• No results found

Effecten van de PIJ-maatregel

7 Conclusie & discussie

7.7 Effecten van de PIJ-maatregel

Er is veel bekend over de kenmerken van de jongeren met een PIJ-maatregel. Door systematisch onderzoek van dossiers van JJI’s is veel bekend over de kenmer-ken van jongeren met een PIJ-maatregel tussen 1995 en 2005 (zie hoofdstuk 3). Deze informatie komt vooral uit de Pro Justitia-rapportages die ten behoeve van het strafproces zijn opgesteld. In mindere mate is er informatie over het eerste jaar van de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel beschikbaar.

Er is op landelijk niveau weinig tot geen informatie over de gevolgde behandeling en de gedragsverandering na beëindiging van de PIJ-maatrege.l

Geconcludeerd kan worden dat er weinig tot geen informatie is over de gedrags-verandering en (eventuele vermindering) van gedragsstoornissen van jongeren na beëindiging van de PIJ-maatregel. Dit komt deels omdat screenings- en monito-ringsinstrumenten niet consequent worden gebruikt (zie paragraaf 4.3.2 en 4.4.3). In de individuele dossiers van de jongeren is deze informatie wel bijgehouden, maar deze is vaak onvolledig (zie paragraaf 4.3.2, 4.4.8. en 5.2.2). Daarnaast wordt niet

landelijk bijgehouden hoeveel en welke gedragsinterventies een jongere heeft ge-volgd. Dit belemmert onderzoek naar de effecten van de PIJ-maatregel, die in het kader van de PIJ-programmering immers niet zijn uitgevoerd. Of de PIJ-maatregel de bedoelde positieve bijdrage aan gedragsverandering heeft geleverd, valt dus (nog) niet te zeggen.

Jongeren met een PIJ-maatregel laten hoge recidive zien, maar de eerste recidive na de PIJ-maatregel is minder ernstig dan het delict waarvoor de PIJ-maatregel is opgelegd.

Er is wel veel bekend over de mate en ernst van recidive van jongeren met een PIJ-maatregel (zie paragraaf 6.3). De meeste recidive vindt plaats binnen twee jaar na het beëindigen van de PIJ-maatregel. Van de jongeren die tussen 2000 en 2007 uitstroomden bleef de recidive binnen twee jaar ongeveer gelijk, namelijk tussen de 55%-60%. Als alleen naar zeer ernstige recidive wordt gekeken (delicten met strafdreiging van acht jaar of meer), recidiveert 15% en 20% van de jongeren die uitstroomden tussen 2000 en 2007. Voor jongeren die later dan 2000 uitstroomden, was het percentage dat zeer ernstige recidive liet zien, lager.

In dit verband valt ook op dat het eerste (geregistreerde) delict dat jongeren na een PIJ-maatregel plegen, minder ernstig is dan het delict waarvoor de PIJ-maatregel is opgelegd. Dit resultaat moet echter met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd omdat jongeren de PIJ-maatregel vaak voor zeer ernstige delicten opgelegd krijgen. De kans dat zij recidiveren met een delict van vergelijkbare ernst, is niet groot. Een resultaat dat meer zegt, is dat deze jongeren bij recidive voor het overgrote gedeel-te veroordeeld worden tot een gevangenisstraf. Slechts 5% van hen wordt veroor-deeld tot tbs. In theorie zou dit betekenen dat de toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het delict niet negatief werd beïnvloed door een nog eventueel aanwezige stoor-nis of dat deze stoorstoor-nis niet meer aanwezig was. Het is echter onbekend of dit ook in de praktijk altijd ook zo was.

Het is onduidelijk in hoeverre de behandeling van de PIJ-maatregel heeft bijgedragen aan de vermindering van recidive van deze jongeren.

Onduidelijk is in hoeverre de behandeling van de PIJ-maatregel heeft bijgedragen aan de vermindering van recidive van deze jongeren. Ten eerste is er geen vergelij-kingsgroep die de PIJ-maatregel voor hetzelfde soort delicten niet opgelegd heeft gekregen. Ten tweede zijn er nauwelijks gegevens over de ondergane behandeling. Ten derde zijn er weinig gegevens over gedragsverandering na de PIJ-maatregel die met de aard en mate van recidive in verband zou kunnen worden gebracht. Wel kan geconcludeerd worden dat de lagere recidivecijfers van zedendelinquenten en jon-geren met seksuele problematiek (die geen zedendelicten hebben gepleegd) ten op-zichte van andere jongeren met een PIJ-maatregel niet direct het gevolg lijken van behandeling (zie paragraaf 6.3). Zedendelinquentie (a) lijkt problematiek die bij een deel van de jongeren het gevolg is van de leeftijdsfase waar ze in zitten en (b) is in het algemeen niet gerelateerd aan hoge recidive. Samengevat, het is onduidelijk in hoeverre de behandeling van de PIJ-maatregel heeft bijgedragen aan de verminde-ring van recidive van deze jongeren.

Er is enig bewijs dat een verblijf in een JJI met een laag risico op onveilig leef- en behandelklimaat risicofactoren kan verminderen.

Er is slechts één zeer voorzichtig resultaat dat mogelijk wel iets zegt over de invloed van de kwaliteit van de JJI op gedragsverandering van de jongeren. Jongeren met een ongunstig gezinsverleden worden een half jaar na uitstroom vaker dan andere jongeren in voorlopige hechtenis genomen (zie paragraaf 6.3). Echter, deze relatie was alleen aantoonbaar bij jongeren die een jaar voor uitstroom in een JJI

verble-ven die in 2007 door de Gezamenlijke Inspecties het oordeel ‘matig en hoog risico op onveilig leef- en behandelklimaat’ had gekregen. Voor jongeren die het jaar voor hun uitstroom in een JJI met een ‘laag risico op onveilig leef- en behandelklimaat’ verbleven, was de relatie tussen ongunstig gezinsverleden en de grotere kans op voorlopige hechtenis na uitstroom afwezig. Dit is een eerste, voorzichtige, aanwij-zing dat het verblijf in een JJI met een veilig leef- en behandelklimaat risicofactoren zoals een ongunstig gezinsverleden zou kunnen verminderen. Er is echter meer onderzoek met gebruik van betere meetinstrumenten op dit gebied nodig om hier meer duidelijkheid over te krijgen.

7.8 Slotwoord

In bovenstaande conclusies is per factor, die van belang is voor een goede tenuit-voerlegging van interventies, aangegeven waar knelpunten in de oplegging en ten-uitvoerlegging van de PIJ-maatregel zitten en waar het goed gaat. Een eindoordeel is lastig te vellen omdat de oplegging en de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel uit veel onderdelen bestaat. Een goede score op het ene onderdeel compenseert geen slechte score op het andere onderdeel. Wel kan worden aangegeven op welke gebieden veel informatie beschikbaar is en op welke gebieden deze ontbreekt. Zoals is aangegeven in de inleiding van dit hoofdstuk, zijn er onderzoeken uitgevoerd die inzichtelijk moeten maken of:

1 de maatregel zodanig is opgezet dat beoogde resultaten in theorie bereikt kunnen worden (planevaluatie);

2 De maatregel in de praktijk wordt uitgevoerd zoals deze bedoeld is en wat moge-lijke knelpunten in de uitvoering daarvan zijn (procesevaluatie);

3 de beoogde resultaten van de maatregel daadwerkelijk worden bereikt (effect-evaluatie).

De eerste stap in het onderzoeken van knelpunten en succesfactoren van de ten-uitvoerlegging van de PIJ-maatregel is het beoordelen van het plan achter de op-legging en de tenuitvoerop-legging van de PIJ-maatregel. De PIJ-maatregel zelf is sinds de invoering in 1995 niet veranderd. In het jeugdsanctierecht hebben zich echter wel veranderingen voorgedaan. Het blijkt dat deze van invloed zijn op de oplegging van de PIJ-maatregel. Daarnaast blijkt dat er veel beleidsveranderingen zijn door-gevoerd die het strafproces en de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel beogen te verduidelijken en te verbeteren. Deze beleidsveranderingen betreffen onder andere het verbeteren van samenwerking in het strafproces, het uniformeren van werken in JJI’s en het verduidelijken van procedures rond behandeling en opvoeding door de invoering van YOUTURN, het werken met evidence-based gedragsinterven-ties, het verbeteren van samenwerking tussen ketenpartners in de tenuitvoerlegging en het invoeren van vrijwillige (nu verplichte) nazorg. Uit de conclusies blijkt dat hier nog knelpunten zitten, maar ook dat het strafproces en de tenuitvoerlegging op onderdelen is verbeterd.

De tweede stap is het operationaliseren van het genoemde beleid en uitvoeren van de PIJ-maatregel. Met name ten aanzien van de tenuitvoerlegging laten de proces-evaluaties van YOUTURN en enkele gedragsinterventies, die zijn uitgevoerd in de jaren na het onderzoek van de Gezamenlijke Inspecties (2010) zien dat er nog veel knelpunten zijn rond de implementatie. In aansluiting op de conclusies van de Gezamenlijke Inspecties (2010) wordt in dit rapport geconstateerd dat in geen van de JJI’s het geformaliseerde beleid op alle punten in de dagelijkse uitvoering conse-quent wordt gehanteerd. Een enkel eindoordeel over de mate van operationalisatie van beleid ten aanzien van oplegging en tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel is moeilijk te geven omdat het op sommige punten goed gaat en op sommige punten

nog niet. Daarnaast is het proces van implementatie van genoemde beleidsverande-ringen vaak nog volop in ontwikkeling en vindt het, zoals beschreven in paragraaf 7.1, plaats in een periode waarin veel beleidsveranderingen werden en (nog steeds) worden doorgevoerd.

De derde stap is het toetsen of het geoperationaliseerde beleid leidt tot doelberei-king, te weten (a) ondergaan van de juiste behandeling, (b) gedragsverandering en (uiteindelijk) recidivemindering. Het blijkt dat zowel in het strafproces als tijdens de tenuitvoerlegging de meetinstrumenten niet altijd consequent worden gebruikt en gegevens niet altijd consequent worden vastgelegd. Daardoor is niet altijd in-zichtelijk welke stappen jongeren met een PIJ-maatregel tijdens strafproces en tenuitvoerlegging hebben doorlopen, wat de output is in bijvoorbeeld het aantal behandelingen dat een jongere heeft ondergaan of de diploma’s die een jongere heeft behaald en wat de effecten zijn op het gedrag van de jongere. Dit maakt het (voorlopig) niet mogelijk een uitspraak te doen over de mate waarin de tenuitvoer-legging van de PIJ-maatregel bijdraagt aan het bereiken van haar doelstellingen. `

Summary

Overview of research on the ‘Placement in Institution for