• No results found

De kemphaan broedt in open landschappen met drassige, niet zeer voedselrijke, kruidenrijke

graslanden die laat worden gemaaid. In dat landschap moeten rustige plekken met kort gras aanwezig zijn die kunnen dienen als toernooiplaatsen voor de haantjes. De soort heeft de neiging tot

kolonievorming in de buurt van een baltsplaats, maar bevruchte hennen kunnen zich op kilometers afstand vestigen. In 1954 werd het aantal broedgevallen nog op 6000 geschat, in 1978 op minder dan 1500. In goede gebieden zaten toen nog 5-10 ‘paren’ per 100 ha. Nu broeden er naar schatting jaarlijks nog enkele tietallen paren, verspreid over Noordwest-Nederland.

In de gestage neergang was er een tijdelijke opleving in het in 1969 drooggelegde Lauwersmeer (maximaal 400 broedende vrouwtjes rond 1983). Op kleinere schaal zien we dat soort oplevingen ook als een gebied wordt vernat (b.v. in het kader van natuurontwikkeling), maar het blijkt steeds moeilijk die populaties vast te houden. De afname doet zich ook in andere delen van Noordwest-Europa voor. Bij ons werd hij veroorzaakt door een verlaging van het grondwaterpeil, intensieve bemesting, zware beweidingsdruk en andere bijverschijnselen van de moderne landbouw.

Deze kaart is gebaseerd op landelijke tellingen van kolonievogels en zeldzame broedvogels (Meetnet Broedvogels). Per atlasblok van 5x5 km is het aantal broedparen gegeven.

Staat van instandhouding

Natura 2000 doel (bijlagen document LNV 2006): Uitbreiding omvang en kwaliteit leefgebied voor

herstel populatie van ten minste 1.000 hennen verdeeld over ten minste 10 sleutelpopulaties. De populatie wordt op 20-55 (2008-2011) broedende hennetjes geschat (25 kilometer hokken met 1-3 en twee kilometerhokken met 4-10).

Staat van instandhouding (broedvogel): zeer ongunstig.

Beoordeling Staat van Instandhouding

Populatie Verspreiding Leefgebied Toekomst Eindoordeel

zeer ongunstig zeer ongunstig zeer ongunstig matig ongunstig zeer ongunstig Habitatfactoren (broedhabitat)

De kemphaan broedt in open landschappen met drassige, niet zeer voedselrijke, kruidenrijke

graslanden die laat worden gemaaid. In dat landschap moeten rustige plekken met kort gras aanwezig zijn die kunnen dienen als toernooiplaatsen voor de haantjes. Daarnaast is de aanwezigheid van slikranden van belang voor de bereikbaarheid en beschikbaarheid van voedsel voor de adulte vogels.

Habitatkaartelementen

De belangrijkste bron voor een habitatkaart zal de natuurdoeltypenkaart per provincie zijn. De aanwezigheid van toernooiveldjes wordt daarmee niet beschreven maar bij bepaalde

natuurbeheertypen is de kans daarop hoger. Dit kan tot uitdrukking worden gebracht in het gewicht. GIS-bestanden: openheid grasland, drooglegging, intensiteit grasland (met behulp van NDVI), LGN7, Top10NL. link naar natuurcombinaties [slibdepots, Wateropvanggebieden, paludicultuur, bestanden nog nader te bepalen]

Inrichtings- en beheershandelingen/knopfactoren Inrichting:

- Waterpeil dient 0-20 centimeter onder het maaiveld te staan, minimaal tot eind juni, op 60% van het oppervlak.

- Openheid landschap behouden (bomenrijen, bebouwing, etc. beperken). - Verstoring als gevolg van recreatie voorkomen.

Beheer:

- Zeer terughoudend met bemesting om overmatige gewasproductie te voorkomen: incidentele bemesting (1-3 ton ruige stalmest per ha) of onderhoud d.m.v. kalkgift. (tot 1 ton/ha) zijn voldoende.

- Maaien na eind juni met aangepaste machines (verdichting van de bodem voorkomen). - Peilbeheer om ervoor te zorgen dat het peil tot en met eind juni voldoende hoog is, daarna

lager om te kunnen maaien en hoog in de winter t.b.v. slib, kale plekken en groeivertraging in het voorjaar.

- Voorbeweiden met rundvee tot aan eind april. Zodanig dat toernooiplaatsen geschikt blijven (extensief begrazen)

Beleid:

- Vrijwilligers en professionals kunnen bijdragen aan de BMP tellingen (Broedvogel Monitoring Project) als onderdeel van de NEM-monitoring (Netwerk Ecologische Monitoring) voor inzicht in landelijke trends.

- Vrijwilligers kunnen via organisaties als IVN Nederland of KNNV kennis verspreiden aan scholieren, burgers, bedrijven, instanties e.d. door het geven van lezingen, excursies, ontwikkelen van lespakketten e.d.

- Meetnet Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb).

- Vrijwilligers kunnen zich aansluiten bij weidevogelcollectieven waar (bij aanwezigheid van voldoende kennis over weidevogelbeheer en een grote bereidbaarheid van de aangesloten boeren) eventueel kan worden gewerkt aan het creëren van geschikt broedhabitat voor de kemphaan. Naar verwachting is dit een zeer ambitieuze, maar niet onhaalbare opgave. De slagingskans is grotendeels afhankelijk is van de welwillendheid van de aangesloten agrariërs om op grote schaal zware beheerpakketten af te sluiten (uitgesteld maaien tot eind juni, plas dras percelen, percelen met extensieve begrazing, etc.)

Gidssoort

De kemphaan kan worden geassocieerd met de overige kritische weidevogels (watersnip, grutto, zomertaling, etc.).

LARCH-normen (NVK2011):

- norm SG sleutelgebied: 750 ha of 20 reproductieve eenheden - lokale fusieafstand: 400m

- netwerkafstand: 50 km Bronnen

Alterra 2008:

Beintema, A., Moedt, O., Ellinger, D. 1995. Ecologische atlas van de Nederlandse weidevogels. Schuyt & co, Haarlem.

Bijlsma R.G., Hustings F., & Camphuysen C.J. 2001. Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2). GMB Uitgeverij/ KNNV Uitgeverij, Haarlem/ Utrecht.

Geld, J. van der, Groen, N.M., Veer, R. van ‘t 2013. Weidevogels in een veranderend landschap: meer kleur in het grasland. KNNV Uitgeverij, Zeist

Geld, J. van der & R. Leguijt 1996. De Kemphaan terug in de Nederlandse graslanden. De Levende Natuur 97: 134-138.

Kleijn, L. Lamers, R. van Kats, J. Roelofs, R. van ’t Veer 2009 Ecologische randvoorwaarden voor

weidevogelsoorten in het broedseizoen, Resultaten van een pilotstudie in het Wormer- en Jisperveld Rapport DK nr 2009/dk103. Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Ede.

Kleefstra R. 2002. Kemphaan Philomachus pugnax. Pp. 214-215 in: Sovon Vogelonderzoek Nederland 2002. Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998-2000. Nederlandse Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KKN Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.

Landschap Noord-Holland 2010, Kernkwaliteiten Laag Holland: weidevogels en moerasvogels (hoofdstuk 3) B. Oosterveld, L. Bruinzeel, E. Wymenga in prep. 2013 Ecologie van weidevogels: Kennisbundeling voor bescherming en beheer. A&W rapport 1831 Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden Oosterveld, E.B., Kleijn, D., & Schekkerman, H, 2008. Ecologische kenmerken van Weidevogeljongen en de invloed van beheer op overleving. Rapport DK nr 2008/090. Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Ede.

Y.I. Verkuil, 2010. The ephemeral shorebird: population history of ruffs. ISBN 9789036744577 Verkuil Y. & de Goeij P. 2003. Kemphennen willen wat anders: weilandenkeuze van doortrekkende Kemphanen in het voorjaar in Zuidwest-Friesland. Limosa 76: 157-168.

Kleine zwaan (Cygnys columbianus bewickii)