• No results found

Conclusie 12. Het OM komt nauwelijks in beeld omdat in slechts enkele gevallen aangifte wordt gedaan. Bovendien leiden de meeste aangiftes niet tot een veroordeling

2.4 Wetenschappelijke literatuur: resultaten

2.4.5 Slachtoffer- en daderprofielen

De meeste publicaties die informatie opleveren over slachtoffers en plegers in de zorg gaan niet over het seksueel misbruik dat zich binnen de instelling heeft voorgedaan,

maar hebben betrekking op kenmerken van slachtoffers en daders van seksueel misbruik dat zich voorafgaande aan de plaatsing in de instelling heeft voorgedaan.

Seksueel misbruik ervaringen voorafgaande aan de plaatsing

Uit enkele studies naar de achtergrond van jonge plegers van seksueel misbruik in residentiële instellingen in Engeland en in Schotland kwam naar voren dat ongeveer een derde van deze plegers zelf slachtoffer is geweest van seksueel misbruik (Westcott &

Clement, 1992; Lindsay, 1997; Eggertsen, 2008). Lindsay (1999) onderzocht het voorkomen van seksueel misbruik in 94% van de residentiële instellingen in Schotland in 1997 en constateerde dat in 83% van deze instellingen (tweehonderdtwintig respondenten) kinderen waren geplaatst met een verleden van seksueel misbruik, in 49% van de instellingen waren daders van misbruik geplaatst.

Vergelijkbare resultaten kwamen uit een Finse studie naar de relatie tussen gedragsproblemen en seksueel misbruik in de residentiële zorg van de Finse stad Turku (Hukkanen et al, 1997). Van de honderdnegen kinderen en jongeren hadden er zesentwintig zeker een verleden van seksueel misbruik, achttien jongens en acht meisjes. Bijna de helft van hen was seksueel misbruikt in een kindertehuis (acht jongens en twee meisjes). Voorafgaand aan het kindertehuis hadden zes van deze tien kinderen gewoond in een thuissituatie waarin zij overmatig veel waren geconfronteerd met het seksuele leven van de ouders of waarin zij zelf het slachtoffer van seksueel geweld waren geweest.

Ook in een Amerikaanse studie (Baker, Gries, Schneiderman, Parker, Archer &

Friedrich, 2008) bleek dat kinderen met een verleden van seksueel misbruik oververtegenwoordigd zijn in de jeugdzorg en dat zij vaker seksueel grensoverschrijdend gedrag en ander problematisch gedrag laten zien, dan een controle groep van kinderen zonder een verleden van seksueel misbruik.

In de UK constateerden Farmer & Pollock (1998) dat van de tweehonderdvijftig kinderen en jongeren in twee residentiële instellingen in Wales en in Engeland in 1994-1995 de meeste problematische groep de zesennegentig kinderen waren die of zelf een verleden hadden van seksueel misbruik of zelf pleger waren. De helft van de pupillen met een seksueel misbruik verleden werd pleger van seksueel misbruik in de instelling.

Uit de dossiers van veertig kinderen met wie ook interviews werden gehouden, bleek dat zesendertig van deze kinderen een verleden van seksueel misbruik had.

Zakireh (1999) constateerde in zijn studie onder honderd willekeurig geselecteerde adolescenten dat adolescente plegers van seksueel misbruik vaker zelf slachtoffer van seksueel misbruik waren geweest en dat van deze groep de seksuele plegers in een residentiële setting vaker een verleden hadden als slachtoffer dan de plegers die niet in een residentiële setting verbleven.

In een etnografisch onderzoek onder pupillen en (ex)professionals in honderd instellingen en vijftien ‘local authorities’ in de periode 1994 - 1996 in de UK vroeg

Green (1998) aandacht voor het probleem dat kinderen en jongeren die zelf seksueel misbruikt worden een grotere kans hebben op daderschap en dat het tekort schiet aan kennis over de aanpak en behandeling van deze jongeren in de residentiële zorg. Uit dit onderzoek bleek dat er maar weinig instellingen waren waar op een normale manier omgegaan werd met seksualiteit. Veel meisjes met een seksueel misbruikverleden waren ofwel niet in staat seksuele avances te weerstaan, of vroegen aandacht op een seksueel uitnodigende manier en hadden niet geleerd op een andere, niet-seksuele manier aandacht te vragen. De meisjes ruilden bijvoorbeeld seks voor geld, drugs, sigaretten. Veel jongens zagen seks als een vorm van lichamelijke verovering, gescheiden van emoties zoals genegenheid en verliefdheid.

Uit interviews met volwassen slachtoffers van verschillende vormen van misbruik (seksueel, fysiek, emotioneel) in Ierland bleek dat slachtoffers van seksueel misbruik de meeste ernstige klachten hadden ontwikkeld (Fitzpatrick et al, 2010). Ook uit onderzoek onder achtenzeventig jongeren met een seksueel misbruik verleden in residentiële instellingen in de VS bleek dat er onder deze groep veel meer psychische klachten voorkwamen dan onder een vergelijkbare groep jongeren die niet het slachtoffer waren geweest van seksueel misbruik (Gatoux, 2007). Beide groepen vertoonden echter geen verschil in ‘acting-out’ gedrag.

Sekse

Diverse studies van seksueel misbruik in de residentiële jeugdzorg laten een patroon zien van slachtoffer- en daderprofielen waarvan sekse een van de belangrijkste kenmerken is. Slachtoffers van seksueel misbruik in de residentiële zorg kunnen zowel meisjes als jongens zijn, over verschillen in omvang zijn geen eensluidende conclusies te trekken. Meer eenstemmigheid in de literatuur is er met betrekking tot daderschap:

dat zijn overwegend mannen.

Uit de eerste studies bleek systematisch het naar voren te komen dat plegers overwegend jongens en mannen zijn (Rosenthal, 1991; Blatt, 1992; Westcott &

Clement, 1992; Barter, 1997; MacLeod, 1999). Ook Farmer & Pollock (1998) in hun studie van zesennegentig kinderen constateerden dat mannelijke pupillen veel meer dan vrouwelijke hun groepsgenoten seksueel misbruikten in de instelling. Uit een nationale studie onder vijfhonderdachtentachtig jongeren in justitiële jeugdinstellingen met een gemengde sekse-populatie in de VS in 1997 (zes van de achtenveertig instellingen) bleek dat 37% van de meisjes en 8,4% van de jongens slachtoffer van seksueel misbruik was en dat meisjes in sterkere mate depressieve klachten hadden dan jongens (Gover, 2004).

Recent merkten Amerikaanse onderzoekers op hoe weinig aandacht er nog steeds in de onderzoeksliteratuur is voor dergelijke sekseverschillen in de residentiële zorg, ondanks dat er volgens hen resultaten uit behandelingsprogramma’s verschijnen waaruit blijkt dat meisjes ernstiger dysfunctioneren dan jongens na afronding van deze

programma’s (Doerfler, Toscano Jr. & Connor, 2009; Connor et al, 2004). Uit de eerste systematische studie naar de relatie tussen sekse en misbruik van in de residentiële zorg geplaatste jongeren in de VS (Doerfler, Toscano Jr. & Connor, 2009) en uit onderzoek onder driehonderdzevenennegentig nieuwe plaatsingen in een residentiële instelling in Massachusetts bleek dat – op grond van medische verklaringen, wettelijk bewijs van veroordeling van de dader, of een dossier van de kinderbescherming – meisjes vaker een voorgeschiedenis hadden van seksueel misbruik dan jongens (60%-27%), jongens vaker van fysieke mishandeling. Ook bleek bij meisjes vaker een combinatie van seksueel misbruik met fysieke mishandeling. De onderzoekers concludeerden dat meisjes die de residentiële zorg binnenkomen meer psychologische stoornissen hebben dan jongens en dat zowel het internaliserend als het externaliserend gedrag van meisjes groter is. Deze sekseverschillen pleiten voor meer aandacht voor sekse-specifieke behandeling in de residentiële zorg.

Een enkele studie heeft zich verdiept in de pedofiele achtergrond van mannelijke plegers van seksueel misbruik in de residentiële zorg. Colton & Vanstone (1998) hielden diepte-interviews met zeven plegers van seksueel misbruik: mannen die in de jeugdzorg werkten. Zij plaatsen seksueel misbruik in de context van de behoefte van deze mannen hun mannelijkheid te profileren door het overheersen over mindermachtigen als kinderen en vrouwen. Deze pedofiele mannen hadden bewust de jeugdzorg uitgezocht als werkkring.

Enkele auteurs wezen op het probleem van de verwevenheid van slachtoffer- en daderschap van seksueel misbruik dat vooral naar voren kwam door veranderingen in de jeugdzorg in de jaren negentig, waardoor slachtoffers van seksueel misbruik en daders van zedendelicten bij elkaar geplaatst werden in een en dezelfde instelling en/of leefgroepen (Brogi & Bagley, 1998). De auteurs constateren dat de aanbevelingen van Utting in 1991 niet zijn opgevolgd: kinderen met een verleden van seksueel misbruik (als slachtoffer) moeten niet in dezelfde setting opgroeien met daders van seksueel misbruik. Met name wanneer slachtoffers van seksueel misbruik zich ontwikkelen in de richting van daderschap is het plaatsen van deze jongeren in aparte therapeutische units afgescheiden van daders van zedendelicten noodzakelijk (Brogi & Bagley, 1998).

Etniciteit

Opmerkelijk is het gebrek aan aandacht in de wetenschappelijke literatuur voor de etnische achtergrond van slachtoffers, noch voor die van daders. Een van de weinige artikelen is dat van Burton & Meezan uit 2007. Uit hun onderzoek onder jongeren in drie justitiële jeugdinstellingen in de VS bleek geen verschil tussen zwarte en witte jongeren wat betreft slachtofferschap van seksueel misbruik: ruim de helft van beide groepen jongeren had zelf seksueel misbruik ervaren. Er was ook geen verschil ten aanzien van daderschap. Alle jongeren hadden seksuele agressie vertoond en van beide groepen was de meerderheid daarvoor veroordeeld. Het enige verschil dat zich

voordeed was dat Afro-Amerikaanse jongens minder vaak voor seksuele agressie waarbij sprake was van penetratie veroordeeld waren dan de witte Amerikaanse jongens (respectievelijk 84% en 100%).

2.4.6 Het kindperspectief: levensverhalen van seksueel misbruik in de residentiële