• No results found

Ruige dwergvleermuizen jagen in vooral half open bosrijk landschap. Ze jagen in een relatief snelle rechtlijnige vlucht in lange banen, op 2 tot 5 m hoogte, op enige afstand van de vegetatie. Vaak jagen ruige dwergvleermuizen langs bosranden, door lanen, boven open plekken in bos en langs houtwallen. Waterpartijen en beschutte oevers in voedselrijke gebieden vormen een belangrijk aspect van het biotoop. Ze jagen ook graag bij straatlantaarns, maar bebouwing en open gebied zijn minder in trek. Ze vangen insecten uit de lucht. Voor zover bekend zijn vooral dansmuggen van belang.

Uit het buitenland zijn verblijfplaatsen vooral aangetroffen in spleten en gaten in bomen, in nest- en vleermuiskasten, in gebouwen achter betimmeringen, achter daklijsten, onder dakbedekking en op zolders. Twee Nederlandse kolonies bewoonden spouwmuren. Vele solitaire mannetjes of kleine groepen zijn gevonden in spleten en gaten in bomen, achter loshangend schors en in kasten.

(Kraam)kolonies variëren van vijftig tot honderdvijftig dieren. Ze gebruiken meerdere verblijfplaatsen en verhuizen relatief vaak. Ze jagen tot op 5 á 10 km van de verblijfplaats. Vliegroutes volgen zoveel mogelijk lijnvormige structuren.

Roepende territoriale mannetjes en paarverblijven zijn gevonden in nest- en vleermuiskasten, in boomholtes en achter daklijsten en betimmeringen. Vaak liggen er veel paarplaatsen of –territoria in een klein gebied bijeen. Oude gatenrijke loofbossen in de buurt van waterpartijen kunnen tot echte ruige dwergvleermuis-paargebieden worden, waar haast in elke boom een mannetje zit te roepen. Als winterverblijf zijn gebouwen (spouwmuur, dakpannen, betimmering), houtstapels, maar ook boomholtes en nest- en vleermuiskasten bekend. Ze zijn relatief vaak wakker en kiezen

temperatuurgevoelige winterslaapplaatsen. Bij vorst zoeken ze dan vaak verwarmde huizen op. Uit ringonderzoek is gebleken dat ruige dwergvleermuizen een sterke seizoenstrek kennen en daarbij grote afstanden afleggen. Vanaf augustus/september trekken vooral de dieren uit Midden- en Oost- Europa in Zuidwestelijke richting om onder andere in Nederland te overwinteren. Ze leggen daarbij afstanden tot 2000 km af! Tijdens de trek in het najaar vormen de vrouwtjes paargroepjes van 2 tot 10 dieren in de verblijfplaatsen van territoriale mannetjes die zij op hun route passeren. In het voorjaar trekken de vrouwtjes weer terug naar Midden- en Oost-Europa om daar kraamkolonies te vormen en de jongen groot te brengen.

De staat van instandhouding voor 2007-2012 was gunstig; de gunstige referentiewaarde voor de populatieomvang is ongeveer 50000 volwassen individuen

(http://bd.eionet.europa.eu/article17/reports2012/species/summary/).

Habitatfactoren

Abiotisch (deels biotisch)

- Winterverblijf & paarverblijf: gebouwen (spouwmuur, dakpannen, betimmering, daklijsten), houtstapels, maar ook boomholtes en nest- en vleermuiskasten.

- Kraamverblijf & zomerverblijf: Twee Nederlandse kolonies bewoonden spouwmuren. Buitenland: Spleten en gaten in bomen, in nest- en vleermuiskasten, in gebouwen achter betimmeringen, achter daklijsten, onder dakbedekking en op zolders. Solitaire mannetjes ook achter loshangend schors.

- Ze gebruiken meerdere verblijfplaatsen en verhuizen relatief vaak.

- Foerageerhoogte: relatief snelle rechtlijnige vlucht in lange banen, op 2 tot 5 m hoogte (gewoonlijk 3-20 m (Dietz et al., 2011).

- Vanaf augustus/september trekken vooral de dieren uit Midden- en Oost-Europa in Zuid- Westelijke richting om onder andere in Nederland te overwinteren. Ze leggen daarbij afstanden tot 2000 km af!

- Vliegroutes < 5 km; migratieroutes 1000 km (Limpens et al., 2010).

Biotisch

- Habitat: natuurlijke, structuurrijke bosbiotoop: gemengde loofbossen, vochtige

laaglandbossen, oeverbossen, maar ook naaldbossen en parklandschappen, vaak dichtbij wateren.

- Foerageergebied: Tot op 5 á 10 km van de verblijfplaats. Vooral half open bosrijk landschap. Langs bosranden, door lanen, boven open plekken in bos en langs houtwallen. Waterpartijen en beschutte oevers in voedselrijke gebieden vormen een belangrijk aspect van het biotoop. Ook bij straatlantaarns, maar bebouwing en open gebied zijn minder in trek.

- Vliegroutes: Vliegroutes volgen zoveel mogelijk lijnvormige structuren.

- Voedsel: Ze vangen insecten uit de lucht. Voor zover bekend zijn vooral dansmuggen van belang.

Habitatkaart

Bovenstaande habitatfactoren zijn op een zo goed mogelijke manier geïntegreerd in de habitatkaart gemaakt door de heer H. Meeuwsen.

Beheer en inrichtingshandelingen/knopfactoren

Deze vleermuis heeft bomen met holtes nodig (zoals in parkachtig landschap, bospercelen en in lanen). Voor het behoud van voldoende holtes dient het vleermuisvriendelijk beheer voortgezet te worden, dat ruimte laat aan dit soort holtes. Met de planning en ontwikkeling van windturbines dient rekening gehouden te worden met het slachtofferrisico van deze soort (Limpens et al., 2007, 2013; Voigt et al., 2015). (Ottburg et al., 2014)

Beheer:

- behoud van bomen met holtes in parkachtig landschap, bospercelen en in lanen - verlagen slachtofferrisico bij windturbines

- geen na-isolatie, indien toch noodzakelijk mitigatie en compensatie - behoud van oeverbossen (Dietz et al., 2011)

- nalaten van gebruik van bestrijdingsmiddelen in bossen (Dietz et al., 2011) - behoud van niet versnipperde doortrekgebieden (Dietz et al., 2011) Inrichting:

- aanleg bomenrijen/houtwallen

- doorsnijding lijnvormige elementen aanpakken m.b.v. hopover/tunnel/omleiden/groene brug, aangepaste verlichting en aangepaste begroeiing (Limpens et al., 2010)

- bevorderen insecten door aanleg beschutte waterpartijen

- ophangen van platte kasten met een nauwe binnenruimte van 2-2,5 cm (Korsten, 2012) Parameters Model for Nature Policy (MNP)

- oppervlakte sleutelgebied: 750 ha - lokale fusieafstand: 500 m (Pouwels et al., 2007)

Literatuur

Dietz, C., O. von Helversen, D. Nill (2011). Vleermuizen - Alle soorten van Europa en Noordwest-Afrika. De Fontein/Tirion Uitgevers B.V., Utrecht.

Korsten, E. (2012). Vleermuiskasten. Toepassing, gebruik en succesfactoren. Rapport nr. 12-156. Bureau Waardenburg, Culemborg.

Limpens, H., J. Regelink & R. Koelman (2010). Vleermuizen en planologie. Cursusmap, Zoogdiervereniging, Nijmegen.

Ottburg, F.G.W.A. & C.A.M. van Swaay (eds, 2014). Favourable Reference Values for population size and range for the species listed in Annexes II, IV and V of the Habitats Directive. Wageningen, Statutory Research Tasks Unit for Nature & the Environment (WOT Natuur & Milieu), WOt-technical report 124. Pouwels, R., M.J.S.M. Reijnen, M.H.C. van Adrichem & H. Kuipers (2007). Ruimtelijke condities voor VHR- soorten. WOT-werkdocument 57. Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, Wageningen.

Web:

European environment information and observation network (Eionet) (2014). Species assessments at EU biogeographical level. Geraadpleegd op 01-07-2017 via

http://bd.eionet.europa.eu/article17/reports2012/species/summary/

NDFF & Zoogdiervereniging (2017). Zoogdiervereniging Verspreidingsatlas Zoogdieren. Geraadpleegd op 01- 07-2017 via https://www.verspreidingsatlas.nl/zoogdieren

Vleermuiswerkgroep Nederland. Geraadpleegd op 01-07-2017 via http://www.vleermuis.net p.m. Kennisdocument Ruige dwergvleermuis, versie 1.0. BIJ12 juli 2017 via http://www.bij12.nl

Tweekleurige vleermuis (Vespertilio murinus)