• No results found

Type 4 Meerdere pupillen onderling

4.6 Reacties op seksueel misbruik in de residentiële jeugdzorg

4.6.2 Reactiepatronen bij seksueel misbruik door groepsgenoten

Reactiepatronen bij Type 3 (Twee pupillen onderling: jongen als pleger-meisje als slachtoffer): praten met pleger, inschakeling politie, over- of uithuisplaatsing

Bij Type 3 is een pupil de pleger, vrijwel altijd een jongen. Er wordt veelal gezorgd voor opvang en begeleiding van het slachtoffer, vaak een meisje. Bij verkrachting wordt de pleger overgeplaatst naar een andere groep of instelling en er wordt aangifte gedaan.

Bij betasting wordt met beiden gepraat; ondersteuning of begeleiding kan aan beide worden aangeboden. Hetzelfde reactiepatroon doet zich voor in het enkele geval (twee keer) wanneer het meisje de pleger is. Wanneer er sprake is van homoseksuele contacten worden dader en pleger van elkaar gescheiden (overplaatsing van een van hen of van beiden) en is er sprake van aanscherping van het toezicht.

Bij seksueel contact waarvan het meisje achteraf zegt dat het onvrijwillig was, zien we het zelfde reactiepatroon als bij verkrachting of ongewenst betasten: praten met slachtoffer, soms in combinatie met overplaatsing van de pleger en aangifte. In deze gevallen waarin sprake kan zijn van verkeerd geïnterpreteerde signalen tussen de jongeren, kan de instelling bovendien reageren door zowel binnen de leefgroep als binnen het team hierover te praten en duidelijke(r) afspraken te maken.

Er wordt meestal gekozen voor een combinatie van maatregelen: over- of uithuisplaatsing (vijftien keer) en praten met de pleger (veertien keer). Soms wordt ook de politie ingeschakeld (negen keer), beschermende maatregelen getroffen zoals verscherpt toezicht. Incidenteel gaat het om reacties als (gezamenlijke) therapie, coaching groepsleiding, verscherpt toezicht en controle. Reacties richting het slachtoffer zijn vooral praten met het slachtoffer (helft van de gevallen alleen praten). Daarnaast ook verscherping toezicht (beschermende maatregelen, overplaatsing andere groep, deur op slot, veelal in combinatie met praten).

Casus 3a

‘Meisje (17) heeft groepsgenoot (jongen, 17) beschuldigd van verkrachting: er heeft ’s nachts op haar kamer gemeenschap plaatsgevonden. Meisje vertoont grensoverschrijdend gedrag.

Reactie vanuit de instelling: Wegens ernst van de melding kiest de instelling ervoor om de politie erbij te betrekken. Confrontatie daarmee heeft geleid tot intrekking van de aangifte. Met beiden (apart) in gesprek. Jongen is overgeplaatst.’

Casus 3b

‘Meisje (16) is in de douche betast door een groepsgenoot (jongen, 16). Dit vond zij intimiderend en ze voelde zich onveilig. Op een ander moment betastte de groepsgenoot haar tijdens stoeien op de groep. Er waren geen anderen bij. Het meisje is voornamelijk boos en schaamt zich, daarnaast ook angst voor vergelding.

Reactie vanuit de instelling: gepraat met kind, vermoedelijke dader uitgeplaatst.’

Casus 3c

‘In de groep waar dit gebeurde, heerste een sterke ‘mannen-cultuur’, er waren alleen jongens en mannelijke groepsleiders. Er was sprake van grof taalgebruik over en weer, weinig oog voor de emotionele veiligheid van de pupillen: weinig warmte en begrip, onvoldoende oog voor signalen vanuit de pupillen. Een bewoner (15) heeft een andere jongen (14) gedwongen om hem oraal te bevredigen.

Reactie vanuit de instelling: Gepraat met kind, dader naar andere groep geplaatst, middels coaching van de groepsleiding zijn duidelijke afspraken gemaakt over omgangsvormen, zowel vanuit groepsleiding naar pupillen, als tussen pupillen onderling.’

Reactiepatronen bij Type 4 (Meerdere pupillen onderling): praten individueel en met de groep; verscherpt toezicht

Seksueel misbruik van het Type 4 onderscheidt zich van de andere typen doordat meer dan twee kinderen of jongeren tegelijk erbij betrokken zijn. Verschillende varianten daarvan zijn: één pleger met meerdere slachtoffers, meerdere plegers met één slachtoffer en misbruik tussen een groep kinderen. Net als bij de andere drie typen zien we dat de instelling reageert door te praten met de slachtoffers, de afspraken en het toezicht te verscherpen en bij als ernstig beoordeelde situaties de pleger over te plaatsen naar een andere groep of instelling.

Nadere analyse laat zien dat de reactie op misbruiksituaties waarbij sprake is van meerdere slachtoffers zich onderscheidt van de situaties met één slachtoffer. Bij meerdere slachtoffers kent het reactiepatroon namelijk naast een individuele, ook een groepsgerichte component. Deze groepsgerichte component is enerzijds gericht op de kinderen die slachtoffer zijn en anderzijds op de groepsleiding. Met de kinderen worden in aanvulling op de individuele gesprekken ook ondersteunende groepsgesprekken gehouden waarbij onderwerpen zoals de eigen integriteit besproken worden. Ook is soms sprake van groepsgerichte therapie. De reactie richting de groepsleiding bestaat uit meer teamoverleg, meer gesprekken met de vertrouwenspersoon en aanpassing van de methodiek op de groepen. In een enkel geval wordt bijscholing rond seksualiteit genoemd. Wanneer het seksueel misbruik jongere kinderen betreft, is een dergelijk breed reactiepatroon vaker te zien dan wanneer het oudere kinderen (13-18 jaar) betreft.

Casus 4a

‘Gemengde leefgroep met jongens en meisjes tussen de 12 en 18 jaar. Er was een groepsnorm ontstaan van bij elkaar in bed liggen, soms met z’n drieën of vieren. Voor zover bekend is er geen seksueel contact geweest. Melding is

gedaan toen een van de kinderen het vervelend ging vinden en er niet meer aan mee wilde doen. Groepsdruk: als je niet meedoet, hoor je er niet meer bij.

Reactie vanuit de instelling: Gepraat met alle kinderen, meer controle en afspraken; regelmatig overleg binnen het team en met de vertrouwenspersoon.’

Casus 4b

‘Enkele kinderen binnen de behandelgroep voor jongere jeugd (jongens en meisjes, 8-12 jaar) vertonen grensoverschrijdend gedrag bestaand uit: betasten, moeten kijken naar, exhibitionisme.

Reactie vanuit de instelling: gepraat met kinderen, camera’s opgehangen, extra toezicht, extra aandacht voor eigen integriteit, verwerking in methodiek, Instelling heeft het signaal pas later gezien.’

Casus 4c

‘Jongen (11-12 jaar) uit instelling voor jeugdpsychiatrie kwam nieuw in de groep. Hij benaderde andere jongens (11-12 jaar) voor seksueel contact, variërend van aftrekken en pijpen tot anale penetratie. Omdat hij groot en sterk voor zijn leeftijd was, had hij overwicht op de kleinere jongens. Bovendien een kwetsbare, makkelijk te beïnvloeden groep kinderen.

Reactie vanuit de instelling: gepraat met alle ouders, jongen is uitgeplaatst. Groepsgerichte therapie voor de andere kinderen, ook verwerkingsgroep voor de ouders. Melding bij Inspectie Jeugdzorg.’

4.7 Samenvatting en conclusies

De in de samenleving toegenomen zichtbaarheid, bespreekbaarheid en beschikbaarheid van de seksualiteit had inmiddels duidelijk gemaakt dat seksualiteit niet per definitie vriendelijk, positief en onschuldig was.

‘Seksueel misbruik van kinderen, vrouwen en patiënten in de vorm van mishandeling, verkrachting en dwang, seksuele “verslaving” in de vorm van het gedreven najagen van seksuele ervaringen, het bleek allemaal meer voor te komen dan ooit gedacht en wat het misbruik betreft ook ernstiger en blijvender gevolgen te hebben. Grotere seksuele openheid en meer aanvaarding van de seksualiteit had niet geleid tot de verdwijning, maar tot het zichtbaar maken van seksueel misbruik.’ (Schnabel, 1990, p. 16)

In samenhang met de kentering in het denken over seksualiteit, verandert vanaf 1990 ook de visie op het ‘recht’ van volwassenen op seksuele gevoelens voor kinderen.

Groepsleiders mogen nog steeds wel erotische en seksuele gevoelens koesteren, maar de toon van de discussies wordt anders. Minder gericht op erkenning en acceptatie, meer op de zorg voor een professionele omgang met dergelijke gevoelens in het belang van een adequate pedagogische omgeving voor de jongeren in de tehuizen. Seksuele contacten tussen groepsleiders en jeugdigen worden afgewezen, maar de jeugdhulpverleners willen wel vasthouden aan een ‘normale’ omgang met intimiteit en lichamelijkheid, ook tussen groepsleiders en pupillen. Juist een genormaliseerde omgang met intimiteit en lichamelijkheid is naar de mening van jeugdhulpverleners in het belang van deze kinderen en jongeren.

Toch neemt de vrees voor het beticht worden van seksueel misbruik toe. Mag een groepsleider een pupil nog wel aanraken? In sommige instellingen ontstaat een enigszins krampachtige houding ten aanzien van lichamelijk contact met een pupil. De professionalisering van groepsleiders (mbo) en pedagogisch medewerkers (hbo) lijkt voor een belangrijk deel gericht op het voorkomen van seksuele grensoverschrijdingen, die – evenals in de perioden voor 1990 – nog steeds gezien worden als een

‘bedrijfsrisico’. De jongeren, vooral de meisjes, vormen in de ogen van de professionals nog steeds een gevaar voor dergelijke grensoverschrijdingen vanwege hun seksueel uitnodigende gedrag; ze zijn ‘wervend’. Het professionaliseringsproces rond seksueel misbruik lijkt zich minder te richten op het vergroten van kennis van (signalen van) seksueel misbruik en van deskundigheid in het omgaan met deze jongeren.

Groepsleiders zijn geen behandelaars, maar zijn wel de hele dag op de groep. Het komt naar de mening van groepsleiders regelmatig voor dat bij de plaatsing van een onder toezicht gestelde jeugdige geen volledige achtergrondinformatie wordt meegegeven.

Voor een adequate aanpak van kinderen en jongeren met een seksueel getraumatiseerde achtergrond wordt de nodige kennis gemist.

De empirische gegevens uit de survey onder driehonderdvierenvijftig professionals in de residentiële zorg laten zien dat professionals af en toe te maken hebben met seksueel misbruik. Zij rapporteerden vooral over in de instelling bekend geworden gevallen van seksueel misbruik (door volwassenen, meestal groepsleiders) en seksueel misbruik of seksueel grensoverschrijdend gedrag onder groepsgenoten. Over een periode van ruim 11 jaar, waren er twee gevallen van seksueel misbruik in hun eigen organisatie bekend geworden. In totaal ging het om zevenhonderdvijftig incidenten en vermoedens. Het seksuele contact was overwegend van lichamelijke aard.

In de helft van de gevallen (50%) betrof het groepsgenoten onderling, in 35% van de gevallen ging het om seksueel misbruik door groepsleiders en in een enkel geval een andere volwassene werkzaam in de instelling. In 15% betrof het ‘externe’ gevallen waarbij een pupil bijvoorbeeld in het weekend naar huis ging en daar door een familielid werd misbruikt. Er zijn geen verschillen te constateren in gerapporteerde gevallen van seksueel misbruik in de verschillende typen instellingen. Met andere woorden, er is geen significant verschil gevonden in aantal gerapporteerde incidenten

tussen 1) de gesloten residentiële zorg versus niet-gesloten residentiële zorg, 2) de justitiële versus de niet-justitiële zorg en 3) de pleegzorg versus geen pleegzorg.

Nadere analyse van honderdvierenveertig incidenten leert dat er duidelijke dader- en slachtofferpatronen zijn te constateren. Plegers zijn overwegend mannen/jongens, slachtoffers zijn overwegend meisjes in de tienerleeftijd. Zo kent seksueel misbruik in de jeugdzorg voor het overgrote deel het klassieke patroon van een mannelijke groepsleider die seksueel contact heeft met een (ouder) meisje, tussen de 13 en 18 jaar.

Een veel minder vaak voorkomend type is dat waarbij een jongen het slachtoffer is, opvallend is dan wel dat het vooral om jongere jongens gaat, jonger dan 12 jaar. Ook in deze gevallen van seksueel misbruik is een mannelijke groepsleider meestal de pleger.

Uit dit onderzoek blijkt dat de helft van de gerapporteerde gevallen groepsgenoten onderling betreft. Ook dan zijn jongens overwegend de plegers en meisjes de slachtoffers. Ten slotte is er nog een specifiek type van seksueel misbruik te onderscheiden, dat we kunnen aanduiden als groepsmisbruik, seksueel misbruik waarbij sprake is van meer dan twee pupillen.

Hoofdstuk 5 Conclusies

Inleiding

In opdracht van de commissie-Samson is in deelonderzoek 4 onderzoek gedaan naar de aard en omvang van seksueel misbruik in de jeugdzorg, alsmede naar de reacties op dit misbruik, over een lange periode, namelijk van 1945 tot 2008.

Centrale leidraad bij de beschrijving en analyse zijn de hoofdvraagstellingen van deelonderzoek 4 geweest. Deelonderzoek 4 betreft de twee hoofdvraagstellingen naar de

A. aard en omvang van seksueel misbruik in de jeugdzorg (1945 - 2008) en

B. de wijze van reageren op signalen van seksueel misbruik, door diverse betrokkenen en verantwoordelijken.

Deelonderzoek 4 gaat om de vraag of het seksueel misbruik onder kinderen die in de periode 1945 tot en met 2007 in de jeugdzorg zijn geplaatst incidenteel voorkwam of structureel van aard was en om de aard van het misbruik vast te stellen.

De vraag of seksueel misbruik onder kinderen die in de periode 1945 - 2008 in de jeugdzorg zijn geplaatst incidenteel voorkwam of meer structureel van aard was, kan niet in termen van prevalentie worden beantwoord. Methodologische bezwaren tegen een retrospectieve survey die teruggaat tot ervaringen in de jaren 1945 - 2000 zijn dusdanig groot dat in dit onderzoek is afgezien van een poging om prevalentie te meten.

Hoewel niet is vast te stellen wat de precieze omvang was van seksueel misbruik in het verleden, is het op grond van dit onderzoek wel evident dat seksueel misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag regelmatig voorkomende problemen zijn en waren van de residentiële jeugdzorg en derhalve kunnen worden beschouwd als inherente problemen van de residentiële jeugdzorg.

Seksueel misbruik: een inherent probleem van de residentiële jeugdzorg

Seksueel misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag komen voor in de residentiële jeugdzorg evenals in elke andere gemeenschap of groep waarin mensen met elkaar samen leven. De residentiële jeugdzorg - het verblijven van jongens en meisjes van dezelfde leeftijd in (leef)groepen onder leiding van groepsopvoeders - kan weliswaar gezien worden als een bijzondere opvoedings- en hulpverleningsomgeving, maar ook als een samenlevingsvorm als alle andere. Overal waar jongeren in groepsverband bij elkaar zijn, beïnvloeden ze elkaar, hebben ze seksuele belangstelling voor elkaar en zoeken ze onderling grenzen op. Daarnaast manifesteert seksualiteit zich op verschillende manieren in de alledaagse omgang tussen jongeren en hun opvoeders.

Met andere woorden, in de leefgroepen in de residentiële jeugdzorg zijn normale

seksuele uitingen en een gezonde seksuele ontwikkeling evenzeer aanwezig als buiten de residentiële jeugdzorg.

Echter, in drie opzichten wijkt de residentiële jeugdzorg af van een ‘gewone’

samenlevingsvorm, waardoor een verhoogd risico bestaat op seksueel misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag: 1. de groepsgewijze plaatsing van kinderen en jongeren, 2. het relatief grote aantal van deze kinderen en jongeren met een verleden van seksueel misbruik, en 3. de aard van het werk van de groepsleiding.