• No results found

Het ontwerp van de PIJ-maatregel

7 Conclusie & discussie

7.2 Het ontwerp van de PIJ-maatregel

Sinds de invoering van de PIJ-maatregel in 1995 hebben belangrijke veranderingen plaatsgevonden die zowel invloed hebben op de wettelijke vorm als op de tenuit-voerlegging daarvan. In deze paragraaf worden de conclusies besproken die betrek-king hebben op het oorspronkelijke ontwerp van de PIJ-maatregel. Besproken wordt het wettelijk kader en het ontwerp ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel en de nazorg.

Rechters, officieren van justitie en rapporteurs verschillen enigszins in de priorite-ring ten aanzien van te hanteren doelen en criteria met betrekking tot de PIJ-maatregel.

Artikel 77s Sr zegt dat de PIJ-maatregel kan worden opgelegd (1) aan jongeren die een misdrijf hebben begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (delictcri-terium), (2) indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist (gevaarscriterium) en (3) de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikke- ling van de jongere (hulpverleningscriterium). Dit zijn cumulatieve vereisten. Al deze criteria worden door rechters, officieren van justitie en rapporteurs als be-langrijkste criteria voor het opleggen van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel ge-noemd (zie paragraaf 2.4.1). Echter, over het algemeen vinden rapporteurs het hulpverleningscriterium belangrijker, terwijl voor rechters en officieren van justitie het gevaarscriterium de belangrijkste rol speelt.

Alle drie de beroepsgroepen noemen behandeling het belangrijkste doel van de PIJ-maatregel (zie paragraaf 2.4.1). Het is opvallend dat beveiliging voor rapporteurs en officieren van justitie belangrijer is da voor rechters.

De PIJ-maatregel wordt vooral opgelegd aan jongeren die ernstige delicten plegen en stoornissen van de geestvermogens hebben en steeds meer als laatste redmiddel gebruikt.

In de wet wordt beschreven dat de maatregel in het belang moet zijn van de ont-wikkeling van de jongere. Bij een strikte hantering van dit hulpverleningscriterium zouden ook jongeren met een achterstand in hun ontwikkeling in aanmerking kun-nen komen voor de PIJ-maatregel. Echter, jongeren die tussen 1995 en 2005 een PIJ-maatregel opgelegd kregen, plegen ernstige delicten en hebben vaak stoornis-sen van de geestvermogens (zie paragraaf 3.2 en 3.3). Wat betreft de periode na 2005 wordt door kinderrechters, officieren van justitie en rapporteurs aangegeven dat de PIJ-maatregel door professionals vooral gehanteerd werd als laatste redmid-del, bedoeld voor jongeren die ernstige delicten plegen, een gevaar vormen voor de samenleving en ernstige stoornissen van de geestvermogens laten zien (zie para-graaf 2.4.1). In navolging van deze bewering wordt gevonden dat de jongeren die tussen 2005 en 2010 een PIJ-maatregel opgelegd kregen, ernstige delicten hadden gepleegd. Hierbij valt op dat de ernst van de delicten was toegenomen ten opzichte van de delicten die jongeren pleegden die een PIJ-maatregel opgelegd kregen tus-sen 1995 en 2005 (zie paragraaf 3.2). Dit lijkt de conclusie te rechtvaardigen dat ook tussen 2005 en 2010 de PIJ-maatregel gebruikt wordt als laatste redmiddel en

vooral is opgelegd aan jongeren die ernstige delicten plegen en een stoornis van de geestvermogens hebben.

Toename van de behandelmogelijkheden in strafrechtelijk kader naast de PIJ-maat-regel dragen ertoe bij dat de PIJ-maatPIJ-maat-regel als uiterste redmiddel wordt gebruikt. De behandelingsmogelijkheden van gedragsproblemen van jongeren die geen PIJ-maatregel opgelegd kregen, waren tot 2008 binnen het justitiële kader beperkt. Vanaf 2007 kwamen er, onder andere door kritische rapporten van de Gezamenlijke Inspecties en de Algemene Rekenkamer, signalen dat JJI’s niet goed in staat bleken met de gehanteerde werkwijzen daadwerkelijk gedragsverandering te bewerkstel-ligen. Deze ontwikkeling werd één van de redenen voor gedragsdeskundigen om de PIJ-maatregel minder vaak te adviseren (zie paragraaf 2.4.4). Daarnaast werd ook de behoefte sterker om jongeren die delicten plegen en gedragsproblemen laten zien, maar waarvoor een PIJ-maatregel te zwaar werd bevonden, toch te kunnen behandelen in een strafrechtelijk kader (zie paragraaf 2.1). Beide ontwikkelingen leidden niet tot wijzigingen in de wettelijke regeling van de PIJ-maatregel, maar wel tot invoering van een nieuwe jeugdsanctie, de gedragsbeïnvloedende maatregel

en andere wijzigingen in het wettelijke kader.33 Deze wijzigingen, die voor een groot

deel vanaf 2008 van kracht zijn geworden, bieden de mogelijkheid een sanctie meer toe te spitsen op de persoon (en problematiek) van de jongeren. Er zijn dus meer mogelijkheden gecreëerd om jongeren met een stoornis in de ontwikkeling of van de geestvermogens een andere sanctie dan de PIJ-maatregel op te leggen. Deze wetswijzigingen kunnen ertoe bijdragen dat de PIJ-maatregel na 2008, nog meer dan voorheen, als uiterste redmiddel wordt gebruikt.

Er is gaandeweg meer geïnvesteerd in het werken met evidence-based gedrags-interventies bij het nastreven van doelen van de PIJ-maatregel. Dit vergroot de kans dat gedragsverandering wordt bewerkstelligd.

Naast de bovengenoemde wijzigingen in de wet zijn er ook belangrijke wijzigingen aangebracht in de werkwijze van JJI’s waar de PIJ-maatregel wordt uitgevoerd naast andere strafrechtelijke sancties zoals de jeugddetentie. Ten eerste is in 2006 het doel van de PIJ-maatregel geëxpliciteerd in de PIJ-brief. Hierdoor is op papier helderder geworden wat met de PIJ-maatregel wordt beoogd en wordt evaluatie ervan beter uitvoerbaar. Tegelijkertijd is er veel geïnvesteerd in het ontwikkelen en toepassen van evidence-based gedragsinterventies die in JJI’s worden gebruikt om gedragsbeïnvloeding te bewerkstelligen. Dit heeft ertoe geleid dat in 2011 een groot deel van de gedragsinterventies in JJI’s een aanpak heeft die theoretisch is onderbouwd en op papier voldoet aan de criteria voor een effectieve interventie die recidive vermindert. Dit vergroot de kans dat de gedragsinterventies die jongeren aangeboden krijgen ook daadwerkelijk gedragsverandering bewerkstelligen. Het systematisch toetsen van het werken volgens evidence-based principes beperkt zich tot nu toe tot de gedragsinterventies.

De Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie toetst systematisch of de ge-dragsinterventies op papier gebaseerd zijn op wetenschappelijke evidentie voor het terugdringen van recidive. Daarnaast wordt door middel van evaluaties door het WODC en andere onderzoeksinstellingen getoetst of de gedragsinterventies worden uitgevoerd zoals voorgeschreven en of zij effectief zijn in het veranderen van gedrag

33 De invoering van de gedragsbeïnvloedende maatregel in 2008, meer mogelijkheden sancties met elkaar te com-bineren, gesloten jeugdzorg in 2008, en de wijzigingen van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) in 2011 die onder andere resulteerde in de opheffing van het onderscheid tussen opvang- en behandelinrichting en invoering van een jaar verplichte nazorg na de PIJ-maatregel.

en het terugdringen van recidive. De JJI’s trachten gedragsverandering ook te be-werkstelligen door middel van opvoeding, onderwijs en begeleiding op leefgroepen voor speciale problematiek. Deze activiteiten worden niet systematisch beoordeelt op de principes van het evidence-based werken binnen het justitiële kader

(para-graaf 4.4.7).34 Zo kan het theoretische kader van de basismethodiek YOUTURN,

waarin opvoeding en leefklimaat worden vormgegeven, niet door de Erkennings-commissie getoetst worden omdat het geen gerichte gedragsinterventie zou betref-fen (zie paragraaf 4.4.4.). Samengevat, het systematisch toetsen volgens evidence-based principes van activiteiten om gedragsverandering te bewerkstelligen beperkt zich (tot nu toe) tot de gedragsinterventies.

Systematische inventarisatie van het integrale zorgaanbod, zorgbehoefte en de afstemming daartussen ontbreekt.

Binnen het justitiële kader wordt niet frequent en systematisch geïnventariseerd in hoeverre (a) er hiaten zijn in het totale aanbod van activiteiten (onderwijs, YOUTURN, gedragsinterventies, verlof, behandeling op speciale leefgroepen), (b) er nieuwe ontwikkelingen zijn in het denken over enerzijds relevante factoren ten aan-zien van crimineel gedrag en anderzijds behandel-, opvoed- en onderwijsmethoden en (c) activiteiten inhoudelijk overlappen of elkaar negatief beïnvloeden. Zo blijkt bijvoorbeeld achteraf dat er inhoudelijke overlap bestaat tussen gedragsinterventies en de basismethodiek YOUTURN (zie paragraaf 4.4.3). Dit leidt ertoe dat de uitvoe-ring van beide wordt belemmerd en heeft ook tot gevolg dat de uitvoeuitvoe-ring en effec-ten van de gedragsinterventies lastig of niet te toetsen zijn.

De laatste en enige inventarisatie heeft, in opdracht van het ministerie in 2008 plaatsgevonden (zie paragraaf 4.4.2). Echter, deze inventarisatie beperkte zich tot de gedragsinterventies en betrof niet het totale zorgaanbod, zoals onderwijs, opvoe-ding en samenwerking met ketenpartners ten aanzien van verlof en behandeling. Sindsdien heeft er geen landelijke inventarisatie meer plaatsgevonden.

Het ontbreken van een periodieke landelijke inventarisatie van relevante factoren ten aanzien van crimineel gedrag enerzijds, het totale zorgaanbod anderzijds en de afstemming tussen en binnen deze gebieden belemmert een optimale behandeling en opvoeding.

De nazorg is sinds 2008 beter vormgegeven, maar er wordt nog niet altijd gewerkt volgens evidence-based principes.

Handelen volgens evidence-based principes is ook tijdens het STP en de nazorg van belang. Tijdens het STP en de nazorg wordt gebruikgemaakt van, door de erken-ningscommissie erkende interventies als het Buitenprogramma Work-Wise en Nieuwe Perspectieven bij terugkeer. Methodieken als ‘werken in gedwongen kader’ van de reclassering en ‘Handboek methode jeugdreclassering’ zijn echter nog niet getoetst volgens evidence-based principes (zie paragraaf 4.4.3).

Sinds 2008 is de vrijwillige nazorg aan jongeren met een PIJ-maatregel beter vorm-gegeven (zie paragraaf 5.3.1) waardoor de overgang naar de maatschappij beter kan verlopen. De relatie tussen de behandeling in de JJI en de nazorg blijkt beperkt en vooral praktisch van aard. Waar mogelijk wordt op de behandeling in de JJI voortgebouwd met psychosociale begeleiding. Zowel de praktische als psychosociale begeleiding wordt verleend op basis van maatwerk, maar is niet volgens een vaste methodiek georganiseerd. Ook zijn programma’s, gebruikt bij de invulling van de

34 De Erkenningscommissie Interventies toetst buiten het strafrechtelijke kader methoden voor opvoeding en jeugd-zorg op evidence-based principes. Tot nog toe is evenwel van de expertise van deze commissie in strafrechtelijk kader geen gebruikgemaakt omdat de criteria voor toetsing niet zo streng zijn als die van de Erkenningscommis-sie Gedragsinterventies Justitie (Jongenbreur & Lindenberg, 2009).

nazorg, (nog) niet altijd getoetst aan evidence-based principes zoals risico, behoef-ten, responsiviteit en programma-integriteit.

Samengevat, de nazorg is sinds 2008 beter vormgegeven. Echter, het is niet direct duidelijk waaruit de nazorg van de reclassering precies bestaat omdat er geen helder omschreven programma of aanbod is en de waarborg ontbreekt dat altijd gewerkt wordt volgens evidence-based principes.