• No results found

4 Uitvoering van de PIJ-maatregel: de intramurale fase

4.4 Preventie en interventie

Een belangrijke voorwaarde is dat de PIJ-maatregel in het belang is van de ontwik-keling van de jongere. Voor jongeren met een ontwikontwik-kelingsachterstand en gedrags-stoornis is een belangrijk onderdeel van de PIJ-maatregel de behandeling van het gedrag van de jongere. In hoofdstuk drie kwam naar voren dat de meeste jongeren met een PIJ-maatregel een antisociale gedragsstoornis hebben, maar ook internali-serende problemen komen veel voor. In deze paragraaf zal worden ingegaan op de behandelmogelijkheden en de manier waarop deze worden vormgegeven. Allereerst zal worden besproken welk soort theorieën ten grondslag ligt aan behandelingen van gedragstoornissen. Dan zal worden ingegaan op gedragsinterventies, behandel-aanbod naast de gedragsinterventies, preventie en speciale behandeling op leef-groepen voor leef-groepen jongeren met specifieke problematiek. Ook zal worden be-sproken wat de mening is van de behandelcoördinatoren over het behandelaanbod en hoe jongeren en hun ouders tegen behandeling aankijken.

4.4.1 Theorieën voor behandeling van ontwikkelings- en gedragstoornissen In zijn algemeenheid is behandeling van gedragsstoornissen gericht op het doen verdwijnen, verminderen of draaglijk maken van (gevolgen van) belemmeringen

van biologische, psychologische en sociale aard die aan de stoornissen ten grond-slag liggen. Daarbij wordt gebruikgemaakt van methoden voor het aanleren van praktische, sociale en cognitieve vaardigheden en het vergroten van de sociale interactie (Tervoort, 2003). Behandelmethoden van gedragsstoornissen zijn geba-seerd op verschillende theorieën, maar globaal zijn er drie beïnvloedingswijzen van menselijk gedrag te onderscheiden. Het biologische referentiekader gaat uit van bio-logische verklaringen, zoals afwijkingen in genen en hersenen, voor het afwijkende gedrag. Dit kan, onder andere, leiden tot een behandeling waarin medicatie een rol speelt. Het psychologisch referentiekader gaat uit van diverse denkmodellen over de aard van de psychische stoornissen en beïnvloedingswijzen van denken, voelen en handelen. Voorbeelden van behandelingen in dit kader zijn cognitieve gedragsthera-pieën. Het sociale referentiekader spreekt van de beïnvloeding van de patiënt vanuit de context waarin hij verblijft. In dit kader wordt onder andere gezinstherapie inge-zet. Bovengenoemde theorieën staan niet los van elkaar. Recent hersenonderzoek laat zien dat er sprake is van beïnvloeding van psychologische en sociale processen op het functioneren van het brein en genen en vice versa (De Kogel, 2008).

Gesloten behandeling in JJI’s

De behandelmethoden van ontwikkelingstoornissen en gedragsstoornissen van jongeren met een PIJ-maatregel zijn gebaseerd op (een combinatie van) bovenge-noemde theorieën en modellen uit de psychiatrie en psychologie. In de forensisch psychiatrische behandeling is het doel echter niet (alleen) het vergroten van de mogelijkheden voor de jongere om weer zelfstandig in een sociale context te kun-nen functioneren. De nadruk ligt vooral op het verminderen van delictherhaling en dus het behandelen van factoren die een rol spelen in de ontwikkeling van crimineel gedrag. Beide doelen kunnen worden bereikt middels gedragsinterventies, medica-tie, individuele therapie en specifieke feedback in de leefgroep. Het is daarbij be-langrijk dat deze behandelmethoden gebaseerd zijn op de best beschikbare (weten-schappelijke) informatie over doelmatigheid en doeltreffendheid (evidence-based). Om evidence-based werken te bevorderen, zijn daarom twee erkenningscommissies opgezet. De erkenningscommissie gedragsinterventies Justitie (zie paragraaf 4.4.3) beoordeelt uitsluitend gedragsinterventies die gericht zijn op recidivevermindering. De erkenningscommissie Interventies beoordeelt interventies met andere doelvaria-belen dan recidivevermindering (zie paragraaf 4.4.4)

4.4.2 Gedragsinterventies in JJI’s

Sinds 2005 moeten gedragsinterventies voldoen aan de What Works-principes (Andrews, 1995) om te mogen worden aangeboden aan gedetineerden. Deze, op basis van wetenschappelijk onderzoek werkzaam gebleken principes, stellen dat een gedragsinterventie moet aansluiten bij het risico, de behoeften en de responsiviteit van de justitiabele. Daarmee vormen deze principes niet de theorie waarop de ge-dragsinterventie gebaseerd is, maar zijn het randvoorwaarden waaraan interventies moeten voldoen om effectief te kunnen zijn. De principes zijn vertaald naar tien kwaliteitsprincipes waaraan een gedragsinterventie voor jongeren in een JJI moet voldoen (zie box 4.1).

Box 4.1 De kwaliteitscriteria voor gedragsinterventies

1 Theoretische onderbouwing: de gedragsinterventies is gebaseerd op een analyse van het delictgedrag en een expliciet veranderingsmodel waarvan de werking wetenschappelijk is aangetoond.

2 Selectie van justitiabelen: het type justitiabele waarop de gedragsinterventie zich richt, wordt duidelijk gespecificeerd en geselecteerd.

3 Dynamische criminogene en protectieve factoren: de gedragsinterventie is gericht op het beïnvloeden van veranderbare risicofactoren en op protectieve factoren die samenhangen met crimineel gedrag.

4 Effectieve behandelmethoden: er worden (behandel)methoden toegepast die aantoonbaar effectief of veelbelovend zijn.

5 Vaardigheden: de aanpak is mede gericht op het leren van praktische, sociale en probleemoplossende vaardigheden.

6 Fasering, intensiteit en duur: de intensiteit en duur van de gedragsinterventies sluiten aan bij de problematiek van de deelnemer.

7 Betrokkenheid en motivatie: betrokkenheid van de deelnemer bij de gedrags-interventie en motivatie voor deelname moeten worden bevorderd en gestimu-leerd.

8 Continuïteit: er moeten duidelijke verbindingen zijn tussen de gedragsinter-ventie en de totale begeleiding van de justitiabele.

9 Interventie-integriteit: de gedragsinterventie wordt uitgevoerd zoals deze is bedoeld.

10 Evaluatie: een doorlopende evaluatie geeft inzicht in de effectiviteit van de gedragsinterventie.

Bron: Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie, Jaarverslag 2010

Naast het belang van kwaliteitscriteria waaraan interventies moeten voldoen, is het ook van belang dat voor elke criminogene factor en doelgroep in de JJI’s een pas-sende interventie wordt aangeboden. Voor volwassenen is vóór 2005 een inven-tarisatie van criminogene factoren gemaakt. Voor jongeren blijkt deze vóór 2005 niet specifiek te zijn uitgevoerd (Jongebreur & Lindenberg, 2009). Pas in 2008 is in het beleidsdocument ‘afstemming van gedragsinterventies voor jeugdige delinquen-ten’ nagegaan of het aanbod van gedragsinterventies is afgestemd op de relevante criminogene factoren en subgroepen jeugdige justitiabelen. Deze verkenning laat zien dat er geen interventies worden ontwikkeld waarvan bekend is dat ze niet effectief zijn. Daarnaast werd geconcludeerd dat de relevante criminogene factoren werden aangepakt in het aanbod van gedragsinterventies. Er werd echter ook vast-gesteld dat er te weinig aandacht werd besteed aan beschermende factoren. Ten aanzien van doelgroepen werd geconcludeerd dat er nog geen goed aanbod aan gedragsinterventies was voor jongeren met een licht verstandelijke beperking en voor meisjes. Dit komt overeen met recente publicaties (o.a. Slotboom et al., 2011) die laten zien dat delinquente meisjes een aantal unieke risicofactoren bezitten die voor jongens met delinquent gedrag nauwelijks tot geen rol spelen. Daarnaast laat recent onderzoek (Kaal et al., 2011) naar licht verstandelijke beperkingen bij delin-quente jongeren zien dat jongeren met deze kenmerken meer problemen hebben met sociale vaardigheden, met de ik-sterkte en dus met beïnvloedbaarheid, met probleembesef, met redzaamheid en met copinggedrag. Voor deze doelgroepen is een ander behandelaanbod nodig dat (nog) niet altijd in JJI’s beschikbaar was. Echter, de verkenning in 2008 is niet gebaseerd op een volledige bespreking van de literatuur. Wat betreft doelgroepen wordt alleen opgemerkt dat er nog geen vol-doende behandelaanbod is voor meisjes en jongeren met een licht verstandelijke beperking. Onderzoek laat daarnaast zien dat ook etniciteit (Veen et al., 2010) en leeftijd (Van der Put et al., 2011a; Loeber et al., 2010) criminogene factoren

beïn-vloeden. Dit betekent dat het behandelaanbod ook hierop aan zou moeten sluiten. Daarnaast werden niet alle factoren die samenhangen met delinquent gedrag sys-tematisch geïnventariseerd. Zo werden factoren met betrekking tot voeding bui- ten beschouwing gelaten, terwijl deze een rol kunnen spelen in delinquent gedrag (Zaalberg et al., 2010). Ook biologische en neuropsychologische factoren (De Kogel, 2008) werden niet expliciet genoemd. Als laatste is in de inventarisatie alleen ge-keken naar het aanbod van gedragsinterventies in relatie tot criminogene factoren. Andere behandelmethoden, zoals medicatie en therapieën die niet direct gericht zijn op het verminderen van recidive, maar bijvoorbeeld op de aanpak van internalise-rende problemen (zoals angst en depressie), zijn niet meegenomen.

4.4.3 Aanbod gedragsinterventies

Zoals eerder is opgemerkt, dienen gedragsinterventies evidence-based te zijn om aan jeugdige justitiabelen te mogen worden aangeboden. De in tabel 20 genoemde gedragsinterventies dienen daarop te worden beoordeeld. Dit is de taak van de Er-kenningscommissie Gedragsinterventies Justitie.

Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie

Op 30 augustus 2005 heeft de Minister van Justitie de Erkenningscommissie Ge-dragsinterventies Justitie ingesteld. Deze commissie bestaat uit wetenschappers en speelt een belangrijke rol in de totstandkoming van een (beperkt) aanbod van gedragsinterventies die in strafrechtelijk kader worden uitgevoerd. Bij degelijke implementatie en uitvoering dragen deze interventies bij aan recidivevermindering. De commissie toetst door ketenpartners ingediende gedragsinterventies aan de eerdergenoemde kwaliteitscriteria. Dit doet de commissie ex ante, dat wil zeggen dat de gedragsinterventie nog niet wordt uitgevoerd op het moment van beoorde-ling. Als een gedragsinterventie voldoet aan de criteria wordt ze voor vijf jaar

er-kend.23 Als ze onvoldoende voldoet aan de criteria, maar er is vertrouwen dat ze

met aanpassingen wel zou voldoen, wordt ze voorlopig erkend. Deze voorlopige erkenningen zijn twee jaar geldig. Als de gedragsinterventie niet voldoet aan de kwaliteitscriteria, wordt ze niet erkend. Het beleid schrijft voor dat in de toekomst alleen de erkende en voorlopig erkende gedragsinterventies door het ministerie van Veiligheid en Justitie worden vergoed. Naast het beoordelen van gedragsinterventies heeft de commissie nog twee taken: (1) het adviseren van de Minister van Veilig-heid en Justitie over zaken die te maken hebben met de primaire beoordelingstaak en (2) het verspreiden van kennis over de (voorlopige) erkende gedragsinterventies naar een breder publiek van relevante professionals.

In 2009 werd het functioneren van de erkenningscommissie geëvalueerd (Jonge-breur & Lindenberg, 2009). Ten aanzien van de eerste taak werd geconcludeerd dat het instellen en functioneren van de erkenningscommissie in combinatie met de financiering van alleen erkende gedragsinterventies (op termijn) een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de cultuuromslag om evidence-based te gaan werken. Het gewenste aanbod van gedragsinterventies voor jeugdigen is voor een aanzien-lijk deel erkend (zie tabel 20). Daarnaast bleken de criteria die bij de beoordeling worden gebruikt voor zowel de commissie als de indieners over het algemeen werkbaar en compleet te zijn. Daar waar bij indieners onduidelijkheden bestond over de kwaliteitscriteria (criterium 2, 4 en 10), wordt, mede door ondersteuning van het WODC, verbetering geconstateerd. Er werden door Jongebreur en Linden-berg (2009) echter ook knelpunten gesignaleerd. Het beoordelingsproces is vooral ingericht met het oog op het bewaren van onafhankelijkheid. Het daaruit

vloeiende gebrek aan contact met de commissie wordt door indieners van interven-ties negatief beoordeeld. Daarnaast maken zowel de commissie, de beleidsdirecinterven-ties als de indieners zich zorgen om het goed kunnen implementeren van de gedrags-interventies en het tijdig kunnen uitvoeren van de proces- en effectevaluatie. Naar aanleiding hiervan vinden een aantal indieners en de beleidsdirecties dat in de er-kenningscommissie onvoldoende aandacht is voor implementeerbaarheid en uit-voerbaarheid. Als laatste zien de commissie en de geïnterviewden van de beleids-directies een risico in het feit dat de erkenning te veel als eindpunt (doel op zich) en niet als vertrekpunt wordt gezien.

Tabel 20 Overzicht van ex ante beoordeelde gedragsinterventies voor jeugdigen in de JJI en de status van erkenning in 2011

Status Categorie Gerealiseerd

Algemene en cognitieve en sociale vaardigheden 1 SoVa op Maat 2 Leren van delict

3 Nieuwe perspectieven bij Terugkeer (+ LVB)

Agressieregulatie 1 Agressieregulatie op Maat

2 In Control!

Prestaties op school of werk 1 Buitenprogramma Work Wise Omgaan met alcohol en Drugs 1 Brains4Use

2 MST of MDFT Erkend

Gezinsituaties 1 FFT

2 MST

Algemene en cognitieve en sociale vaardigheden 1 Dialectische gedragstherapie Voorlopig erkend

Prestaties op school of werk 1 Werken aan je toekomst

Agressieregulatie 1 Non-verbale vaktherapie Niet erkend

Omgang met leeftijdsgenoten en vrije tijdsbesteding 1 EQUIP

SoVa: Sociale Vaardigheden; LVB: licht verstandelijke beperking; MST: MulitiSysteem Therapie; MDFT: MultiDimensionele Familie Therapie; FFT: Functional Family Therapy.

Bron: Website Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie (2011)

Uit interviews (Jongebreur & Lindenberg, 2009) met beleidsmedewerkers blijkt dat de tweede taak van de commissie, het adviseren van de Minister van Veiligheid en Justitie over zaken die betrekking hebben op het erkennen van gedragsinterventies, niet onverdeeld positief wordt beoordeeld. De beleidsdirecties geven onder andere aan dat het geven van adviezen te lang duurt, waardoor de relevantie voor beleid vermindert.

De derde taak van de commissie, het verspreiden van kennis over effectieve ge-dragsinterventies, vult zij volgens de onderzoekers in zoals beoogd.

Procesevaluaties: Interventies in uitvoering

Zoals gezegd, toetst de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie vóór uit-voering of de interventie voldoet aan de kwaliteitscriteria. Om een gedragsinterven-tie in praktijk effecgedragsinterven-tief te laten zijn, is het van belang dat ze wordt uitgevoerd zoals de programmabeschrijving voorschrijft (Carroll et al., 2007; Lipsey, 2009). Onder-zoeken laten zien dat als niet voldoende wordt voldaan aan de programmabeschrij-ving, er een averechts effect kan optreden (Kempes et al., 2010) en het programma zelfs recidiveverhogend kan werken (Barnoski et al., 2004). Na invoering moet daarom onderzocht worden of de interventie wordt uitgevoerd zoals bedoeld (kwa-liteitscriterium 9). Daarvoor vraagt de erkenningscommissie dat een procesevaluatie wordt uitgevoerd. Als de uitkomsten hiervan positief zijn, kan een effectevaluatie

worden uitgevoerd (kwaliteitscriterium 10).24 Na vijf tot zes jaar moet de

gedrags-interventie opnieuw worden beoordeeld door de erkenningscommissie.25 Deze zal

de uitkomsten van de proces- en effectevaluatie meewegen in haar beslissing de gedragsinterventie volledig te erkennen. In tabel 21 is een overzicht opgenomen van de stand van zaken voor de gedragsinterventies voor jongeren met een PIJ-maatregel.

Tabel 21 Erkende gedragsinterventies, (mede) ingediend door JJI’s voor jongeren met een PIJ-maatregel en stand van zaken evaluatie onderzoek

Gedragsinterventie Erkend in Procesevaluatie Effectevaluatie

Agressieregulatie op Maat 2007 Ja Nee

Brains4Use 2010 Nee Nee

Buitenprogramma Work Wise 2010 Nee Nee

Functional Family Therapy (FFT) 2009 Lopend Lopend

In Control! 2009 Nee Nee

Leren van delict 2009 Nee Nee

Multisysteemtherapie (MST) 2010 Lopend Lopend Nieuwe perspectieven bij terugkeer 2008 Lopend Lopend Nieuwe perspectieven bij terugkeer LVB 2010 Nee Nee Sociale Vaardigheden (SoVa) op maat 2008 Ja Nee Bron: Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie (2011); www.wodc.nl (2011), www.zonmw.nl (2011)

Wat opvalt in tabel 21 is dat er van nog maar weinig gedragsinterventies een pro-cesevaluatie gedaan is en van nog geen enkele gedragsinterventie in 2011 een effectevaluatie afgerond was. Dit is het gevolg van het feit dat de eerste gedrags-interventies pas sinds 2007 erkend zijn door de erkenningscommissie.

Een belangrijke oorzaak voor het niet van start kunnen gaan van procesevaluaties is het gebrek aan deelnemers (Beerthuijzen et al., 2011; Van der Knaap et al., 2011). Voor een deel ligt dit aan de daling van het aantal jongeren met een PIJ-maatregel in de JJI’s tussen 2005-2008. Dit kan de lage instroom van deelnemers aan ge-dragsinterventies echter niet geheel verklaren. De procesevaluatie naar SoVa op Maat (Beerthuizen et al., 2011) en Agressie Regulatie (AR) op Maat (Van der Knaap et al., 2011) geven aan dat jongeren niet systematisch worden gescreend op de indicatiecriteria voor Sociale Vaardigheden (SoVa) op Maat en AR op Maat. Daar-naast lijkt er inhoudelijke overlap te bestaan tussen YOUTURN en specifieke inter-venties (Beerthuizen et al., 2011; Van der Knaap et al., 2011). De gedragsinter-venties worden daarom vooral aangeboden aan jongeren die niet geschikt zijn om in groepen te werken of waarvoor YOUTURN onvoldoende intensief is om de ge-wenste gedragsverandering te bereiken. Als laatste bleek uit onderzoek (Addink et al., 2011) naar dertig jongeren die de PIJ-maatregel tussen 2002-2007 opgelegd

kregen, dat zij tussen de één en zeven26 interventies volgden. Daarbij komt het voor

dat jongeren voor meerdere interventies op verschillende gebieden in aanmerking komen, maar deze niet allemaal volgen. In verband met therapielast wordt een keuze gemaakt welke interventies een jongere wel en niet kan volgen, waardoor verschillende gedragsinterventies concurrenten van elkaar worden (Van der Knaap et al., 2011). Daarnaast ondervinden de gedragsinterventies concurrentie van het reguliere dagprogramma. Naast de activiteiten in dit programma blijkt er weinig tijd over voor het inroosteren en uitvoeren van de gedragsinterventies (Beerthuizen et

24 Inmiddels is het ook mogelijk dat proces en effectevaluatie tegelijkertijd worden uitgevoerd. 25 KamerstukkenII 2000/01, 27 400 VI, nr. 82.

al., 2011; Van der Knaap et al., 2011). Dit wordt versterkt door de bevinding dat medewerkers de gedragsinterventies als extra activiteit en niet als kerntaak zien (Beerthuizen et al., 2011; Van der Knaap et al., 2011).

Naast lage instroom wordt ten aanzien van de werkwijze geconstateerd (Beerthui-zen et al., 2011; Van der Knaap et al., 2011) dat handleidingen door omvang en opbouw moeilijk te hanteren zijn. Daarnaast worden selectie-instrumenten niet gebruikt waardoor ook jongeren met een te laag IQ instromen. Om deze doelgroep toch te kunnen bedienen, zijn de trainers geneigd van de handleiding af te wijken. Een ander knelpunt is dat inrichtingen niet werken met het voorgeschreven kwali-teitssysteem van beoordeling- en evaluatieformulieren. Hierdoor is niet goed meet-baar of deelnemers vooruitgang maken en medewerkers de gedragsinterventies goed uitvoeren. Ten aanzien van de professionals (Beerthuizen et al., 2011; Van der Knaap et al., 2011) valt op dat er sprake is van projectmoeheid. Er worden veel gedragsinterventies tegelijkertijd geïmplementeerd en er wordt daarnaast onderzoek naar deze interventies verricht. Ook ervaren medewerkers spanning tussen de eigen werkwijze en het geprotocolleerd werken volgens de methodieken van de gedragsinterventies en YOUTURN. Wat betreft de organisatie (Beerthuizen et al., 2011; Van der Knaap et al., 2011) wordt opgemerkt dat capaciteitsvermindering van de JJI’s, en de daarmee gepaard gaande sluiting van locaties en overplaatsing van jongeren, veel onrust brengt; dit heeft een negatieve invloed op de uitvoering van gedragsinterventies. Daarnaast zeggen medewerkers te weinig tijd te hebben om de gedragsinterventies uit te voeren. Ook blijkt dat groepsleiding niet is getraind in de gedragsinterventies en dat de overdracht van het geleerde op de leefgroepen moeizaam verloopt. Een belangrijk knelpunt is ook de onduidelijkheid over hoe de gedragsinterventies zich verhouden tot YOUTURN. Gedragsinterventies worden vol-gende de methodiek van YOUTURN uitgevoerd in fase 3. Medewerkers geven echter aan (Van der Knaap et al., 2011) dat zo snel mogelijk gestart dient te worden met specifieke behandeling en wachten daarmee niet tot fase 3. Dit geldt met name voor jongeren met een PIJ-maatregel.

Meer algemene knelpunten (Bijl et al., 2010) ten aanzien van de organisatie zijn het beveiligings- en veiligheidsbeleid en de spanning tussen straf en behandeling bij de uitvoering van de PIJ-maatregel. De eerste factor betekent dat beveiliging en veilig-heid voorop staat. Dit kan problemen opleveren bij gedragsinterventies waarbij een meer open setting van belang is zoals de therapieën (Functional Family Therapy (FFT), MultiSysteem Therapie (MST), MultiDimensionele Familie Therapie (MDFT)) waar het gezin bij betrokken wordt (Van Rossum & Van der Steege, 2009). De tweede factor betekent dat de maatregel voorrang heeft op de behandeling. Als de jongere met een PIJ-maatregel niet langer een gevaar oplevert voor de maatschap-pij, is het niet opportuun de jongere langer in een gesloten setting te houden. Dit kan betekenen dat de behandeling versneld wordt afgemaakt, wat problemen op-levert voor de programma-integriteit of dat de behandeling ambulant moet worden voortgezet. Ten aanzien van dit laatste wordt gevonden dat de samenwerking met ambulante jeugdhulpverlening niet eenvoudig uit te voeren is (Beerthuizen et al., 2011; Van der Knaap et al., 2011). Daarnaast geven deskundigen (Bijl et al., 2010) aan dat men binnen een JJI erg afhankelijk is van de besluitvorming in de sector JJI’s. Veel beslissingen worden centraal genomen. Dit betekent dat JJI’s zelf niet zomaar een verandering in kunnen zetten. Aangaande de populatie wordt de ge-brekkige behandelmotivatie van de jongeren genoemd als een beperkende factor waardoor gedragsinterventies niet altijd goed kunnen worden uitgevoerd (Bijl et al., 2010). Overigens is het belangrijk te vermelden dat de JJI’s verschillen in de mate waarin de, in deze paragraaf genoemde, knelpunten voorkomen.

Een deel van de bovengenoemde oorzaken laten zien dat de (bredere) uitvoerende organisatie een rol speelt bij de tegenvallende uitvoering van gedragsinterventies.

Van Ooyen et al. (2011) vragen zich af of deze punten niet meer aandacht moeten krijgen vóór een gedragsinterventie wordt ingevoerd. De laatste tijd wordt de roep om een ‘reality check’ sterker. Instellingen zullen zich eerst af moeten vragen of de gedragsinterventie op dusdanige manier wordt uitgevoerd dat een procesevaluatie