• No results found

Hoofdstuk 4 1990-2008: Seksueel misbruik in tehuizen - naar een professionele aanpak

4.3 Professionalisering van de aanpak van seksueel misbruik

In de periode 1990-2008 is bij de instellingen De Hunnerberg, Nederlandsch Mettray (vanaf 1998 LSG-Rentray) en de WSG uit tal van archiefstukken een professionaliseringsproces af te lezen: er zijn uitgebreide hulpverleningsplannen en behandelplannen, waarbij aandacht is voor het seksueel probleemgedrag van de pupil.

Uit de pupillendossiers is af te leiden, dat na overschrijdend seksueel getint gedrag veelal een psychologisch onderzoek volgt, speltherapie of een cursus seksuele vorming.

Het archiefonderzoek heeft ook uitgewezen dat er oog is voor de problematische seksuele voorgeschiedenis van pupillen en vooral voor de gevolgen daarvan. In 2000 wordt bij de WSG in het dossier van een tienjarige dove en beperkte jongen gemeld:

‘[…] met het oog op seksualiteit wordt voorlichting gegeven, ook gezien het

(traumatische) verleden.’ In een latere evaluatie van deze pupil wordt genoteerd: ‘[…]

in seksueel opzicht wil Y. zich op elk moment en op elke plek bevredigen als hij daar zin in heeft, waardoor dit niet gepast gedrag is in zijn omgeving […] hij laat dit zien door zorgwekkende tekeningen te maken van naakte vrouwen en mannen. Y. tekent hier zeer detaillistisch en seksistisch.’

De in de dossiers aangetroffen sporen van seksueel misbruik – bij de WSG twee gevallen, bij De Hunnerberg één geval – worden genoteerd en waar mogelijk onderzocht. In een WSG-pupillendossier wordt een zaak waar mogelijk seksueel misbruik heeft plaatsgevonden terloops vermeld: ‘[…] daarnaast zegt hij nu voor het eerst in zijn jeugd seksueel te zijn misbruikt door een groepswerker in een kindertehuis.’ Het is onduidelijk om welk tehuis het hier gaat; wel wordt aangifte gedaan door de pupil en de gezinsvoogd. In De Hunnerberg vond in de periode 2004/2005 een incident plaats, waarbij een groepsleider zijn ontblote en met slagroom bespoten penis zou hebben laten zien. Bureau Integriteit & Veiligheid (BI&V) van de Hunnerberg kreeg het verzoek dit incident te onderzoeken. In het BI&V-eindrapport over deze zaak staat vermeld dat uit het onderzoek naar de mogelijk niet-integere gedragingen van een van de medewerkers in de inrichting niet de groepsleider, maar een medebewoner veroorzaker van het incident bleek te zijn.

Voor LSG Rentray werden meer dan zevenhonderd dossiers van de in 1998 ingestelde Klachtencommissie onderzocht op seksueel misbruik. Deze onafhankelijke commissie gaat nauwgezet te werk bij het onderzoek naar klachten van pupillen en/of hun ouders/verzorgers. In één dossier is een geval aangetroffen van in de ogen van een mannelijke pupil grensoverschrijdend gedrag van een groepsleidster, die te erotische kleding zou dragen. In het dossier bevindt zich de handgeschreven klacht van de pupil:

‘… ik zeg van kijk een tijger op je trui A. en toen moest ik lachen en toch naar kamer / het is probleem is dat hoe ze op de bank zit als de rood licht lampen heel lastig voor mij / wand ik word er een beetje geil van hoe ze op de bank zit / is niet normaal en dat je haar string kan zien / want die dag had ze een zwarte onderbroek aan / en ik wil geen stijfen krijgen maar met haar gedrag / ik wil geen stijven van haar / ze moet regvaardig zijn / en normaal gedragen en op de bank zitten / en wat fatzoenlijk aankleden / en dat kan niet want ze verstoort me behandeling met dat gedrag.’

Pupil K.B. heeft zijn klacht ingetrokken na gesprek met groepsleidster A, die zegt dat ze zich in het vervolg anders zal kleden.

Behalve voor training en deskundigheidsbevordering over het omgaan met intimiteit en lichamelijkheid was er in de loop van de jaren negentig in de vakbladen aandacht voor de ontwikkeling van protocollen over hoe te handelen bij een vermoeden van seksueel misbruik (o.a. Miedema, 1994; Boelrijk, 1996). Er is kritiek op de

VOG-richtlijn. Volgens Boelrijk staan jeugdhulpverleners zelf nogal huiverig tegenover het bespreken van wat nog een taboe in de jeugdhulpverlening is. Ook zal het niet makkelijk zijn overtuigend te bewijzen dat een verdachte medewerker seksueel gedrag heeft vertoond. Boelrijk pleit ervoor de VOG-richtlijn aan te scherpen ten aanzien van de bepaling in artikel 1.1 waarin staat dat ‘Het bespreken van erotische of seksuele gevoelens dient uitsluitend ten goede te komen aan de jongeren en mag niet tevens een bevrediging zijn van de eigen behoefte om over deze onderwerpen te praten’.

Een groep van negen jeugdhulpverleners werkzaam bij de multifunctionele organisatie Zandbergen vindt de protocollen belemmerend werken bij het troosten van jongeren (Groen & Haarsma, 1995). Seksualiteit is in de jaren negentig naar de mening van deze jeugdhulpverleners nog steeds moeilijk bespreekbaar: ‘Zo wordt het voorbeeld van een rapportage genoemd waarin op de ene pagina staat vermeld dat een kind misbruikt is en op de andere pagina bij het onderwerp seksualiteit wordt vermeld:

“normaal, niets aan de hand”.’(idem, p. 20).

In de loop van de jaren negentig zijn de thema’s in de vakbladen van de jeugdzorg sterk gericht op de verdere professionalisering van de hulpverleners met betrekking tot seksueel misbruik in de jeugdzorg. Er komen scenarioteams seksuele kindermishandeling, een ethische code voor jeugdzorgwerkers wordt ontwikkeld, het VOG-protocol wordt verbeterd, cursussen en training gericht op de deskundigheidsbevordering van jeugdhulpverleners, etc. Inhoudelijk gaan veel bijdragen over sekse-specifieke hulpverlening, over hulpverlening aan minderjarige prostituees, slachtoffers van seksueel misbruik, signalering van seksueel misbruik en hulpverlening aan slachtoffers (‘Publicaties’, 2001), kinderen, seksualiteit en seksueel misbruik, praten met kinderen over seksueel misbruik, o.a. aan de hand van het zogenaamde vlaggensysteem, slachtoffers van seksueel kindermisbruik en pedofilie, artikelen over loverboys en hun slachtoffers, met name ook Marokkaanse en homoseksuele jongens.

De persoonlijke betrokkenheid van de groepsleider blijft ook een belangrijk onderwerp in diverse bijdragen. Seksuele grensoverschrijdingen worden erkend en afgewezen, maar betreurd wordt dat de angst voor misbruik het ‘aanraken in de jeugdzorg tot een taboe heeft gemaakt’ (Van Dorp, 2008). Professionals constateren dat er de afgelopen jaren steeds meer afstand wordt bepleit in de omgang met kinderen en jongeren in de jeugdzorg. Pedagogisch werker I. Dieben van Bijzonder Jeugdwerk Brabant:

‘De rillingen liepen mij over de rug toen ik de opzet van het nieuwe handelingsdocument Intimiteit en Seksualiteit onder ogen kreeg. Er stond:

troosten gebeurt met gestrekte arm. Hoe kun je zo een kind troosten?’(zoals weergegeven in Van Dorp, 2008, p. 18)