• No results found

Opvoeding en onderwijs Plaatsing op de leefgroep

4 Uitvoering van de PIJ-maatregel: de intramurale fase

4.2 Opvoeding en onderwijs Plaatsing op de leefgroep

De plaatsing in een JJI geschiedt centraal, vanuit het Bureau Individuele Jeugdzaken (IJZ) van DJI. Dit bureau wijst een plaats toe op basis van geslacht, verblijfstitel, leeftijd, intelligentieniveau en problematiek. Voor de inrichting is de verblijfsduur het belangrijkste selectiecriterium. Als de verblijfsduur korter dan drie maanden is, komen zij op een kortverblijfgroep. Vanaf een verblijfsduur van drie maanden, zoals bij jongeren met een PIJ-maatregel, worden jongeren in een langverblijfgroep ge-plaatst. De inrichting kan daarnaast zelf bepalen naar welke leefgroepen individuele jongeren gaan op basis van een interne screening binnen de inrichting. In 2007 con-stateerden de Gezamenlijke Inspecties (2007) dat slechts een minderheid van de jeugdinrichtingen een interne screening uitvoert en dat bij toewijzing van jongeren aan leefgroepen onvoldoende rekening wordt gehouden met individuele behoeften, problematiek en delict(geschiedenis). In 2009 concluderen de Gezamenlijke Inspec-ties (2010) dat meer inrichtingen inmiddels rekening houden met deze factoren. Daar waar dat niet gebeurde, was dit volgens de Gezamenlijke Inspecties vooral te wijten aan leegstand in de JJI’s. Onduidelijk is echter of de geconstateerde verbete-ringen voldoende zijn en welke criteria zijn gebruikt door de inspecties. In inter-views met medewerkers in 2009 werd aangegeven dat het voorkomt dat jongeren niet aarden in een leefgroep (Addink et al., 2010). Dit kan het gevolg zijn van een onjuiste plaatsing.

Een leefgroep bestaat uit maximaal acht jongeren.22 Om veiligheidsredenen bestaan er geen leefgroepen waarin jongens en meisjes door elkaar zitten.

4.2.1 Pedagogische aanpak

Naast beveiliging en bewaking, is een JJI verantwoordelijk voor de opvoeding van de jongere. Zo stelt de Bjj in artikel 2 lid 2:

‘Met handhaving van het karakter van de straf of maatregel wordt de tenuitvoer-legging hiervan aangewend voor de opvoeding van jeugdige en zoveel mogelijk dienstbaar gemaakt aan de voorbereiding op diens terugkeer in de maatschappij.’

Daarnaast zijn JJI’s verplicht zorg te dragen voor een pedagogisch dagprogramma (Reglement justitiële jeugdinrichtingen (Rjj), art. 24). In het geval van de PIJ-maat-regel betekent dit dat er ook behandeld wordt om vaardigheden van de jongere te verbeteren en recidive te verminderen.

Tijdens het verblijf in de JJI verblijft een jongere ten minste achteneenhalf uur per dag, en 77 uur per week op de groep of neemt deel aan gemeenschappelijke acti-viteiten (Bjj, art. 22). Deze laatste bestaan uit een verplicht programma met betrek-king tot onderwijs en andere pedagogische vorming (Rjj, art. 26, lid 1k). De leef-groep speelt dus een belangrijke rol in het pedagogische programma en leefklimaat. Omdat het opvoeden van jongeren met gedragsproblemen speciale aandacht vergt, werken alle inrichtingen met een specifieke pedagogische aanpak. Vóór 2010 ver-schilde deze aanpak per inrichting. De Gezamenlijke Inspecties constateerden in 2007 dat de keuze voor de gebruikte methodieken niet helder was en dat niet duidelijk was in welke mate de methodiek werd geïmplementeerd en gemonitord. Daarnaast vormde het ontbreken van een eenduidige visie van de inrichtingen op de opvoedingsmethodiek een belemmering voor de kwaliteit van (her)opvoeding. De komst van een eenduidige basismethodiek, YOUTURN genaamd, die door alle JJI’s zou worden gebruikt, moest hier verandering in brengen.

YOUTURN

YOUTURN is de basismethodiek voor alle jongeren in een JJI en heeft tot doel: a het ontwikkelen van competenties en aanleren van vaardigheden om taken te

vervullen waarvoor jongeren in het dagelijks leven gesteld worden;

b het ontwikkelen van moreel besef en verantwoordelijk gedrag bij jongeren; c het ontwikkelen van een positieve groepscultuur en een veilig leefklimaat;

d professionalisering van medewerkers op het gebied van pedagogische begeleiding en behandeling.

De aanpak van YOUTURN is gebaseerd op het competentiemodel (Slot & Spanjaard, 1999) en EQUIP (Gibbs et al., 1995). Het eerste model richt zich voornamelijk op het geven van gedragsinstructie en feedback op gedrag om vaardigheden te ver-sterken. Middels EQUIP wordt de jongeren in groepsbijeenkomsten sociale vaar-digheden, moreel besef en boosheidsbeheersing bijgebracht. Aan deze twee metho-dieken zijn de volgende elementen toegevoegd: een duidelijke fase-indeling, tra-jectgericht werken in samenwerking met ketenpartners, inzet van gevalideerde screenings- en meetinstrumenten, intensieve samenwerking tussen mentor en jon-gere, coaching on the job door methodiekcoach, ouderparticipatie en samenwerking met onderwijs, rolbeschrijving groepsleider/mentor/trainer en de overdracht van het geleerde in de TIP en EQUIP-bijeenkomsten naar de leefgroepactiviteiten.

Door YOUTURN in alle JJI’s in te voeren, wordt ook uniformiteit in aanpak tussen inrichtingen nagestreefd. Dit is belangrijk omdat veel jongeren wel een keer over-geplaatst worden. Op basis van YOUTURN krijgen zij dezelfde bejegening en bege-leiding en kan die zorg in de volgende jeugdinrichting worden voortgezet en her-haling van fasen worden geminimaliseerd.

YOUTURN bestaat uit vijf elkaar opvolgende fasen:

1 Instroomfase, waarin introductiegesprekken met een mentor worden gevoerd, screenings- en meetinstrumenten worden afgenomen en een prestatieplan wordt gemaakt.

2 Stabilisatiefase, waarin naast bovenstaande onderdelen ook (de zogenoemde TIP- en EQUIP-)bijeenkomsten plaatsvinden waarin moreel besef en het ontwikkelen van vaardigheden en competenties worden aangeleerd en geoefend. Ook worden nieuwe prestatie- en perspectiefplannen gemaakt.

3 Individueel traject, waarin jongeren onder andere de gedragsinterventies kunnen volgen die nodig zijn.

4 Scholings- en trainingsprogramma. 5 Nazorg.

Begin 2008 is YOUTURN op proef gestart in drie JJI’s en vanaf april 2010 werken alle JJI’s met YOUTURN.

In 2010 concludeerden de Gezamenlijke Inspecties dat de invoering van YOUTURN leidde tot duidelijkheid waardoor sturing op kwaliteit van opvoeding (in theorie) beter mogelijk is dan voorheen. In de periode 2009-2010 onderzochten Hendriksen-Favier et al. (2010) in zes JJI’s of de eerste twee fasen van de methodiek worden uitgevoerd zoals bedoeld. De interviewresultaten bevestigen de conclusies van de inspecties dat YOUTURN richting en houvast biedt aan medewerkers en de omgang met collega’s verbetert. Onder werknemers wordt voldoende draagvlak voor de methodiek geconstateerd. Knelpunten hebben vooral te maken met tijdsdruk door-dat medewerkers nu meer moeten voorbereiden en registreren. Ook jongeren zijn overwegend positief en er is weinig uitval van jongeren tijdens bijeenkomsten. Daarnaast wordt redelijk voldaan aan de randvoorwaarden om YOUTURN uit te uitvoeren. Medewerkers zijn getraind en worden begeleid door een methodiek- coach, al begeleiden laatstgenoemden vooral de EQUIP- en TIP-bijeenkomsten en wordt er minder tijd besteed aan andere YOUTURN onderdelen. De logistieke plan-ning en ruimtes voor de EQUIP- en TIP-bijeenkomsten voldoen echter niet in alle onderzochte JJI’s.

Een belangrijk knelpunt is dat de sturing op de opvoeding van de jongeren nog steeds niet voldoende is. De groepscultuur wordt goed bevonden, maar de tech-nieken uit YOUTURN (zoals feedback en gebruik van de techniek ‘nadenken over gedrag, denken en voelen’) worden nog nauwelijks of slechts enigszins door groeps-leiders op de leefgroep toegepast. Daarnaast zijn er belangrijke knelpunten op het gebied van de screenings- en meetinstrumenten, de ouderparticipatie en het volgen van de handleiding in de stabilisatiefase. De screenings- en meetinstrumenten wor-den in 2009 nauwelijks gebruikt (Hendriksen-Favier et al., 2010). In 2010 was dit vaker het geval (Eichelsheim & Van der Laan, 2011), hoewel het gebruik per JJI wisselend is. Het contact met de ouders om de perspectief- en prestatieplannen te bespreken komt in het merendeel van de onderzochte inrichtingen nauwelijks tot stand. De handleiding in de stabilisatiefase wordt slecht gevolgd. Daarbij valt vooral op dat het merendeel van de onderzochte inrichtingen niet standaard werkt met perspectiefplannen en perspectiefplanoverleggen. Opgemerkt moet worden dat de onderzoeken, zowel van de Gezamenlijke Inspecties (2010) als van Hendriksen-Favier et al. (2010), zijn uitgevoerd toen de inrichtingen nog maar kort met YOUTURN werkten. Op genoemde knelpunten kunnen mogelijk nog verbeteringen optreden. Daarnaast zijn er grote verschillen tussen JJI’s. Sommige scoren op alle

knelpunten slecht, terwijl voor andere JJI’s veel van de knelpunten niet gelden. Het effect van YOUTURN op het gedrag van de jongeren is vooralsnog niet onderzocht.

Leefklimaat

Een belangrijk doel van de uniforme en duidelijke pedagogische aanpak YOUTURN is het bewerkstelligen van een leefklimaat dat de ontwikkeling van de jongere positief beïnvloedt. Van der Helm (2011) laat zien dat responsiviteit van de medewerker (steun), zingeving en leerdoelen (groei), duidelijk leefregels en consequente toe-passing daarvan (lage repressiviteit) en vertrouwen tussen jongeren onderling (veilige atmosfeer), belangrijke kenmerken zijn van een open leefklimaat. In tegen-stelling tot een gesloten leefklimaat leidt een open leefklimaat tot meer openheid, meegaandheid, actieve coping en behandelmotivatie. Daarnaast vermindert het agressie en zorgt het ervoor dat de jongere eerder oorzaken van gebeurtenissen bij zichzelf zoekt (interne locus of control). Op dit moment is er nog weinig bekend over het leefklimaat in de verschillende JJI’s en leefgroepen. Uit het onderzoek naar YOUTURN (Hendriksen-Favier et al., 2010) blijkt dat er in de onderzochte inrichtin-gen wel sprake is van een positieve groepscultuur, maar dat deze meer lijkt af te hangen van de jongeren die op dat moment aanwezig zijn dan van YOUTURN. Sys-tematisch onderzoek aan de hand van bovengenoemde kenmerken van een open leefklimaat ontbreekt. De rapporten van de Gezamenlijke Inspecties (2007 en 2010) bieden wel enig inzicht in de kenmerken repressiviteit en groei. Met betrekking tot repressiviteit concludeerden zij in 2007 dat beleid ten aanzien van gedragsregels en omgangsvormen niet altijd bekend waren bij de jongeren en binnen de leefgroep minder consequent werden uitgevoerd. Ditzelfde gold voor het toekennen van be-loningen en intrekken van vrijheden. Uit het rapport van de Gezamenlijk Inspecties in 2010 blijkt dat er beleid ontwikkeld is om dit te verbeteren. Op het gebied van groei werd zowel in 2007 als in 2010 geconstateerd dat jongeren worden geïnfor-meerd over het doel en het perspectief van hun verblijf via een perspectiefplan. Toch blijkt uit onderzoek uit 2009 dat niet alle JJI’s hier gebruik van maken (Hen-driksen-Favier et al., 2010). Daarnaast geven jongeren die tussen 2002 en 2009 met een PIJ-maatregel in een JJI zaten, zelf aan dat zij weinig inspraak hebben ervaren en dat zij zich op de groep verveelden. Zij hadden weinig te doen en brach-ten veel tijd door op hun kamer (Addink et al., 2010). Het is onbekend of de tijd die zij op de kamer zeggen door te brengen meetelt met de voorgeschreven achteneen-half uur per dag verblijf op de groep. In een ander onderzoek werd ook door mede-werkers gemeld dat jongeren met een PIJ-maatregel vaak weinig te doen hebben in de vrije tijd en zich vaak vervelen (Van Rossum & Van der Steege, 2009). Of er ver-schillen zijn tussen leefgroepen in leefklimaat en wat de invloed hiervan is op het gedrag van de jongere, is in geen van de onderzoeken onderzocht.

Een iets andere kijk op sociaal leefklimaat biedt het onderzoek van Eichelsheim en Van der Laan (2011). Zij vonden dat de sociale aspecten van de vrijheidsbeneming, zoals de interactie met groepsleiding (bejegening, steun en toezicht) en groepsge-noten (steun), vooral van belang zijn voor de psychische aspecten van omgaan met vrijheidsbeneming en minder relevant voor het gedrag van jongeren in een inrich-ting. Hoe positiever de jongeren de sociale omgang met groepsleiding of staf en groepsgenoten ervaren, hoe veiliger zij zich voelen, hoe meer autonomie zij zeg- gen te ervaren en hoe minder stressgevoelens zij rapporteren. In dit onderzoek zijn jongeren met een PIJ-maatregel echter uitgesloten. Of de resultaten ook voor hen gelden is (nog) onbekend.

Incidenten, preventie en beheersing

Een deel van een goed leefklimaat wordt gevormd door een veilige atmosfeer. Een belangrijk onderdeel van een veilige atmosfeer is de beheersing van incidenten.

Zo-als in hoofdstuk 4 is beschreven, bevinden zich in een JJI veel jongeren met anti-sociale gedragsproblemen. In de leefgroep, maar ook op school, moet men gericht zijn op preventie en beheersing van incidenten en omgang met agressie. Medewer-kers moeten de jongeren op zodanige wijze bejegenen dat onveilige situaties zo min mogelijk ontstaan of worden uitgelokt. In 2007 constateerden de Gezamenlijke In-specties dat er veel aandacht is voor het omgaan met agressie- en geweldsinciden-ten en nazorg, maar dat het beleid te weinig gericht is op het voorkomen van derge-lijke incidenten. In de meeste JJI’s vormden ernstige incidenten pas de aanleiding voor het ontwikkelen van nieuw beleid. Ook werd geconstateerd dat maar enkele inrichtingen onderzoek doen naar de veiligheidsbeleving van jongeren en personeel. Indien wel onderzoek is gedaan, zijn de uitkomsten vaak niet gebruikt voor beleids-ontwikkeling. Tevens is onvoldoende gebruikgemaakt van informatie en kennis die kan bijdragen aan een betere beheersing van agressie en geweld. In 2010 consta-teerden de Gezamenlijk Inspecties enige verbetering. Er is meer (beleids)aandacht gekomen voor het voorkomen van agressie en geweldsdelicten, maar de uitvoering is nog niet op orde. In 2010 doen wel alle jeugdinrichtingen onderzoek naar de veiligheidsbeleving van jongeren en medewerkers. De uitkomsten hiervan worden echter nog niet optimaal gebruikt voor de ontwikkeling van nieuw beleid. Een laat- ste conclusie is dat de melding, de registratie en de evaluatie van incidenten is ver-beterd, maar er is nog onvoldoende aandacht voor de aanloop naar het incident en het handelen van medewerkers daarin (Gezamenlijk Inspecties, 2010).

4.2.2 Onderwijs en arbeidstoeleiding

Onderwijs vormt een verplicht onderdeel van het dagprogramma (Bjj, art. 52, lid 1), ook voor jongeren die niet meer leerplichtig zijn. Een jongere brengt normaliter een groot deel van de dag door met het volgen van onderwijs. Uit onderzoek van Smeets (2011) blijkt echter dat sommige jongeren geen onderwijs volgen. Dat heeft verschillende oorzaken. Jongeren blijven soms zo kort in de instelling dat ze nog niet in een onderwijsgroep zijn geplaatst, ze kunnen een gevaar vormen voor anderen in de groep, in een crisissituatie verkeren of weigeren onderwijs te volgen. Onbekend is op welke schaal en duur jongeren geen onderwijs volgen.

Het volgen van onderwijs draagt idealiter bij aan de structuur tijdens het verblijf, het is ondersteunend voor de behandeling en het bereidt de jongere voor op toe-komstig werk of vervolgonderwijs. Sinds 2004 wordt het onderwijs in JJI’s verzorgd door scholen voor voortgezet speciaal onderwijs (vso) voor leerlingen met gedrags-problemen en/of psychiatrische stoornissen. Meestal bedienen deze scholen ook andere groepen dan die in de jeugdinrichting. In de jeugdinrichtingen worden de lessen gegeven aan groepen van zes tot acht leerlingen. De wettelijke norm voor de onderwijstijd ligt tussen de 1.000 uren (bovenbouw) en 1.040 uren (onderbouw) per jaar. In vakantieperiodes maakt onderwijs geen deel uit van het dagprogramma. De JJI’s vangen dit op door activiteiten te organiseren.

Beginsituatie en samenstelling schoolgroepen

In 2007 concludeerden de Gezamenlijke Inspecties dat de scholen veel aandacht schonken aan het in kaart brengen van de beginsituatie van de jongere. Dit leverde niet altijd voldoende gegevens op voor een op maat toegesneden onderwijspro-gramma. Schoolgegevens van voorgaande scholen, op het gebied van onderwijsver-leden, onderwijsniveau en leerprestaties, intelligentie en specifieke leerproblemen en gemotiveerdheid voor onderwijs, ontbreken. Uit onderzoek van Smeets (2011) blijkt dat het vooral voor jongeren die slechts kort in de instelling blijven, oneven-redig veel inspanning kost om deze informatie te krijgen, voor zover dat al lukt. Daarnaast zijn er grote verschillen in de intakeprocedure van de verschillende

scho-len en niet in alle inrichtingen is voldoende capaciteit voorhanden voor een intake-procedure. Hoewel de functie van de onderwijstrajectkaart, waarmee op een syste-matische manier gegevens van jongeren kunnen worden opgevraagd, bij de meeste scholen bekend is, blijkt er in de praktijk zeer wisselend gebruik van te worden ge-maakt (Gezamenlijke Inspecties, 2007; Smeets, 2011). In 2007 concludeerden de Gezamenlijk Inspecties dat dit de intakeprocedure soms vertraagt of dat er nog veel eigen aanvullend onderzoek nodig is, waardoor niet altijd snel de onderwijsgeschie-denis van de jongere in beeld kan worden gebracht. Het is onbekend of deze situatie in 2010 is verbeterd.

Het dossieronderzoek door Smeets (2011) in drie onderzochte JJI’s, geeft enig zicht op de onderwijskenmerken. Gemiddeld is de leeftijd 18 jaar. Ruim de helft van de jongeren zit in preventief voorarrest en een derde heeft een PIJ-maatregel. Het relatief kleine aandeel van jongeren met een jeugddetentie wordt mogelijk verklaard door het feit dat het strafrestant na aftrek van het voorarrest vaak klein is. Relatief veel jongeren hebben een verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling en/of een ver-standelijke beperking. Overigens lijkt het IQ voor de onderwijsinstelling niet de belangrijkste maat om het onderwijs op in te richten. Zij richten zich meer op het onderwijsniveau wat betreft taal en rekenen en het ontwikkelingsperspectief. Ruim een kwart van de jongeren volgt onderwijs op het laagste mbo-niveau (niveau 1). De helft volgt onderwijs op vmbo-niveau en slechts een enkeling doet havo/vwo. Volgens Smeets (2011) bestaat er een grote variatie in onderwijsgroepen en aan-geboden richtingen. Gemiddeld zijn er in de JJI’s elf onderwijsgroepen. In enkele scholen geeft men aan dat er uitsluitend individueel onderwijs wordt gegeven. Een enkele school laat de meeste jongeren starten in een ‘instroom- en oriëntatieklas’, om hen te laten wennen aan het onderwijs en om meer zicht te krijgen op hun niveau. Als dat duidelijk is, volgt overplaatsing naar een andere onderwijsgroep. Het merendeel van de scholen zegt bij plaatsing rekening te houden met de be-hoefte aan praktisch of theoretisch onderwijs en het ontwikkelingsperspectief. Een kwart bekijkt of bepaalde jongeren wel bij elkaar in een groep passen (Smeets, 2011). In 2007 constateerden de Gezamenlijke Inspecties echter dat een kleine minderheid van de scholen erin slaagt om de schoolgroepen samen te stellen op basis van de onderwijsbehoeften van de jongeren. Als redenen hiervoor worden grote verschillen in de doelgroep, de doorstroming en de beperkte capaciteit ge-noemd. Vaak worden jongeren in een schoolgroep geplaatst omdat daar een plaats is. Scholen die werken met instroom- en oriëntatieklassen, kunnen leerlingen niet doorplaatsen als de betreffende opleiding vol zit. Ook vormt de beperkte beschik-baarheid van vaklokalen een knelpunt. In een aantal gevallen zijn andere overwe-gingen dan de onderwijsvraag van de jongere bepalend voor de samenstelling van de schoolgroep. Het gaat daarbij dan met name om problematiek van de jongeren, die sommige combinaties niet toelaat. Hoewel het capaciteitsprobleem, door ver-mindering van het aantal jongeren dat in een JJI verblijft, is afgenomen, worden de overige, door de gezamenlijk inspecties genoemde, redenen bevestigd in het onderzoek van Smeets (2011).

Een groot knelpunt (Smeets, 2011) dat ook zijn weerslag heeft op de kwaliteit van het onderwijs, is de aanwezigheid van relatief grote aantallen jongeren die kort in de instelling verblijven en die abrupt vertrekken. In de JJI’s gaat het vooral om jongeren van wie de voorlopige hechtenis wordt beëindigd of die worden door-geplaatst naar een andere instelling. Voor het onderwijs is dit ongunstig. Het resulteert in veelvuldige wisselingen in de samenstelling van de onderwijsgroepen wat tot verstoring van de groepsprocessen leidt. Daarnaast ontstaan bij jongeren motivatieproblemen omdat zij verwachten snel weer te vertrekken. Leerkrachten geven aan dat zij te weinig tijd hebben om, binnen de duur van het verblijf van de jongeren, onderwijsdoelen te halen.

Aansluiting onderwijs bij behoeften

Binnen alle inrichtingen bestaat de dagbesteding voornamelijk uit onderwijspro-gramma’s (Gezamenlijke Inspecties, 2007). Daarbij is het van belang dat het onderwijs aansluit bij de pedagogische aanpak en behandeling. De meeste scholen bespreken de plaats en functie van het onderwijs binnen het verblijf met de jongere (Gezamenlijke Inspecties, 2007). In principe wordt tijdens het verblijf vanuit de school regelmatig overleg gevoerd met de instelling over de ontwikkeling van de jongere en de voortgang van het onderwijs- en behandeltraject. Contacten met