standaard wordt gerapporteerd over contact met ouders. Hierdoor is het lastig na te gaan in hoeverre ouders alsnog betrokken worden.

Het merendeel van de jongeren met een PIJ-maatregel weet welke doelen of werk-punten zijn opgesteld in het perspectiefplan (Addink et al., 2010). Zij ervaren echter geen inspraak bij het opstellen van de doelen, ondanks dat zij aangeven dat hun

inbreng wel gevraagd is. Ze geven wel aan dat ze het prettig vinden als het traject helder is.

Overplaatsingen

De meeste jongeren met een PIJ-maatregel worden minimaal één keer overge-plaatst (Homburg et al., 2010; Addink et al., 2010). Vóór 2010 werden jongeren, als zij een PIJ-maatregel opgelegd kregen, van een opvanginrichting naar een be-handelinrichting overgebracht. Soms waren beide mogelijkheden in een inrichting verenigd. Nu het onderscheid tussen opvang- en behandelinrichting is opgeheven zal een jongere vaker in dezelfde JJI kunnen blijven. Echter, in het geval van een PIJ-maatregel worden sommige jongeren op een speciale leefgroep geplaatst. Niet alle JJI’s hebben speciale leefgroepen voor bijvoorbeeld zedendelinquenten, meisjes of licht verstandelijk gehandicapten. Dit betekent dus vaak dat een jongere, nadat het vonnis onherroepelijk is, moet worden overgeplaatst. De kans dat een jongere met een PIJ-maatregel die in aanmerking komt voor een speciale leefgroep, buiten de regio van herkomst wordt geplaatst, is groot. Tegen het einde van de maatregel worden sommige jongeren ook weer teruggeplaatst naar een JJI in de regio van herkomst om de resocialisatie in de samenleving te bevorderen. Gedurende het verblijf wordt ook een deel van de jongeren overgeplaatst vanwege incidenten en delicten. In dat geval wordt de behandeling tijdelijk onderbroken. Als laatste kan een jongere vanwege ernstige psychiatrische problemen op een Forensische Obser-vatie en Begeleidingsafdeling (FOBA) worden geplaatst. Slechts één JJI in Nederland heeft deze mogelijkheid, waardoor jongeren in zo’n geval vaak moeten worden overgeplaatst. Ook kunnen zij, vanwege vragen over het verdere verloop van het (behandel)traject, op een observatieafdeling van ForCA geplaatst.

Overplaatsing kan grote (negatieve) invloed hebben op het verloop van opvoeding en behandeling. Door de komst van YOUTURN is er meer uniformiteit in de wijze waarop opvoeding en behandeling in de JJI’s worden vormgegeven (Hendriksen-Favier et al., 2010). Deze uniformiteit wordt echter belemmerd doordat de informa-tie-uitwisseling niet zorgvuldig verloopt. Bij overplaatsing gaan dossiers wel mee, maar de voortgang van de jongere in YOUTURN wordt vaak niet weergegeven.