• No results found

3 Kenmerken jongeren met een PIJ-maatregel

3.2 Delictkenmerken PIJ-jongeren

Uit onderzoek van Weijters (2010) blijkt dat de grootste groep van de jongeren (40%) de PIJ-maatregel opgelegd kregen naar aanleiding van een vermogensdelict waarbij geweld gebruikt was. Ruim 17% van de jongeren krijgt de PIJ-maatregel opgelegd naar aanleiding van een zedendelict. Van de jongeren krijgt 7,7% en 2,9% de PIJ-maatregel opgelegd voor respectievelijk doodslag en moord. Als PIJ-jongeren

worden vergeleken met jongeren met voorlopige hechtenis en jeugddetentie, valt op dat meer PIJ-jongeren voor een relatief zwaarder delict vastzitten, te weten zeden-delicten, doodslag, ernstige brandstichting of moord. Jongeren met een jeugddeten-tie of voorlopige hechtenis zitten vaker vast voor een vermogens- of drugsdelict. De PIJ-maatregel wordt dus inderdaad vooral opgelegd voor zwaardere delicten. 3.2.1 Geschiedenis van delictgedrag

Als wordt gekeken naar de geschiedenis van het delictgedrag, valt op dat 38% van de jongeren die een PIJ-maatregel opgelegd krijgt, geen eerdere strafzaak heeft gehad. Dit lijkt opmerkelijk. Vooral omdat van het aantal jongeren met een voorlo-pige hechtenis of jeugddetentie, respectievelijk 39,6% en 23,7% geen eerdere strafzaken heeft gehad. Als echter naar de ernst van het delict wordt gekeken, valt op dat de meeste jongeren die geen eerdere strafzaak hebben gehad, de PIJ-maat-regel opgelegd krijgen voor ernstige delicten (zie tabel 16).

Tabel 16 Type delict waarvoor een PIJ-maatregel is opgelegd, naar aantal eerdere zaken (%)

PIJ-jongeren zonder eerdere zaken

PIJ-jongeren met ten minste één eerdere zaak Overtreding verkeer en ordeverstoring 0,3 0,0

Opium 0,5* 2,5

Vernieling 0,0 0,0

Vermogen 8,5* 15,5

Middelzwaar geweld en wapenbezit 9,6 7,8

Vermogen met geweld 26,6* 48,1

Zwaar geweld 5,2 4,2 Zeden 19,7* 7,2 Zeden jeugd 12,1* 2,9 Doodslag 9,3 6,9 Brand extra 3,6 3,0 Leven extra 4,7* 1,9 P<0,05 Bron: Weijters (2010)

Daarnaast is in dezelfde tabel te zien dat de kans dat jongeren een PIJ-maatregel opgelegd krijgen voor een vermogensdelict of een vermogensdelict met geweld, veel groter is als zij al een eerdere strafzaak hebben gehad. Als laatste hebben jongeren die een PIJ-maatregel opgelegd kregen, veel meer eerdere zeer ernstige strafzaken, dat wil zeggen strafzaken voor delicten waarvoor ten minste acht jaar detentie kan worden opgelegd, dan jongeren met jeugddetentie (Weijters, 2010). Op basis van bovenstaande gegevens kan geconcludeerd worden dat de PIJ-maatregel conform de bedoeling van de wetgever in praktijk wordt opgelegd voor zwaardere delicten dan waarvoor jeugddetentie of voorlopige hechtenis wordt opgelegd.

3.2.2 Verandering in delictkenmerken van PIJ-jongeren 1996-2005 en 2006-2010 Bovenstaande analyses zijn uitgevoerd op de populatie van PIJ-jongeren in haar geheel. Een belangrijke vraag is of de populatie PIJ-jongeren wat betreft de eerder-genoemde kenmerken geslacht, etniciteit, leeftijd en delictgeschiedenis over de tijd gelijk is gebleven.

Vanaf 2000 lijken de jongeren die een PIJ-maatregel opgelegd krijgen, wat ouder te worden en neemt het aandeel meisjes iets toe. Deze trends lijken verband met

elkaar te houden aangezien meisjes die een PIJ-maatregel opgelegd krijgen, wat ouder zijn dan jongens met een PIJ-maatregel. Verder lijkt de ernst van het delict waarvoor de PIJ-maatregel wordt opgelegd, licht te stijgen. De vraag is echter of deze trend na 2005 doorzet. In 2012 hebben Weijters en Blom gekeken naar de (delict)kenmerken van jongeren die tussen 2006 en 2010 een PIJ-maatregel opge-legd kregen. Zij vinden dat deze jongeren gemiddeld ouder zijn, vaker veroordeeld zijn voor geweldsdelicten, minder vaak veroordeeld zijn voor vermogensdelicten en een uitgebreidere strafrechtelijke geschiedenis hebben dan jongeren die in de periode 1996-2005 een PIJ-maatregel opgelegd hebben gekregen.

3.2.3 Vergelijking jongeren met PIJ en ots

In 2008 werden civielrechtelijk (ots) en strafrechtelijk (PIJ, voorlopige hechtenis, jeugddetentie) geplaatste jongeren niet langer in dezelfde inrichtingen opgevangen. Daarnaast werd het aantal gesloten plaatsen buiten de JJI vergroot om het aantal jongeren met een civielrechtelijke titel, die gesloten geplaatst dienden te worden, te kunnen onderbrengen. Eerder onderzoek (Boendermaker & Uit Beijerse, 2008; Oostervink & Brand, 2005) laat zien dat deze jongeren wat betreft gedragsproble-matiek, niet veel verschillen van jongeren met een PIJ-maatregel. Een interessante vraag is of ze wat betreft delictgeschiedenis wel verschillen. Dit is immers het cri-terium waarop beide groepen te onderscheiden zouden moeten zijn. Uit onderzoek blijkt echter dat jongeren met een ots wat betreft delictgeschiedenis maar weinig verschillen van strafrechtelijk geplaatste jongeren (Boendermaker & Uit Beijerse, 2008; Rietveld et al., 2000; Oostervink & Brand, 2005; Wijkman et al., 2006; Van Dam et al., 2010; Weijters, 2010). De doelgroep van jongeren met een ots en een PIJ-maatregel lijkt dus meer overeen te komen dan gedacht en doet vermoeden dat jongeren die in aanmerking zouden kunnen komen voor een PIJ-maatregel, soms in een ander traject belanden. Dit sluit aan bij de bevindingen van Boendermaker et al., (2004) naar jongeren in voorlopige hechtenis bij wie de kinderrechter besluit geen straf op te leggen, maar kiest voor een civielrechtelijke afdoening. Zij vonden dat bij geweld in de huiselijke kring kinderrechters vaker kozen voor een civielrech-telijke afdoening dan een strafrechcivielrech-telijke, omdat zij de aanpak van de gezinsproble-men dan het belangrijkst vinden. Deze jongeren verbleven dan onder civielrechte-lijke titel in een opvanginrichting. Omdat civielrechtecivielrechte-lijke jongeren niet meer in JJI’s mogen verblijven, komen deze jongeren ook in de gesloten jeugdzorg terecht. Of deze jongeren anders in aanmerking waren gekomen voor een PIJ-maatregel, blijft echter onduidelijk. Daarnaast scoren jongeren met een PIJ-maatregel gemiddeld genomen wat betreft het aantal zeer ernstige zaken hoger dan jongeren met een ots (Weijters, 2010) en lijkt het in bovengenoemde gevallen eerder om grensgevallen te gaan.

3.2.4 Vergelijking meisjes en jongens

Tussen 1997-2005 is maar aan 76 meisjes de PIJ-maatregel opgelegd tegenover 1.088 jongens. Net als bij de jongens is circa 40% van de meisjes van Nederlandse afkomst. Binnen de groep meisjes van allochtone afkomst vormen meisjes van Suri-naamse afkomst met ongeveer 18% een relatief grote groep. Antilliaanse en Marok-kaanse meisjes vormen beiden circa 10% van de groep, terwijl meisjes van Turkse afkomst de kleinste groep vormen met ongeveer 1% (Slotboom et al., 2011). Dit wijkt niet erg af van de verdeling bij jongens. De gemiddelde leeftijd van PIJ-meisjes is met 16,51 (Slotboom et al., 2011) iets lager dan PIJ-jongens die een gemiddelde leeftijd van 16,8 hebben (Brand & Van den Hurk, 2008). Als naar het wordt gekeken naar delicten die in het verleden gepleegd zijn, blijkt dat meisjes

vaker geen eerdere strafzaak hebben dan jongens (Weijters, 2010). Echter, in ver-gelijking met jongens heeft een groter deel van de meisjes (93%), die een PIJ-maatregel opgelegd krijgt, een ernstig geweldsdelict gepleegd (Slotboom et al., 2011). Dit lijkt erop te wijzen dat meisjes pas bij ernstiger delicten een PIJ-maat-regel opgelegd krijgen.