• No results found

Overzicht van onderzoek naar de PIJ-maatregel tussen 2006-2011

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Overzicht van onderzoek naar de PIJ-maatregel tussen 2006-2011"

Copied!
177
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

p

Cahier 2012-10

Overzicht van onderzoek naar de PIJ-maatregel

tussen 2006-2011

(2)

Cahier

De reeks Cahier omvat de rapporten van onderzoek dat door en in opdracht van het WODC is verricht.

Opname in de reeks betekent niet dat de inhoud van de rapporten het standpunt van de Minister van Veiligheid en Justitie weergeeft.

(3)

Inhoud

Afkortingen — 7 Samenvatting — 9 1 Inleiding — 17

1.1 Achtergrond en doel PIJ-maatregel — 18

1.2 PIJ-onderzoeksprogrammering — 19 1.2.1 Aanleiding — 19 1.2.2 Opzet — 19 1.3 Voorliggend PIJ-onderzoeksrapport — 23 1.3.1 Onderzoeksmethoden — 23 1.4 Leeswijzer — 26

2 Wettelijk kader, voortraject en strafoplegging — 27

2.1 De PIJ-maatregel binnen het jeugdsanctierecht — 27

2.2 Van aanhouding tot Justitieel Casus Overleg — 30

2.2.1 Aanhouding en voortraject naar zitting — 30

2.3 Forensische diagnostiek — 36

2.3.1 Organisatie forensische diagnostiek jeugd — 36

2.3.2 Pro Justitia-rapportage — 38

2.3.3 Doorlooptijden forensische diagnostiek — 46

2.4 Berechting — 49

2.4.1 Afwegingskader in de praktijk — 50

2.4.2 Vergelijking advies en vonnis — 53

2.4.3 Rol ouders en jongere — 58

2.4.4 Ontwikkeling oplegging PIJ-maatregel — 59

2.4.5 Hoger beroep — 61

2.4.6 Verlenging PIJ-maatregel — 62

2.5 Besluit — 63

3 Kenmerken jongeren met een PIJ-maatregel — 69

3.1 Algemene achtergrondkenmerken (opleiding, etniciteit, sekse

en leeftijd) — 69

3.2 Delictkenmerken PIJ-jongeren — 70

3.2.1 Geschiedenis van delictgedrag — 71

3.2.2 Verandering in delictkenmerken van PIJ-jongeren 1996-2005

en 2006-2010 — 71

3.2.3 Vergelijking jongeren met PIJ en ots — 72

3.2.4 Vergelijking meisjes en jongens — 72

3.3 Ontwikkelingsproblemen en gedragsstoornissen — 73

3.3.1 Familie- en omgevingsfactoren — 74

3.3.2 Delict gerelateerde factoren en middelengebruik — 75

3.3.3 (Neuro)psychologische factoren — 75

3.3.4 Psychopathologie — 76

3.3.5 Sociaal gedrag en interpersoonlijke relaties — 76

3.3.6 Gedrag gedurende behandeling — 77

3.3.7 Veranderingen in kenmerken van PIJ-jongeren van 1995-2005 — 78

3.3.8 Vergelijking met strafrechtelijk geplaatste jongeren en ots-jongeren — 78

(4)

3.4 Verschillende groepen PIJ-jongeren — 79

3.5 Besluit — 80

4 Uitvoering van de PIJ-maatregel: de intramurale fase — 81

4.1 Cijfers over het aantal jongeren met een PIJ-maatregel in JJI’s — 82

4.2 Opvoeding en onderwijs — 84 4.2.1 Pedagogische aanpak — 85 4.2.2 Onderwijs en arbeidstoeleiding — 88 4.3 Diagnostiek en perpectiefplan — 91 4.3.1 Kennis instanties — 91 4.3.2 Perspectiefplannen — 92 4.4 Preventie en interventie — 95

4.4.1 Theorieën voor behandeling van ontwikkelings- en gedragstoornissen — 95

4.4.2 Gedragsinterventies in JJI’s — 96

4.4.3 Aanbod gedragsinterventies — 98

4.4.4 Behandelaanbod naast gedragsinterventies — 103

4.4.5 Preventie — 105

4.4.6 Behandelcoördinatoren over behandelaanbod — 105

4.4.7 Bijzondere behandeling op de leefgroep — 106

4.4.8 Betrokkenheid ouders en jongeren bij behandeling — 110

4.5 Organisatie binnen de JJI’s — 110

4.6 Besluit — 111 5 Verlof en nazorg — 117 5.1 Netwerk- en trajectberaden — 117 5.2 Verlof — 119 5.2.1 Planmatig verlof — 119 5.2.2 Scholings- en Trainingsprogramma (STP) — 121

5.2.3 Onttrekkingen tijdens verlof — 126

5.3 Nazorg — 126

5.3.1 Vrijwillige nazorg — 127

5.4 Besluit — 130

6 De situatie na beëindiging van de PIJ-maatregel — 135

6.1 Leefsituatie — 135

6.2 Sociaal emotionele ontwikkeling — 135

6.3 Recidive — 136

6.3.1 Recidive in relatie tot kenmerken jongeren en kenmerken

PIJ-behandeling — 138

6.4 Mening jongeren — 140

6.5 Besluit — 140

7 Conclusie & discussie — 143

7.1 Reikwijdte conclusie PIJ-onderzoeken — 147

7.2 Het ontwerp van de PIJ-maatregel — 148

7.3 Kennis en perceptie en houding van professionals — 151

7.4 Organisatorische aspecten in de tenuitvoerlegging — 153

7.5 Ketensamenwerking — 156

7.6 Jongeren met een PIJ-maatregel en hun ouders — 159

7.7 Effecten van de PIJ-maatregel — 161

(5)

Summary — 165 Literatuur — 171

(6)
(7)

Afkortingen

ADHD Attention deficit hyperactivity disorder

AMV alleenstaande minderjarige vreemdelingen

APA American psychiatric association

AR Agressie regulatie training

ART Agressie replacement training

AWFZJ Academische werkplaats forensische zorg jeugd

BARO Basisraadsonderzoek

BBI beperkt beveiligde behandelinrichting

BIG beroepen in de individuele gezondheidszorg

Bjj Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen

BooG Beslissingsondersteuning onderzoek Geestesvermogens

BOPZ Bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen

DJI Dienst justitiële inrichtingen

DSM Diagnostic and statistical manual of mental disorders

EMDR Eye movement rapid desensitization and reprocessing

FDJ Forensische diagnostiek jeugd

FFT Functional family therapy

FOBA Forensische Observatie en Begeleidingsafdeling

ForCA Forensisch consortium adolescenten

FRIS Forensisch registratie en informatie systeem

GBM Gedragsbeïnvloedende maatregel

GGZ Geestelijke gezondheidszorg

GJZ Gesloten jeugdzorg

GZ-psycholoog Gezondheidszorg psycholoog

HALT Het alternatief

hbo Hoger beroepsonderwijs

HID Hoe ik denk

IBS inbewaringstelling

IJZ Individuele jeugdzaken

IQ Intelligentie quotiënt

ITA Individuele trajectafdeling

ITB Intern trajectbegeleider

IVRK Internationale verdrag inzake de rechten voor het kind

IVS inverzekeringstelling

JCO Justitieel Casus Overleg

Jeugd-tbr jeugdterbeschikkingstelling

JJI justitiële jeugdinrichting

JR jeugdreclassering

LIJ Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen

LVB licht verstandelijke beperking

LVG licht verstandelijk gehandicapt

MASY-2 Massachusetts youth screening instrument-2

MDFT Multi dimensional family therapy

MK meervoudige kamer

MST Multisysteem therapie

NIFP Nederlands instituut voor forensische psychiatrie en psychologie

NJi Nederlands Jeugdinstituut

OM Openbaar Ministerie

(8)

PIBB Plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling

PIJ Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen

PJ Pro Justitia

RC rechter commissaris

RIVM Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieuhygiëne

RJJ Reglement justitiële jeugdinrichtingen

ROC Regionaal opleidingscentrum

RvdK Raad voor de Kinderbescherming

SAVRY Structured assessment of violent risk in youth

SDQ Strength en difficulties questionnaire

SoVa Sociale Vaardigheden training

SSR Stichting studiecentrum rechtspleging

STER Standaard evaluatie rapportage

STP Scholings- en trainingsprogramma

TBS terbeschikkingstelling

TVA Taken en vaardigheden van adolescenten

TVP Terugvalpreventie

VIC Very intensive care

Vw voorwaardelijk

VWS Volksgezondheid, Welzijn en Sport

WODC Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum

(9)

Samenvatting

De Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ) is op 1 september 1995 inge-voerd en is een samenvoeging van de jeugdterbeschikkingstelling van de regering (de zogenaamde jeugd-tbr) en de plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling (PIBB). De maatregel is de zwaarste strafrechtelijke maatregel en kan worden opgelegd aan jeugdigen van 12-18 jaar. Voor oplegging van de maatregel moet aan drie criteria worden voldaan:

1 de jeugdige heeft een delict gepleegd waarvoor voorlopige hechtenis is toege-staan;

2 de jeugdige levert een gevaar op voor lijf en goed van anderen;

3 de maatregel is in het belang van een zo gunstig mogelijke ‘verdere’ ontwikkeling van de jeugdige.

In 2001 werd de PIJ-maatregel, als onderdeel van het nieuwe jeugdstrafrecht, voor het eerst geëvalueerd. De onderzoekers constateerden dat de PIJ-maatregel als zo-danig goed functioneerde, maar signaleerden wel knelpunten in de tenuitvoerlegging van de maatregel. Daaruit concludeerde de toenmalige Staatssecretaris van Justitie dat de PIJ-maatregel aan de beoogde doelstellingen voldeed. Tegelijkertijd stelde zij vast dat er geen behoefte was aan uitbreiding van de mogelijkheden om het volwas-senenrecht op jeugdigen toe te passen en ook niet aan zwaardere jeugdsancties. Echter, als gevolg van incidenten bij de tenuitvoerlegging, en met name verlof, van de tbs-maatregel in 2005 nam de aandacht voor de PIJ-maatregel binnen het toenmalige ministerie van Justitie toe. Naar aanleiding van de toen al lopende be-leidsprogramma’s op het gebied van jeugd, namelijk Jeugd Terecht en Operatie Jong, en gesprekken over de PIJ-maatregel, die op 20 april 2006 met deskundigen werden gehouden, werd in een brief van de toenmalige Minister van Justitie aan de

Tweede Kamer, de zogenoemde PIJ-brief,voorgesteld de kennis van en het inzicht

in de knelpunten in de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel te vergroten. Daar-naast werden in 2007 in evaluaties van jeugdinrichtingen door de Algemene Reken-kamer en de Gezamenlijke Inspecties knelpunten geconstateerd in de tenuitvoer-legging van jeugdsancties in justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s), waaronder de PIJ-maatregel Dit verhoogde de behoefte aan kennis als basis om oplossingen en verbeteringen aan te kunnen brengen. In 2007 verzocht de Minister van Justitie daarom het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) om onderzoek naar de PIJ-maatregel te programmeren om kennis van en inzichten in de uitvoering te vergroten. Dit resulteerde in een PIJ-onderzoeksprogramma, dat werd opgebouwd rond vijf thema’s:

1 de PIJ-populatie;

2 het ontwerp van de maatregel (beleid en regelgeving); 3 de uitvoering van de maatregel;

4 de specifieke aanpak bij de behandeling; 5 de uitstroom uit de PIJ.

Binnen deze thema’s zijn één of meerdere onderzoeken uitgevoerd die tezamen in-zichtelijk moesten maken of (1) de maatregel zodanig is opgezet dat beoogde resul-taten in theorie bereikt kunnen worden, (2) de maatregel in praktijk uitgevoerd wordt zoals deze bedoeld is en wat mogelijke knelpunten in de uitvoering zijn en (3) de beoogde resultaten daadwerkelijk worden bereikt.

(10)

Probleemstelling

In het voorliggende rapport wordt de verkregen kennis ten aanzien van de opleg-ging, de uitvoering en de populatie van de PIJ-maatregel geïntegreerd om de vol-gende onderzoeksvraag te beantwoorden:

Waar liggen de knelpunten en waar de successen in de oplegging en de tenuit-voerlegging van de PIJ-maatregel?

Methode van literatuursynthese

De literatuur synthese is gebaseerd op onderzoeken die, in het kader van de PIJ-onderzoeksprogrammering, zijn uitgevoerd door universiteiten, onderzoeksbureaus of het WODC zelf. Deze resultaten zijn aangevuld met informatie uit onderzoeken naar de PIJ-maatregel die buiten de PIJ-onderzoeksprogrammering zijn uitgevoerd. Als laatste zijn enkele aanvullende analyses uitgevoerd om cijfers bij te werken en geconstateerde hiaten in kennis over de PIJ-maatregel waar mogelijk aan te vullen. Al deze onderzoeken worden geïntegreerd en besproken. Dit geeft een volledig overzicht over wat er bekend is over de oplegging en uitvoering van de PIJ-maat-regel en de doelgroep.

De hier genoemde onderzoeken hebben slechts deelaspecten van de PIJ-maatregel onderzocht. Om een uitspraak te doen over de oplegging en de tenuitvoerlegging (inclusief verlof en nazorg) van de gehele PIJ-maatregel is het van belang dat suc-cesfactoren en knelpunten op systematische wijze worden vastgesteld. Daarom worden de resultaten van de literatuursynthese besproken aan de hand van de volgende factoren waarvan uit de literatuur blijkt dat zij belangrijk zijn voor een goede tenuitvoerlegging van interventies:

1 Ontwerp van de PIJ-maatregel (planevaluatie) 2 De professionals 3 De organisatie 4 De ketensamenwerking 5 De populatie 6 Effecten (effectevaluatie) Conclusies

Bij het beoordelen van de conclusies moet worden meegenomen dat:

1 de PIJ-onderzoeken plaatsvonden in een tijd dat er veel veranderingen in het jeugdstrafrecht en de tenuitvoerlegging daarvan werden doorgevoerd;

2 de onderzoeken waarop dit rapport is gebaseerd op verschillende tijdstippen zijn uitgevoerd;

3 de PIJ-onderzoeken vaak tot doel hadden knelpunten op te sporen en soms ten tijde van of kort na de implementatie van veranderingen werden uitgevoerd Een overzicht van de conclusies ten aanzien van het voortraject en strafproces, de tenuitvoerlegging in JJI’s, verlof en nazorg van de PIJ-maatregel wordt weergegeven in de tabellen S1, S2 en S3. In dit overzicht is per factor, die van belang is voor een goede tenuitvoerlegging van interventies, aangegeven waar knelpunten zitten in de oplegging en de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel, in het verlof en de nazorg en waar het goed gaat. Een algemeen eindoordeel is lastig te vellen omdat de op-legging en tenuitvoerop-legging van de PIJ-maatregel uit veel onderdelen bestaat. Een

(11)
(12)

12 | C a h ie r 2012 -10 We te ns ch app elijk On de rzoe en D o cu m en tatiec en trum Tabel S1 Samenvatting conclusies ten aanz

ien van het

voor tr aject en st raf p roces v a n de PIJ-maat regel Planev alua tie Procesevalu a tie Effectevaluatie Ontw erp Pr ofe ss ion als Orga ni sat o ri sc he a spe ct en Ketensam enw erki n g Do el gro ep Effe cten 1 Rec h ter s, offici ere n van justitie e n ra pport eur s ve r-sc h illen en igs zin s i n de p rio-ri te ri ng t en aa nz ie n van t e h an ter en d o el en en c rite ria me t be tre kki n g tot d e PI J-maatreg el. 2 De PI J-maatre gel wordt vo o ral o pgel egd a an jo n g e-ren di e er nst ige d el ic te n pl e-ge n e n st o o rni ss en van de g ee stv er m o ge ns he bb en en st ee ds me er al s l a at st e re d-mi dd el ge br ui kt . 3 T o enam e van de b eha nd el -m o g elij kh ed en in s tr af rec h -telijk kade r naa st de PIJ-maat reg el dr ag en ert o e bi j dat de PI J-maat re gel al s uiterste re dmid del wordt ge brui kt . 1 Hi at en i n juri di sc h e ke nni s bij rap p orte urs en vermi n -der d e k enni s v an o n tw ikke-lin g sps ych o log ie en ps ych ia-tr ie bi j j eu gdo ffi ci er en en re ch te rs be ïn vl oedt d e lee s-baarheid en br uik b aarheid van d e ra pporte n Pro Ju stitia 2 De ne gat ieve pe rc ept ie va n de a ct o ren t en aa nz ie n v an de be han d el mo gel ijkhe de n in en bui te n JJI en be ïn vl o edt d e af n ame v an de op le gg in g van d e PIJ-maatregel. 1 Do o r go ed e mo ni to ri ng va n het straf p roc es ka n re delijk sn el bek ek en wo rd en o f en w aar zich d aar in ve ra nd er in -ge n vo o rdo en . 2 G ebr ek aa n ve rsl a gl eg gi n g en ge bre k aan ko p p el in g van ge gev en s i n het st rafpro ce s bel emm ert d e fe edbac k aan b etr ok kene n . 3 D oor e en te kort a an rapp or-te urs ko n de k w al it ei t van d e Pro Jus titia-rap p o rtag e in ie d er ge val tot e n me t 2008 n ie t a ltij d ge w aar bor g d wo rd en . 4 Bijs ch olin g va n ac to re n in het straf p roc es is niet opti-maal. 1 Er is sind s d e laats te evalua -tie van he t je ug d strafre ch t d oor h et W O DC in 2001 ve el geï n ve st eer d i n he t bet er la te n sa me nw erk en van de ke te np artne rs in he t s traf-pro ce s. 2 D e d oorloop tij d en van de rappo rt ag es z ijn ni et veel verb et er d, waar do o r ee n de el van de rap p o rt ages t e

laat voor de zitting aanwezi

(13)

We te ns ch app elijk On de rzoe en D o cu m en tatiec en trum C ah ie r 2012-10 | 13 Tabel S2 Samenvatting conclusi

es ten aanzien van de tenuitvoe

rlegging van d e PIJ-maatregel Planev alua tie Procesevalu a tie Effect ev aluat ie Ontw erp Pr ofe ss ion als Orga ni sat o ri sc he a spe ct en Ketensam enw erki n g Do el gro ep Effe cten 1 Er i s gaan de we g mee r g e-ïn ve st ee rd in h et w erken m et evi d en ce -b as ed ge drag s-in te rven tie s b ij h et n as tre ve n van do el en van de PI J-maatreg el. Dit ver g root de kans dat g edra g sv eran de ri ng wo rdt b ewerk st el ligd. 2 Het sy st emat is ch t o et sen van h et werk en vo lgen s evi d en ce -b as ed pr in ci pe s b ep erkt zich tot nu toe tot d e ge drag si nt er ve nt ie s. 3 Sys te m atisc h e in ve n taris atie

van het integrale z

(14)

14 | C a h ie r 2012 -10 We te ns ch app elijk On de rzoe en D o cu m en tatiec en trum Tabel S3 Samenvatting conclusies

ten aanzien van verlof en nazorg

(15)

De eerste stap in het onderzoeken van knelpunten en succesfactoren van de ten-uitvoerlegging van de PIJ-maatregel is het beoordelen van het plan achter de oplegging en de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel. De PIJ-maatregel zelf is sinds de invoering in 1995 niet veranderd. In het jeugdsanctierecht hebben zich echter wel veranderingen voorgedaan. Het blijkt dat deze van invloed zijn op de oplegging van de PIJ-maatregel. Daarnaast blijkt dat er veel beleidsveranderingen zijn doorgevoerd die het strafproces en de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel beogen te verduidelijken en te verbeteren. Deze beleidsveranderingen betreffen onder andere het verbeteren van samenwerking in het strafproces, het uniformeren van werken in JJI’s en het verduidelijken van procedures rond behandeling en op-voeding door de invoering van YOUTURN, het werken met evidence-based gedrags-interventies, het verbeteren van samenwerking tussen ketenpartners in de tenuit-voerlegging en het invoeren van vrijwillige (nu verplichte) nazorg. Uit de conclusies blijkt dat hier nog knelpunten zitten, maar ook dat het voortraject, het strafproces en de tenuitvoerlegging op onderdelen is verbeterd.

De tweede stap is het operationaliseren van het genoemde beleid en het uitvoeren van de PIJ-maatregel. Met name ten aanzien van de tenuitvoerlegging laten de procesevaluaties van YOUTURN en enkele gedragsinterventies, die zijn uitgevoerd in

de jaren na het onderzoek van de Gezamenlijke Inspecties (2010)1 zien dat er nog

veel knelpunten zijn rond de implementatie. In aansluiting op de conclusies van de Gezamenlijke Inspecties (2010) wordt in dit rapport geconstateerd dat in geen van de JJI’s het geformaliseerde beleid op alle punten in de dagelijkse uitvoering conse-quent wordt gehanteerd. Een enkel eindoordeel over de mate van operationalisatie van beleid ten aanzien van oplegging en tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel is moeilijk te geven omdat het op sommige punten goed gaat en op sommige punten nog niet. Daarnaast was het proces van implementatie van genoemde beleidsveran-deringen vaak nog volop in ontwikkeling ten tijde van de onderzoeken en vond de implementatie plaats in een periode waarin veel beleidsveranderingen werden en (nog steeds) worden doorgevoerd.

De derde stap is het toetsen of het geoperationaliseerde beleid leidt tot doelberei-king, te weten (a) het ondergaan van de juiste behandeling, en (b) gedragsveran-dering en (uiteindelijk) recidivemingedragsveran-dering. Het blijkt dat zowel in het strafproces als tijdens de tenuitvoerlegging de meetinstrumenten niet altijd consequent worden gebruikt en gegevens niet altijd consequent worden vastgelegd. Daardoor is niet altijd inzichtelijk welke stappen jongeren met een PIJ-maatregel tijdens het straf-proces en de tenuitvoerlegging hebben doorlopen, wat de output is in bijvoorbeeld het aantal behandelingen dat een jongere heeft ondergaan of de diploma’s die een jongere heeft behaald en wat de effecten zijn op het gedrag van de jongere. Dit maakt het (voorlopig) niet mogelijk een uitspraak te doen over de mate waarin de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel bijdraagt aan het bereiken van haar doel-stellingen.

1 Gezamenlijke Inspecties (Inspectie jeugdzorg, Inspectie van het Onderwijs, Inspectie voor de Gezondheidszorg, Inspectie voor de Sanctietoepassing) (2010) Veiligheid in justitiële jeugdinrichtingen: risico’s aangepakt, maar

kwetsbaar. Utrecht.: Inspectie jeugdzorg, Inspectie van het Onderwijs, Inspectie voor de Gezondheidszorg,

(16)
(17)

1

Inleiding

De maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ) is de zwaarste straf-rechtelijke maatregel voor jeugdigen. De maatregel kan worden opgelegd aan jeug-digen van 12-18 jaar die delicten plegen waarvoor voorlopige hechtenis is toege-staan en die een gevaar opleveren voor lijf en goed van anderen. Het doel van de maatregel is een bijdrage te leveren aan een zo gunstig mogelijke ‘verdere’ ont-wikkeling van de jeugdige (art. 77s Sr). Voordat de rechter een PIJ-maatregel kan opleggen, moet deze altijd eerst het oordeel van twee gedragsdeskundigen vragen. Als bij aanvraag van een Pro Justitia-onderzoek het vermoeden bestaat dat de jeug-dige ten tijde van het delict leed aan een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, moet één van de rapporteurs een psychiater zijn. Tot 1 juli 2011 werd de maatregel door de rechter opgelegd voor de duur van twee jaar. Als sprake was van een geweldsdelict, kon de maatregel worden verlengd tot maximaal vier jaar. Als de jeugdige daarnaast een gebrekkige ontwikkeling had of leed aan ziekelijke stoornis van de geestvermogens, kon de maatregel worden ver-lengd tot maximaal zes jaar. Op 1 juli 2011 is de Beginselenwet justitiële jeugd-inrichtingen (Bjj) gewijzigd. Daarin is onder andere vastgesteld dat de jongeren één jaar verplichte nazorg moeten ontvangen. Om dit te realiseren is de hierboven genoemde wettelijke regeling betreffende de maximale duur van de PIJ-maatregel aangepast en duurt de PIJ-maatregel maximaal respectievelijk drie, vijf en zeven jaar. In alle drie de gevallen heeft het laatste jaar de vorm van een voorwaardelijke beëindiging van de maatregel.

Dit onderzoeksrapport heeft tot doel meer kennis en inzicht te bieden over enerzijds de oplegging en de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel en anderzijds de ken-merken van de PIJ-jeugdigen. Om dit te bereiken, wordt in dit rapport alle relevante onderzoeksliteratuur over de periode 2003-2011 besproken. Een beperking daarbij is het feit dat de oplegging en de tenuitvoerlegging van jeugdsancties de laatste jaren voortdurend aan verandering onderhevig is. Gedurende de beschreven onder-zoeksperiode, maar ook daarna, hebben belangrijke wijzigingen in wet en beleid plaatsgevonden die invloed hebben op (onderdelen van) de oplegging en de tenuit-voerlegging van de PIJ-maatregel. Met name de hierboven beschreven wijziging van de Bjj is van belang omdat deze na de uitvoering van de, in het voorliggende rap-port beschreven, onderzoeken inwerking trad. Echter, in aanloop op deze wet heb-ben er al veranderingen plaatsgevonden in de tenuitvoerlegging van de PIJ-maat-regel die wel onderzocht zijn, zoals de invoering van vrijwillige nazorg. Daarnaast hebben de nieuwe veranderingen niet op alle onderdelen van de oplegging en de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel invloed en zijn de conclusies betreffende deze onderdelen nog steeds geldig. In het rapport zal per hoofdstuk worden aan-gegeven wat de oorspronkelijke situatie was en waar en wanneer zich verande-ringen hebben voorgedaan die van invloed zijn op oplegging en tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel.

(18)

1.1 Achtergrond en doel PIJ-maatregel

De PIJ-maatregel is op 1 september 1995 ingevoerd en is een samenvoeging van de jeugdterbeschikkingstelling van de regering (de zogenaamde jeugd-tbr) en de plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling (PIBB). De eerste maat-regel had heropvoeding van delinquente jongeren tot doel. De tweede maatmaat-regel was vooral gericht op de behandeling van delinquente jongeren met een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Hoewel uit de samen-voeging kan worden afgeleid dat de PIJ-maatregel zowel het doel van de jeugd-tbr als dat van de PIBB nastreeft, is de doelstelling in de memorie van toelichting bij het

wetsvoorstel uit 1995 nog niet expliciet omschreven. Pas in de PIJ-brief van 20062

werd het doel van de PIJ-maatregel expliciet als volgt omschreven:

‘De tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel dient, naast de meer algemeen

gel-dende doelen van strafrechtelijke maatregelen (beveiliging en vergelding3) een

tweeledig doel: heropvoeding van jeugdigen en behandeling van jeugdigen met een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in een strafrechtelijk kader. Het doel van deze aanpak is dat de jeugdigen inzicht krijgen in hetgeen de maatschappij van hen verwacht (orthopedagogisch klimaat) en hen daarmee leert omgaan. Waar sprake is van een psychiatrische stoornis is de behandeling gericht op vermindering daarvan en op vergroting van inzicht en competenties.’

Uit de PIJ-brief valt de veronderstelling af te leiden dat de gedragsproblemen, ge-brekkige ontwikkeling of stoornis ertoe leiden (of de kans erop vergroten) dat de jeugdige strafbaar gedrag vertoont. De PIJ-maatregel vormt:

‘het juridische kader op basis waarvan in een gedwongen context intramurale interventies worden uitgevoerd. De invulling van de maatregel is toegespitst op de tekorten die bij de individuele jeugdige bestaan. De jongeren moeten beter toegerust terugkeren in de maatschappij en voldoende basisvaardigheden heb- ben (of een structuur krijgen om zich deze verder te verwerven) om zich in de maatschappij staande te kunnen houden zonder in criminaliteit te vervallen.’ Om dit te bewerkstelligen krijgt de jongere te maken met verschillende trajecten. Allereerst moet de PIJ-maatregel worden opgelegd. In het voortraject naar opleg-ging wordt de jongere in voorlopige hechtenis genomen, wordt een onderzoek naar de geestvermogens uitgevoerd door twee gedragsdeskundigen en wordt de jongere voorgeleid aan de rechter. De rechter kan de PIJ-maatregel opleggen als wordt vol-daan aan de, in de inleiding beschreven voorwaarden. Nadat de PIJ-maatregel on-herroepelijk is geworden, wordt deze tenuitvoergelegd in een justitiële jeugdinrich-ting (JJI). Deze periode omvat onder andere behandeling, opvoeding en onderwijs. Tijdens dit traject wordt ook al begonnen aan resocialisatie in de vorm van verlof. Dit start met eendaags begeleid verlof buiten de JJI, waarna de jongere in aanmer-king kan komen voor respectievelijk eendaags- en meerdaags onbegeleid verlof. Dit kan uitmonden in een scholings- en trainingsprogramma (STP) waarbij de jongere 24 uur buiten de JJI verblijft. Na (voorwaardelijke) beëindiging van de PIJ-maat-regel ontvangt de jongere nog maximaal één jaar nazorg. Elk van de genoemde

2 Kamerstukken II 2005/06, 24 587 en 28 741, nr. 183.

(19)

trajecten kent een min of meer afgebakende periode waarin andere organisaties een rol spelen.

Figuur 1 Trajecten waar een jongere met een PIJ-maatregel mee te maken krijgt

1.2 PIJ-onderzoeksprogrammering 1.2.1 Aanleiding

In 2001 werd de PIJ-maatregel, als onderdeel van het nieuwe jeugdstrafrecht, voor het eerst geëvalueerd (Kruissink & Verwers, 2001). De onderzoekers constateerden dat de PIJ-maatregel als zodanig goed functioneerde, maar signaleerden wel knel-punten in de tenuitvoerlegging van de maatregel. Daaruit concludeerde de toenma-lige Staatssecretaris van Justitie dat de PIJ-maatregel aan de beoogde doelstellingen voldeed. Tegelijkertijd stelde zij vast dat er geen behoefte was aan uitbreiding van de mogelijkheden om het volwassenenrecht op jeugdigen toe te passen en ook niet

aan zwaardere jeugdsancties.4 Echter, als gevolg van incidenten bij de

tenuitvoer-legging van de tbs-maatregel in 2005 nam ook de aandacht voor de PIJ-maatregel binnen het toenmalige ministerie van Justitie toe. Naar aanleiding van de toen al lopende beleidsprogramma’s op het gebied van jeugd, namelijk Jeugd Terecht en Operatie Jong, en gesprekken over de PIJ-maatregel, die op 20 april 2006 met

des-kundigen werden gehouden, werd in de PIJ-brief5 voorgesteld de kennis van en het

inzicht in de knelpunten in de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel te vergroten. Daarnaast werden in evaluaties van jeugdinrichtingen door de Algemene Reken-kamer (2007) en de Gezamenlijke Inspecties (2007) knelpunten geconstateerd in de tenuitvoerlegging van jeugdsancties in JJI’s, waaronder de PIJ-maatregel. Dit verhoogde de behoefte aan kennis als basis om oplossingen en verbeteringen aan te kunnen brengen. In 2007 verzocht de Minister van Justitie daarom het WODC om onderzoek naar de PIJ-maatregel te programmeren om kennis van en inzichten in de uitvoering te vergroten.

1.2.2 Opzet

Om te inventariseren waar kennis ten aanzien van de PIJ-maatregel tekortschoot, organiseerde het WODC drie rondetafelgesprekken met (1) uitvoerders in de jeugd-keten en strafrechtjeugd-keten, (2) onderzoekers en (3) beleidsmakers. Uit deze bijeen-komsten kwam naar voren dat er hiaten waren in de kennis met betrekking tot het voortraject, de tenuitvoerlegging en het natraject van de PIJ-maatregel. Ook bleek dat niet duidelijk was wat de kenmerken zijn van jongeren die een PIJ-maatregel opgelegd krijgen en of deze kenmerken in de tijd waren veranderd. Daarnaast kwam naar voren dat de al voorgenomen en doorgevoerde verbeteringen in uit-voering van de PIJ-maatregel getoetst moesten worden op hun werkzaamheid. Ten

4 Kamerstukken II 2000/01, 27 400 VI, nr. 82. 5 Kamerstukken II 2005/06, 24 587 en 28 741, nr. 183.

Voortraject en oplegging Tenuitvoerlegging in de JJI (nadruk behandeling, opvoeding en onderwijs)

(20)

slotte bleek er een behoefte te zijn aan een overzicht van het onderzoek naar de PIJ-maatregel dat in Nederland loopt of voltooid is.

Dit resulteerde in een PIJ-onderzoeksprogramma, dat is opgebouwd rond vijf thema’s:

1 de PIJ-populatie;

2 het ontwerp van de maatregel (beleid en regelgeving); 3 de uitvoering van de maatregel;

4 de specifieke aanpak bij de behandeling; 5 de uitstroom uit de PIJ.

Binnen deze thema’s zijn één of meerdere onderzoeken uitgevoerd die tezamen in-zichtelijk maken of (1) de maatregel zodanig is opgezet dat beoogde resultaten in theorie bereikt kunnen worden, (2) de maatregel daadwerkelijk uitgevoerd wordt zoals deze bedoeld is en wat mogelijke knelpunten in de uitvoering zijn, en ten slotte (3) de beoogde resultaten daadwerkelijk worden bereikt.

In de periode 2008-2011 besteedde het WODC een aantal onderzoeken uit aan ver-schillende onderzoeksbureaus en universiteiten. Daarnaast is een aantal onderzoe-ken uitgevoerd door het WODC zelf. Binnen alle onderzoeonderzoe-ken is, waar mogelijk, aan-sluiting gezocht bij lang(er)lopende onderzoeken en databases, zoals de

Recidive-monitor van het WODC, de PIJ-database van DJI,6 databases van het Nederlands

Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) en die van de Raad voor de rechtspraak. Een overzicht van deze onderzoeken wordt weergegeven in tabel 1. In deze tabel worden ook de belangrijkste onderzoeken aangegeven die buiten de PIJ-programmering om zijn uitgevoerd (zie paragraaf 1.3). Het gaat hier-bij om onderzoeken die relevant zijn voor de uitvoering en populatie van de PIJ-maatregel, maar niet onder supervisie van het WODC zijn uitgevoerd.

(21)

We te ns ch app elijk On de rzoe en D o cu m en tatiec en trum C ah ie r 2012-10 | 21 Tabel 1 Overzicht onderzoeken uitgevoerd binnen de P IJ-program m ering en d e bela ngrijk

ste (voor de uitvoering

van de

PIJ-maatregel) relevante onderz

oeke

n die daarbuiten zij

(22)
(23)

1.3 Voorliggend PIJ-onderzoeksrapport

In de PIJ-brief is de wens uitgesproken meer kennis en inzicht in de PIJ-maatregel te krijgen om zo de uitvoering van de maatregel te kunnen verbeteren. De PIJ-onderzoeksprogrammering had tot doel de kennis over (delen van de) uitvoering van de PIJ-maatregel en de populatie te vergroten. Het voorliggende PIJ-onder-zoeksrapport heeft tot doel de kennis ten aanzien van de uitvoering en populatie van de PIJ-maatregel te integreren om de volgende onderzoeksvraag te beant-woorden:

Waar liggen de knelpunten en waar de successen in de oplegging en de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel?

1.3.1 Onderzoeksmethoden

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, moet eerst worden beschreven hoe de PIJ-maatregel dient te verlopen. Dit wordt gedaan aan de hand van docu-mentatie over beleid en regelgeving zoals wetteksten en parlementaire stukken. Daarna wordt aan de hand van resultaten uit eerdergenoemde onderzoeken be-sproken hoe de oplegging en de uitvoering van de PIJ-maatregel verloopt. Voor dit tweede gedeelte worden resultaten van onderzoeken gebruikt die in het kader van de bovengenoemde PIJ-onderzoeksprogrammering zijn uitgevoerd. Deze resultaten worden aangevuld met informatie uit onderzoeken naar de PIJ-maatregel die buiten de PIJ-onderzoeksprogrammering zijn uitgevoerd. Als laatste worden aanvullende analyses uitgevoerd om cijfers bij te werken en geconstateerde hiaten in kennis over de PIJ-maatregel waar mogelijk aan te vullen. Al deze onderzoeken worden geïntegreerd en besproken. Dit geeft een volledig overzicht over wat er bekend is over de oplegging en de uitvoering van de PIJ-maatregel en de doelgroep. Vervolgens moeten op een systematische wijze succesfactoren en knelpunten wor-den vastgesteld. Daarom worwor-den de resultaten van de bovengenoemde literatuur-synthese besproken aan de hand van factoren die relevant zijn voor een juiste ten-uitvoerlegging van interventies. In de volgende subparagrafen wordt eerst ingegaan op de selectie van onderzoeken die naar de PIJ-maatregel zijn uitgevoerd. Daarna worden factoren besproken waarvan uit de literatuur blijkt dat zij belangrijk zijn voor een goede tenuitvoerlegging van interventies.

Selectie relevante studies

Over de PIJ-maatregel en de doelgroep van deze maatregel bestaan studies van zeer uiteenlopende aard en kwaliteit. Hieronder worden de criteria beschreven op basis waarvan studies in dit onderzoek worden opgenomen.

1 De studie heeft betrekking op de PIJ-doelgroep, oplegging of uitvoering van de PIJ-maatregel.

• Waar een vergelijking gemaakt wordt tussen de PIJ-doelgroep en andere jeug-digen heeft de studie ook betrekking op andere groepen justitiabelen of verge-lijkbare groepen jeugdigen in de gesloten jeugdzorg/geestelijke gezondheids-zorg (GGZ).

2 De studie bevat originele empirische onderzoeksgegevens over de PIJ-doelgroep, oplegging of uitvoering van PIJ-maatregel of nazorg.

(24)

• Studies die gebaseerd zijn op empirisch materiaal dat in een ander onderzoek verzameld is, worden niet opgenomen tenzij er nieuwe analyses op dit mate-riaal zijn uitgevoerd.

• De studie maakt geen onderdeel uit van een latere of grotere studie. • Bachelor-, masterscripties en stageverslagen worden uitgesloten omdat het

kwaliteitsniveau van deze producten vaak minder is en de reikwijdte beperkt. Een uitzondering betreft de sporadische theses of het verslag dat in een peer-reviewed tijdschrift is verschenen.

3 De steekproef in studies die betrekking hebben op de uitvoering van de PIJ-maatregel bevat bij voorkeur alle JJI’s of een random selectie van JJI’s, tenzij: • het een specialisme betreft dat alleen in deze JJI wordt uitgevoerd (ITA,

obser-vatieafdeling, etc.)

De meeste onderzoeken die binnen de PIJ-onderzoeksprogrammering van het WODC zijn uitgevoerd, hebben zich gericht op de oplegging en de tenuitvoerleg- ging van de maatregel (zie tabel 1). De resultaten van deze studies geven de stand van zaken over een beperkt tijdsbestek weer. Daarbij wisselt de onderzochte tijds-periode per onderzoek. Het kan daarom voorkomen dat er inmiddels nieuwe regel-geving van kracht is. Bij de bespreking van de onderzoeken wordt weergegeven voor welke periode de resultaten gelden en of er daarna nog wijzigingen in regel-geving hebben plaatsgevonden waardoor oplegging en uitvoering mogelijk anders verlopen.

Factoren die van belang zijn voor een succesvolle tenuitvoerlegging

De geselecteerde studies bespreken slechts onderdelen van de verschillende trajec-ten waar een jongere met een PIJ-maatregel mee te maken krijgt, te wetrajec-ten het voortraject en de oplegging, de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel in een JJI, verlof, STP en nazorg. Het is van belang de resultaten van de geselecteerde studies te integreren en op een systematische manier te beschouwen om meer inzicht te krijgen in knelpunten en succesfactoren in de tenuitvoerlegging van de PIJ-maat-regel. Dit kan door de resultaten van de verschillende studies te interpreteren aan de hand van factoren die relevant zijn voor een juiste tenuitvoerlegging van inter-venties.

(25)

Op basis van de resultaten van de bovenstaande literatuur beschouwen we daarom, voor de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel, de volgende vijf factoren van be-lang: 1 de werkwijze; 2 de professionals; 3 de organisatie; 4 de keten; 5 de doelgroep/populatie. De werkwijze

In dit onderzoek verwijst de werkwijze naar doelen van de PIJ-maatregel en beleid en regelgeving om deze op te leggen en ten uitvoer te leggen. Innovatie- en imple-mentatie-onderzoek (Bijl et al., 2010; Van Ooyen & Nas, 2011; Greenhalgh, et al., 2004) laat zien dat een interventie pas goed ten uitvoer wordt gelegd als de werk-wijze duidelijk is beschreven. Daarbij is het belangrijk dat de werkwerk-wijze theoretisch onderbouwd is. Daarnaast moeten wetgeving en beleidsregels ten aanzien van de doelgroep en de uitvoering duidelijk zijn beschreven en ook begrijpelijk zijn zodat zij in de praktijk eenduidig kunnen worden toegepast. In de handleiding dient te worden vastgelegd dat uitvoering en output worden gemonitord en dat uitkomsten en resultaten zichtbaar zijn voor de uitvoerder. Ook moet de werkwijze mogelijk- heid bieden tot maatwerk. Als laatste dient de werkwijze uitgevoerd te worden zo- als deze (in wet en beleidsregels en handleidingen) is voorgeschreven.

De professionals

Bij het opleggen en uitvoeren van de PIJ-maatregel zijn verschillende groepen pro-fessionals betrokken. Om een (nieuwe) interventie goed te kunnen uitvoeren, moe-ten professionals zich committeren aan de nieuwe manier van werken en de bij-behorende kwaliteitsbewaking. Daarbij zijn zowel kenmerken van de professional zelf van belang als inter-persoonlijke beïnvloeding. De rollen die mensen innemen bij het implementeren en het zich eigen maken van een nieuwe interventie, kunnen namelijk bijdragen aan een versnelling van het adopteren van verandering (Rogers, 1995). In het huidige model zullen we ons echter alleen richten op de kenmerken van de professional. Belangrijke kenmerken zijn daarbij dat de professionals per-soonlijk of professioneel gemotiveerd/betrokken zijn en zich veilig en gesteund voelen. Daarnaast moeten zij het juiste opleidingsniveau, kennis en vaardigheden bezitten om de taak uit te kunnen voeren. Ook is het belangrijk dat er effectief ge-communiceerd wordt tussen professionals.

De organisatie

(26)

De keten

Bij de oplegging en uitvoering van de PIJ-maatregel zijn verschillende organisaties (zoals de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), reclasseringsorganisaties, Open-baar Ministerie (OM), rechtelijke macht, JJI, etc.) betrokken, die meer of minder goed samenwerken in een keten. Volgens het model van Kenis (Vosters & Vogel-vang, 2011) functioneren ketens beter als middelen, zoals menskracht en tijd, gefaciliteerd zijn. Daarnaast moeten producten zoals draaiboeken en overlegfre-quentie goed geregeld zijn. Ook de doelgroep moet helder geïdentificeerd zijn. Ten slotte moeten taken en producten goed afgestemd zijn en op elkaar aansluiten en moet er draagvlak zijn voor de werkwijze bij alle partijen.

De populatie

Als laatste is de populatie waar de interventie voor bedoeld, is van belang. Deze kan de tenuitvoerlegging bevorderen of juist belemmeren. Kenmerken die de tenuitvoer-legging bevorderen, zijn bijvoorbeeld medewerking aan de interventie, motivatie voor uitvoering van de interventie en het vertrouwen van de cliënt in de professio-nal. Daarnaast is het belangrijk dat jongeren de voordelen zien van de interventie zien en dat er een evenwichtige opbouw van populatie is betreffende psychosociale en persoonskenmerken.

Bovengenoemde vijf factoren zullen de leidraad vormen aan de hand waarvan knel-punten en succesfactoren per fase van de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel worden besproken.

1.4 Leeswijzer

Zoals eerder is vermeld, krijgt een jongere met een PIJ-maatregel te maken met verschillende trajecten: het voortraject en de oplegging, de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel in een JJI en verlof, STP en nazorg. In dit onderzoeksrapport worden deze trajecten aangehouden. De onderzoeken die zijn uitgevoerd binnen de verschillende onderzoeksthema’s van de PIJ-programmering, worden besproken in het traject waar de resultaten relevant voor zijn.

(27)

2

Wettelijk kader, voortraject en strafoplegging

De PIJ-maatregel is onderdeel van het jeugdstrafrecht. Naast de algemene doelen van het strafrecht, te weten herstel van de rechtsorde (vergelding en herstel van het ontstane leed) en verhogen van de veiligheid (afschrikking, onschadelijkmaking en resocialisatie), is een belangrijk doel van het jeugdstrafrecht de opvoeding van de jeugdige. Dat geldt bij uitstek voor de PIJ-maatregel, die alleen mag worden opgelegd als deze ook ‘in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ont-wikkeling van de verdachte’ (art. 70s lid 1 onder c Sr). Dit doel is, in andere termen, ook neergelegd in artikel 40 lid 1 van het Verdrag inzake de rechten van het kind welke verlangt dat toepassing van het jeugdstrafrecht de herintegratie van het kind dient te bevorderen. Omdat de jeugdige in beginsel niet ten volle verantwoordelijk wordt geacht voor zijn gedragingen, wordt de straf ten aanzien van de jeugdige zoveel mogelijk vanuit pedagogisch oogpunt ingericht. Het belang dat aan opvoe-ding wordt gehecht, rechtvaardigt een afwijkend jeugdstrafprocesrecht met aparte sancties voor jeugdigen en lagere algemene strafmaxima.

Een belangrijk onderscheid in het strafrecht is dat tussen straf en maatregel. Bij strafoplegging is sprake van een verwijt aan de jongere en moet de lengte van de straf in verhouding staan tot de ernst van dit verwijt. Bij een maatregel daarentegen ligt de nadruk niet op de verwijtbaarheid, maar op herstel van de rechtmatige toe-stand en/of bescherming van de burger. Bovendien is de maatregel gericht op gedragsbeïnvloeding. Echter, vanwege het pedagogische karakter van alle jeugd-sancties, vindt zowel bij jongeren met een straf als met een maatregel tot op zekere hoogte gedragsbeïnvloeding plaats. Daarmee is het onderscheid tussen straf en maatregel in het jeugdstrafrecht minder duidelijk dan in het volwassen strafrecht. Dit is een belangrijk gegeven bij de beschouwing van de PIJ-maatregel.

In paragraaf 2.2 van dit hoofdstuk wordt het wettelijk kader van de PIJ-maatregel verder bekeken. Als eerste komt een juridische analyse van de PIJ-maatregel in relatie tot andere (zware) strafrechtelijke jeugdsancties aan bod. Daarbinnen wordt de PIJ-maatregel ook beschreven in relatie tot civielrechtelijke interventies die aan dezelfde doelgroep opgelegd zouden kunnen worden. In paragraaf 2.3 en 2.4 zullen de theorie en praktijk van de procedure die vooraf gaat aan de veroordeling van een jongere tot een PIJ-maatregel worden beschreven. Belangrijk daarbij is de beoorde-ling van de geestvermogens van de jongere door twee onafhankelijke gedragsdes-kundige, welke in paragraaf 2.4 aan bod komt. In paragraaf 2.5 wordt de berech- ting beschreven en in paragraaf 2.6 worden de successen en knelpunten binnen het strafproces samengevat aan de hand van de in de inleiding beschreven factoren die voor een juiste uitvoering van (strafrechtelijke) interventies van belang zijn.

2.1 De PIJ-maatregel binnen het jeugdsanctierecht

(28)

JJI’s destijds een ‘negatief’ imago gekregen op het gebied van zorg en behandeling (Sonnenschein et al., 2010). Dit lijkt te hebben geleid tot meer nadruk op al in ontwikkeling zijnde (1) niet-vrijheidsbenemende strafrechtelijke reacties en (2) civielrechtelijke reacties op delinquent gedrag van jeugdigen met gedragsproble-men. Voorbeeld van de eerste ontwikkeling zijn de invoering van de gedragsbeïn-vloedende maatregel (GBM) in 2008. Voorbeeld van de tweede ontwikkeling is de opkomst van de gesloten jeugdzorg. Hoe deze civiel- en strafrechtelijke reacties zich wettelijk van elkaar onderscheiden en welke invloed dit heeft op de afbakening ten opzichte van de PIJ-maatregel wordt in de volgende paragrafen beschreven.

PIJ, GBM en jeugddetentie in relatie tot elkaar

Naar aanleiding van de toenemende behoefte om jeugdigen in aanmerking te laten komen voor vormen van (her)opvoeding stelde de wetgever vast dat het

sanctie-arsenaal van vóór 2008 hierin te weinig mogelijkheden bood.7 Onderzocht werd of

er naast de PIJ-maatregel nog een strafrechtelijke (gedragsbeïnvloedende)

maat-regel moest komen, maar dan met een ambulante variant.8 De op 1 februari 2008

ingevoerde GBM is gericht op (her)opvoeding en behandeling van gedragsproble-matiek, welke bestaat uit ambulante begeleiding ofwel uit residentiële jeugdzorg binnen een relatief open regime. De GBM bevindt zich qua zwaarte tussen een voorwaardelijke veroordeling met bijzondere voorwaarden enerzijds en de PIJ-maatregel anderzijds. Hiermee beoogt de wetgever een meer geleidelijke opbouw van sancties. Echter, een neveneffect is dat met de komst van de GBM de grenzen tussen de verschillende jeugdsancties minder duidelijk geworden. Zo kan de GBM in de uitvoering veel lijken op een voorwaardelijke PIJ-maatregel, maar leidt de GBM, bij niet-naleving van de voorwaarden niet tot en onvoorwaardelijke PIJ-maatregel maar tot een jeugddetentie. Bruning et al. (2011) hebben daarom op basis van juridische en sociaal wetenschappelijke literatuur en jurisprudentie een analyse uitgevoerd van de verhoudingen tussen de drie zwaarste jeugdsancties, te weten de (voorwaardelijke) PIJ-maatregel, de jeugddetentie en de GBM.

Bruning et al. (2011) geven aan dat vanuit de wet- en regelgeving vier belangrijke verschillen tussen de drie zwaarste jeugdsancties kunnen worden onderscheiden die van belang zijn voor de rechtspraktijk. Ten eerste zijn er verschillen in de maximale duur van de zwaarste jeugdsancties. De PIJ-maatregel kon ten tijde van het onder-zoek van Bruning et al., maximaal vier jaar duren en in bepaalde gevallen maximaal zes jaar. Sinds 1 juli 2011, zijn die maxima opgehoogd tot 5, respectievelijk 7 jaar, waarbij het laatste jaar een extramuraal nazorgtraject inhoudt. De jeugddetentie voor 16-17 jarigen kan daarentegen voor maximaal 24 maanden worden

uitgespro-ken9 en de GBM kan voor maximaal zes maanden tot één jaar worden opgelegd met

de mogelijkheid tot één maal verlenging.

Een tweede onderscheidend criterium is de noodzaak tot vrijheidsbeneming. Uit het Internationale Verdrag inzake de Rechten voor het Kind (IVRK) kan worden afgeleid dat een maatregel of straf pas zal worden opgelegd als niet vrijheidsbenemende alternatieven onvoldoende zijn in het kader van bescherming van de samenleving en/of de ontwikkeling van de verdachte. In tegenstelling tot jeugddetentie en de PIJ-maatregel is de GBM geen vrijheidsbenemende maatregel.

Het derde criterium vormt de doelgroep jeugdigen per sanctie. (Langdurige) jeugd-detentie wordt voornamelijk opgelegd aan veelplegers en harde kernjongeren waar-van de persoonlijkheid niet (of minder) vraagt om intramurale behandeling, maar vrijheidsbeneming vanwege de ernst van het strafbare feit en/of bescherming van

7 Kamerstukken II 2005/06, 30 332, nr. 3. 8 Actieprogramma Jeugd Terecht 2003-2006.

(29)

de samenleving noodzakelijk is. De PIJ-maatregel is echter duidelijk bedoeld voor de groep zware jeugddelinquenten waarbij een noodzaak tot behandeling aanwezig is. De GBM richt zich op die jeugddelinquenten bij wie de maatregel een laatste kans is op gedragsbeïnvloeding zonder vrijheidsbeneming. Bruning et al. (2011) geven aan dat wat betreft de PIJ-maatregel met name moet worden gedacht aan veel-plegers en harde kernjongeren, terwijl de GBM veel meer bedoeld is voor first

offenders.10 In praktijk is dit onderscheid tussen de doelgroepen van de

PIJ-maat-regel en GBM echter minder duidelijk dan het lijkt. Ook de PIJ-maatPIJ-maat-regel kan op-gelegd worden aan first offenders. Recent onderzoek (Weijters, 2010) laat zien dat 38% van de jongeren die een PIJ-maatregel opgelegd kregen, geen eerdere straf-zaak tegen zich hadden. Het gaat bij deze first offenders dan wel vooral om zware delicten. Van deze jongeren krijgt 26,6% de PIJ-maatregel opgelegd naar aanlei- ding van een vermogensdelict met geweld en 31,8% heeft een zedendelict ge-pleegd.

Ten vierde is het onderscheid tussen straf en maatregel belangrijk. Bruning et al. (2011) geven aan dat dit onderscheid de laatste jaren steeds minder duidelijk is geworden omdat er steeds meer nadruk is gekomen op de persoonsgerichte af-doening op maat, afhankelijk van de persoonlijkheid (en omgeving) van de dader. Zo komen, met het opheffen van het onderscheid tussen opvang- en behandel-inrichting, jongeren met een jeugddetentie ook in aanmerking voor gedragsbeïn-vloedende interventies en dus behandeling. Echter, de wet spreekt bij de jeugd-detentie alleen van opvoeding en niet van behandeling (zie verder hoofdstuk 5). Ook het feit dat de GBM bij geen of onvoldoende medewerking van de verdachte wordt omgezet in vervangende jeugddetentie, geeft aan dat het verschil tussen straf en maatregel in het jeugdstrafrecht niet duidelijk tot uitdrukking komt. Uit bovenstaande kan worden afgeleid dat de drie zware jeugdsancties weliswaar op onderdelen van elkaar verschillen, maar de bedoeling van de verschillende zware jeugdsancties en hun onderlinge afbakening niet duidelijk uit de wet af te leiden zijn (Bruning et al., 2011).

Niet-strafrechtelijke reacties op delinquent gedrag

De doelgroep van de PIJ-maatregel wordt gevormd door jongeren met een gedrags-stoornis en/of ontwikkelingsachterstand die een delict hebben gepleegd waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Aangezien delinquent gedrag in deze groep jongeren vaak een onderdeel vormt van de gedragsstoornis en/of ontwikkelings-achterstand, kan ook gedacht worden aan gedragsinterveniërende maatregelen door middel van niet-strafrechtelijke vrijheidsbenemende reacties. Voorbeelden zijn de gesloten jeugdzorg of opname in een kinder- en jeugdpsychiatrische kliniek. Deze reacties kunnen van invloed zijn op de sanctietoemeting door de rechter. Bru-ning et al. (2011) onderzochten deze civielrechtelijke alternatieven.

Met behulp van de Wet Bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) kunnen minderjarigen tussen 12 en 18 jaar worden opgenomen. Er moet dan wel sprake zijn van een geestesstoornis waaruit gevaar voor de betrokkene of zijn/haar omgeving voortvloeit waardoor opname in een psychiatrische kliniek noodzakelijk is. Daarnaast is een voorwaarde dat de betrokkene geen blijk geeft van de nodige bereidheid tot opname (in dit geval is een rechterlijke machtiging nodig een instemmingsverklaring van de ouders). Bruning et al. (2011) geven echter aan dat deze optie zelden als alternatieve reactie op ernstig delinquent gedrag wordt gebruikt. Mogelijkheden waarlangs jeugdigen toch via het strafrecht in aanmerking komen voor de opname in een psychiatrische kliniek, zijn volgens Bruning et al. (2011): (1) plaatsing van de jongere met een PIJ-maatregel in een

(30)

psychiatrische kliniek door de Minister van Veiligheid en Justitie, (2) overplaatsing van een jongere (met een PIJ-maatregel) van een JJI naar een psychiatrische in-richting door de selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inin-richtingen (DJI), (3) opneming in een psychiatrische inrichting in het kader van een GBM, en (4) opneming in een psychiatrische inrichting als een bijzondere voorwaarde bij een schorsing van voorlopige hechtenis of bij een voorwaardelijke sanctie.

Een alternatief voor een strafrechtelijke reactie op ernstig delinquent gedrag is de civielrechtelijke plaatsing in de gesloten jeugdzorg of jeugdzorgplus. Voor 2008 konden jongeren met een ondertoezichtstelling (ots) of voogdij op last van de rechter met een rechterlijke machtiging Gesloten Uithuisplaatsing in een JJI wor- den geplaatst. Hier verbleven zij op dezelfde behandelplaatsen als jongeren met een PIJ-maatregel. Vanaf 1 januari 2008 zijn met de wijziging van de Wet op de

Jeugdzorg11 gedwongen behandeling en vrijheidsbeperkende maatregelen in de

jeugdzorg mogelijk geworden en zijn geleidelijk meer gesloten-jeugdzorgplaatsen beschikbaar gekomen. Sinds 1 januari 2010 worden jongeren (tot en met 18 jaar) met een ots of voogdij die ernstige opgroei- en ontwikkelingsproblemen vertonen en behandeling met vrijheidsbenemende maatregelen nodig hebben, in de gesloten jeugdzorg geplaatst. Op verzoek van Bureau Jeugdzorg of de RvdK, en na een rap-portage over de ernst van de problemen door een gedragswetenschapper, kan de rechter daartoe een speciale machtiging afgeven. Bruning et al. (2011) geven aan dat civielrechtelijke plaatsing in de gesloten jeugdzorg daarmee ‘eenvoudiger’ en sneller te realiseren is dan strafrechtelijke plaatsing in een JJI. Bij strafrechtelijke plaatsing zijn namelijk meer verschillende actoren betrokken. Daarnaast neemt het gehele strafproces, waaronder het persoonlijkheidsonderzoek door twee onafhanke-lijke gedragswetenschappers, veel meer tijd in beslag (zie paragraaf 4.3.1). Bij de groep jongeren met ernstige gedragsproblematiek die strafbare feiten plegen, is snel ingrijpen in de vorm van gesloten behandeling vaak gewenst. Als deze jongeren al een ots hebben (wat bij deze doelgroep waarschijnlijk is), kan plaatsing in geslo-ten jeugdzorg al gerealiseerd zijn voordat de zaak voor de jeugdrechter komt. Uit jurisprudentie (Bruning et al., 2011) blijkt dat het volgen van deze route invloed kan hebben op de sanctietoemeting. De plaatsing in gesloten jeugdzorg was in enkele gevallen voor de rechter aanleiding om in plaats van een PIJ-maatregel een voorwaardelijke PIJ of een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Deze factor blijkt echter niet een hele grote rol te spelen (zie ook paragraaf 4.3.4) .

2.2 Van aanhouding tot Justitieel Casus Overleg

In de voorgaande paragraaf is beschreven hoe de wetgever de PIJ-maatregel be-doeld heeft in relatie tot andere (zware) strafrechtelijke jeugdsancties. Ook is de PIJ-maatregel beschreven in relatie tot civielrechtelijke reacties op delinquent gedrag. In de komende paragrafen wordt beschreven welke stappen een jongere doorloopt voordat hij/zij een PIJ-maatregel opgelegd kan krijgen en hoe dit proces in de praktijk verloopt.

2.2.1 Aanhouding en voortraject naar zitting

Voordat de jongere een PIJ-maatregel krijgt opgelegd, wordt een aantal stappen doorlopen waarbij verschillende ketenpartners een rol spelen (zie figuur 2). Een van de criteria voor het opleggen van een PIJ-maatregel is dat de jongere een strafbaar feit moet hebben begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (art.

(31)

77s lid 1 Sv). In het belang van het onderzoek kan door de (hulp)officier van justitie in aansluiting op de aanhouding en de ophouding voor onderzoek, de inverzekering-stelling (IVS) worden bevolen, welke gedurende drie dagen van kracht is (art. 58 lid 2 Sv). De IVS kan bij dringende noodzakelijkheid op gezag van het OM eenmalig met ten hoogste drie dagen worden verlengd.

De politie stelt de RvdK meteen op de hoogte van de IVS waarna een medewerker van de RvdK binnen 24 uur de jongere bezoekt (Vroeghulp) om een Basis Raads-onderzoek (BARO) of een instrument van het landelijk instrumentarium jeugd-strafrechtketen (zie LIJ) af te nemen. In het verdere traject fungeert de RvdK als casusregisseur waarbij zij de jongere gedurende de gehele procedure, inclusief nazorgtraject, volgt. Daarin heeft zij als taak de samenhang te bevorderen tussen de activiteiten die door de verschillende ketenpartners in het jeugdstrafrecht worden ondernomen.

Voordat de officier van justitie een vordering tot inbewaringstelling (IBS) doet, is deze verplicht kennis te nemen van het vroeghulprapport van de RvdK, indien aanwezig (art. 491 lid 2 Sv). Overleg met de RvdK en de politie kan plaatsvinden binnen het Justitieel Casus Overleg (JCO).

Figuur 2 Traject naar een mogelijke PIJ-oplegging

IVS: inverzekeringstelling ; RC: rechter-commissaris; IBS: inbewaringstelling; RvdK: Raad voor de Kinderbescherming; OM: Openbaar Ministerie; NIFP: Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie.

Idealiter wordt in overleg tussen het OM en de RvdK besloten of er aanleiding is via het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie (NIFP) een forensisch jeugd-psychiater te consulteren. Deze kan beoordelen of een dubbel/triple persoonlijk-heidsonderzoek, om de geestvermogens van de verdachte te onderzoeken, nodig is. Indien er een advies tot dit soort onderzoek wordt gegeven, kan het OM of de rechter-commissaris (RC) een opdracht aan het NIFP geven te bemiddelen in het uitvoeren van het persoonlijkheidsonderzoek. Het OM kan echter ook nog in een later stadium opdracht geven tot dit onderzoek.

Na de inverzekeringstelling kan de jongere worden voorgeleid aan de RC die beslist of de jongere in bewaring gesteld wordt. De inbewaringstelling kan maximaal veer-tien dagen duren (art. 64 lid 1 Sv). Daarnaast kan de RC beslissen of de inbewa-ringstelling direct of na verloop van tijd geschorst kan worden. In het geval van jongeren die voor een PIJ-maatregel in aanmerking komen, lijkt schorsing, in ver-band met de ernst van het delict en de inschatting van recidiverisico, op het eerste gezicht geen voor de hand liggende mogelijkheid. Toch laat onderzoek (Addink et al., 2010) zien dat het voorkomt dat de inbewaringstelling van jongeren, die

uitein-Politie IVS Vroeghulp RvdK Overleg RvdK & OM RC IBS NIFP dubbel (of triple) persoonlijkheidsonderzoek Raadkamer (toetsing)

Gevangenhouding

Schorsing Kinderrechter Vonnis

(32)

delijk een PIJ-maatregel opgelegd krijgen, in dit stadium van de procesgang wordt geschorst. De schorsing is dan wel verbonden aan voorwaarden, zoals plaatsing in een pleeggezin, begeleiding door een gezinsvoogd en/of de jeugdreclassering en medewerking van de jongere aan het persoonlijkheidsonderzoek.

Na de inbewaringstelling beslist de raadkamer over de vordering tot gevangenhou-ding. Deze kan meteen worden opgelegd voor negentig dagen. Het is echter gebrui-kelijker de gevangenhouding voor ten hoogste dertig dagen (art. 66 lid 1 Sv) op te leggen, waarna zij met twee keer dertig dagen kan worden verlengd tot maximaal negentig dagen. Binnen deze termijn dient de zaak op een terechtzitting te zijn aangebracht, anders dient de betrokken jongere in vrijheid te worden gesteld. Uit onderzoek naar jongeren, die tussen 2002 en 2008 een PIJ-maatregel opgelegd hebben gekregen, blijkt dat zij vaak de volle negentig dagen in voorlopige hechtenis zitten (Addink et al., 2010). Een belangrijke reden daarvoor is de tijd die het kost om een dubbel psychologisch onderzoek te verrichten (zie paragraaf 2.3.3). Omdat jeugdigen niet langer dan strikt noodzakelijk van hun vrijheid mogen worden be-roofd, moet de raadkamer toetsen of er redenen zijn om jongeren middels schorsing van de voorlopige hechtenis in vrijheid te stellen (art. 493 lid 1 Sv).

De verdachte moet op de terechtzitting komen binnen de termijn van 104 dagen die de voorlopige hechtenis (inbewaringstelling plus gevangenhouding) maximaal mag duren. Bij jongeren die in aanmerking komen voor een PIJ-maatregel, wordt de voorlopige hechtenis gebruikt voor het verrichten van onderzoek, rapportage en horen van getuigen. Vaak is de termijn van 104 dagen niet voldoende om de rapportage voor deze jongeren af te ronden. De jongere wordt in dat geval wel gedagvaard voor een zitting en op die zitting kan de zaak maximaal drie maanden worden aangehouden. Dit kan zich, als de zaak ingewikkeld is, een aantal keer herhalen. Onderzoek naar een aantal jongeren, die tussen 2002 en 2008 een PIJ-maatregel opgelegd kregen, laat zien dat de gemiddelde duur tussen IVS en vonnis 158 dagen bedroeg, met een minimum van 94 dagen en een maximum van 449 dagen. In dit laatste geval was sprake van een schorsing van acht maanden (Addink et al., 2010).

De behandeling van de strafzaak tegen een jeugdige vindt in principe plaats achter gesloten deuren (art. 495b lid 1 Sv). Ouders worden opgeroepen maar waren voor 1 januari 2011 niet verplicht op de zitting te verschijnen. Vertegenwoordigers van de RvdK, het OM, de Jeugdreclassering en Raad voor de rechtspraak schatten des-gevraagd in dat in 80% à 90% van de jeugdzaken ten minste één ouder aanwezig is. Op 1 januari 2011 is echter artikel 496a in werking getreden als onderdeel van

de Wet Versterking positie slachtoffers. Dit artikel verplicht één of beide12 ouders te

verschijnen. Deze wetswijziging beoogt recidive te verminderen door (1) ouders in staat te stellen hun opvoedkundige taak uit te voeren, (2) ouders de gelegenheid te geven hun kind te steunen, (3) bij te dragen aan de effectiviteit van de jeugd-sanctie, (4) te zorgen voor meer begrip bij slachtoffers en (5) onwetendheid bij ouders weg te nemen. Onderzoek laat zien dat de houdbaarheid van deze redene-ring achter de wetswijziging matig is. De wet lijkt vooral het probleem dat ouders niet verschijnen vanwege werkverplichting of onwetendheid op te lossen (Schreijen-berg et al., 2011). De mate van betrokkenheid van de ouders bij de rest van het voortraject is onduidelijk. Naar aanleiding van de vroeghulp is de regel (maar geen plicht) dat de RvdK contact opneemt met de ouders. Daarnaast hebben de ouders geen wettelijk recht op aanwezigheid bij de voorgeleiding van hun kind aan de RC, maar is het een gebruik hen op de hoogte te stellen van de voorgeleiding en hen daarbij toe te laten (De Jonge & Van der Linden, 2007). Ook hebben ouders geen recht op aanwezigheid bij de behandeling in raadkamer van vorderingen tot

(33)

lenging van de) gevangenhouding van hun kind. Elk arrondissement kent in dit op-zicht zijn eigen beleid (De Jonge & Van der Linden, 2007). Wel ontvangen ouders afschriften van alle dagvaardingen, oproepingen, kennisgevingen, aanzeggingen en andere schriftelijke mededelingen aan hun kind (art. 504 lid 1 Sv). Uit boven-staande valt af te leiden dat van ouders een behoorlijke inzet wordt gevraagd om actief betrokken te raken bij het strafproces van hun kind. Het is de vraag of ouders van jongeren die een PIJ-maatregel opgelegd krijgen, deze inzet (zelfstandig) kunnen tonen. Juist deze jongeren hebben immers vaak een moeilijke thuissituatie, waarin ouders om diverse redenen niet aanwezig of bereikbaar zijn voor de jongere en hun kind vaak verwaarloosd hebben gedurende (een deel van) de opvoeding (Brand & Van der Hurk, 2008).

Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ)

Gedurende het hierboven beschreven traject vindt ook diagnostiek plaats. In de jeugdstrafrechtketen zijn enkele jaren geleden door verschillende partners (politie, RvdK, Jeugdreclassering en JJI), relatief los van elkaar en van partners in aangren-zende domeinen zoals zorg, instrumenten ontwikkeld en/of ingevoerd die zijn ge-richt op het signaleren van problemen, het screenen van jongeren en het uitvoeren van een risicotaxatie. Daarnaast werd niet afgestemd wie welke gegevens op welke wijze en op welk moment verzamelden (Adviesbureau Van Montfoort, 2007). Ook blijken veel van de tot nu toe gebruikte instrumenten te weinig gericht te zijn op de beslissingen die op de verschillende momenten door ketenpartners genomen moeten worden. Er was geen gevalideerd instrument beschikbaar waarmee het algemene recidiverisico in de verschillende fasen in de strafrechtsketen kon worden vastgesteld (Van der Put et al., 2011b). Onder andere naar aanleiding van deze constatering is in 2007 begonnen met de ontwikkeling van het Landelijk

Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ).

(34)

Figuur 3 Moment afname LIJ-instrumenten tijdens traject naar een mogelijke PIJ-oplegging

IVS: Inverzekeringstelling ; RC: rechter-commissaris; IBS: inbewaringstelling; RvdK: Raad voor de Kinderbescherming; JR: jeugdreclassering; OM: Openbaar Ministerie; NIFP: Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie.

Voorafgaand aan de vaststelling van het LIJ is een Landelijk Kader opgesteld, waar- in de eisen staan waaraan instrumenten voor screening en diagnostiek moeten vol-doen (Vogelvang et al., 2006). Het Landelijk Kader is opgesteld op basis van het Risk-Need-Responsivity-model (Andrews & Bonta, 2003, 2010) dat stelt dat een interventie pas effectief is als rekening wordt gehouden met het recidiverisico, de criminogene neiging en responsiviteit van de jongere. Om de jongeren te kunnen screenen op mogelijke risico’s, te diagnosticeren en te adviseren en indiceren, wordt met behulp van het LIJ dan ook informatie op deze drie gebieden plus infor-matie over zorgsignalen en beschermende factoren verzameld. In figuur 3 wordt aangeven op welke momenten in de keten welk instrument wordt afgenomen. Als de jongere wordt aangehouden, vult de politie het kerndeel preselectie in. Dit instrument wordt gebaseerd op statische informatie uit onder andere het (strafrech-telijke) verleden van de jongere en berekent de kans op recidive. Indien er sprake is van vroeghulp, gebruikt de RvdK, volgens de methodiek van het LIJ, niet meer het BARO maar het instrument 2A. Met behulp van de vragen in dit selectie-instrument wordt aan de hand van voornamelijk statische criminogene factoren het recidiverisico ingeschat. Daarnaast wordt ook het dynamisch risicoprofiel in kaart gebracht. Dit geeft een overzicht van de dynamische risico- en beschermende factoren die van invloed zijn op de kans dat de jeugdige opnieuw met politie en justitie in aanraking komt. Daarnaast wordt onderzocht of er sprake is van zorg en of aanvullende diagnostiek nodig is, waarna het NIFP kan worden ingeschakeld. Af-hankelijk van de score op het 2A-profiel of als de officier van justitie inbewaring-stelling vordert, wordt door de jeugdreclassering (in geval van schorsing) of de RvdK (ter voorbereiding op de raadkamerzitting) selectie-instrument 2B afgenomen. Op basis van dit instrument worden alle criminogene factoren beschreven en wordt het niveau van de criminogene neiging vastgesteld als richting voor mogelijke inter-ventie. Gegevens verkregen met selectie-instrument 2B worden geüpdate in het verdere traject dat de jongere doorloopt (na het vonnis, in de JJI, tijdens de

na-Politie IVS Vroeghulp Overleg RvdK & OM RC IBS NIFP dubbel (of triple) persoonlijkheidsonderzoek Raadkamer (toetsing)

Gevangenhouding

Schorsing Kinderrechter Vonnis

(35)

zorg). Gedurende de gevangenhouding wordt in de JJI in het kader van de LIJ in de eerste tien weken de Massachusetts Youth Screening Instrument-2 (MAYSI-2) en de Strength and Difficulties Questionnaire (SDQ), die beide de gedragsproblematiek van de jongere in kaart brengen, en het risicotaxatie-instrument Structured Assis-tent of Violente Risk in Youth (SAVRY) afgenomen. Daarnaast worden ook een me-dische intake gedaan en de lijst Hoe Ik Denk (HID) afgenomen die cognitieve verte-keningen meet. In geval van een (dubbel) persoonlijkheidsonderzoek krijgt het NIFP inzage in de resultaten van de bovengenoemde afgenomen instrumenten en kan deze verstrekken aan de psycholoog/psychiater die het onderzoek uitvoert. Uit onderzoek (Timmermans & Witvliet, 2011) naar de gebruikte instrumenten in het LIJ, om de risico’s en benodigde zorg in te schatten, blijkt dat de selectie van indicatoren voor psychisch disfunctioneren aan de hand waarvan de benodigde zorg moet worden ingeschat, onvolledig is. Sommige risicofactoren die in de literatuur worden beschreven op macro- en individueel niveau, zoals sociale problemen, ont-breken. De benodigde zorg kan daardoor minder nauwkeurig worden ingeschat. Daarnaast komt uit onderzoek (Hendriksen-Favier et al., 2010) naar het gebruik van instrumenten binnen YOUTURN naar voren dat de afname van de MAYSI-2, SDQ en HID in de praktijk nog niet vlekkeloos verloopt (zie paragraaf 4.3.2). Ten aanzien van de gebruikte instrumenten in het LIJ wordt wel voorzichtig geconcludeerd dat de overeenstemming tussen verschillende beoordelaars groot is, wat aangeeft dat kenmerken van de raadsonderzoeker weinig invloed hebben op de uitkomsten van het instrument (Timmermans & Witvliet, 2011).

Het LIJ is in 2011 nog niet landelijk ingevoerd. In de periode 15 oktober 2010 tot en met februari 2011 heeft in district 9 en district 10 van de politieregio Rotterdam-Rijnmond en district Heuvelrug en district Binnensticht van de politieregio Utrecht de pilot voor het LIJ plaatsgevonden. Andere regio’s in Nederland werken nog niet met het LIJ. Of de invoering van de LIJ de informatievoorziening in het traject dat wordt doorlopen naar een mogelijke PIJ-oplegging substantieel zal verbeteren, is (nog) niet onderzocht. Wel geeft het NIFP, dat met het uitbesteden van persoonlijkheids-onderzoek een belangrijke rol in het traject naar een mogelijke oplegging van een PIJ-maatregel speelt, aan dat het weinig van het LIJ gebruikmaakt omdat het aan eigen informatieverzameling doet (Nauta et al., 2011). Hierbij moet worden opge-merkt dat het NIFP nog maar beperkt ervaring heeft met het LIJ. Zo zou informatie op het gebied van gedragsproblematiek, verzameld door de JJI, voor psychiaters en psychologen een meerwaarde kunnen hebben om richting te kunnen geven aan het persoonlijkheidsonderzoek.

Justitieel Casus Overleg (JCO)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

stellen, dat sommige groepen het Nederlanderschap niet willen, zoals de Molukkers. Het betreft overigens een relatief kleine groep. Daartegen is onder meer van VVD-zijde

Als je oneindig vaak de rand van een cirkelvormig blaadje naar een gegeven stip (zie pijltje in Figuur 8) binnen de cirkel vouwt, dan ontstaat er binnen de cirkel een vlakdeel

Deze cijfers suggereren namelijk dat antisociale jongeren niet alleen een heterogene groep vormen op het gebied van bijvoorbeeld juridische status (i.e. GJZ),

De  getuigen  moeten  enkel  aanwezig  zijn  bij  het  opstellen  van  de  wilsverklaring,  om  te  beamen  dat  deze  wilsverklaring  uit  vrije  wil 

Het komt er dus op neer om de inschatting of reanimatie nog zinvol is, beter te maken, zegt Patrick Druwé, intensivist in het UZ Gent en hoofdonderzoeker van de studie.. Hij roept

De overheid ziet een belangrijke rol weggelegd voor het informele en vanzelfsprekende formele netwerk rondom ouders: zij kunnen ouders helpen bij vragen, zorgen en problemen.. Het

Deze casus laat exact zien waar deze studie over gaat: de beslissing die frontlijnwerkers in sociale teams nemen om een cliënt door te verwijzen naar een tweedelijnsorganisatie

 Mensen met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm hebben weinig tot geen bestedingsruimte voor maatschappelijke participatie en sport; Mede hierdoor wordt voorgesteld