• No results found

Gewone dwergvleermuizen jagen in gesloten tot halfopen landschap. Ze jagen relatief snel en

wendbaar in een grillige vlucht met veel bochten en lussen en vliegen daarbij op enige afstand (1 tot 8 m) langs de vegetatie. Ze vliegen op een hoogte van gemiddeld 2 tot 5 m, maar soms op wel 15 m. Gewone dwergvleermuizen jagen in de beschutting van opgaande elementen in groene bebouwde omgeving, langs kanalen, vaarten, in tuinen en parken met vijvers, in lanen, tussen boomkruinen, boven open plekken in bos, langs de bosrand (vooral oude voedselrijke loofbossen), straatlantaarns, in en langs lanen, bomenrijen, singels, houtwallen en holle wegen. Waterpartijen en beschutte oevers zijn favoriet als jachtgebied. Ze vangen een breed spectrum aan veelal kleinere prooien uit de lucht en pakken dat wat voorhanden is. Ze eten voornamelijk muggen, dansmuggen, schietmotten, maar ook haften, gaasvliegen, nachtvlinders en soms ook kevers.

(Kraam)kolonies zijn in Nederland vooral in gebouwen, in spouwmuren, achter betimmering en daklijsten, of onder dakpannen gevonden. In Oost-Europa worden ze ook in bomen en grotten gevonden. De groepsgroottes lopen uiteen van enkele tientallen tot meer dan tweehonderd dieren. Gewone dwergvleermuizen zijn plaatstrouw, maar gebruiken meerdere verblijfplaatsen en verhuizen relatief vaak. Ze jagen hoofdzakelijk binnen een straal van 2-5 km van de verblijfplaats. Vliegroutes volgen zoveel mogelijk lijnvormige structuren.

In de bebouwde kom zijn de baltsvluchten van roepende mannetjes in hun territorium in de herfst gemakkelijk op te sporen. De paarverblijven in spleten in en om gebouwen zijn echter moeilijk te vinden. Vaak liggen er in een stad of dorp veel territoria in één bepaalde wijk. Uit het buitenland zijn ook paarverblijven uit nest- en vleermuiskasten en boomholtes bekend.

Gebouwen worden ook als winterverblijf gebruikt, waarbij vergelijkbare plaatsen als in de zomer benut worden. Systematisch zoeken naar winterslapende dieren is daardoor moeilijk. Overwinterende gewone dwergvleermuizen worden vooral bij toeval gevonden in spouwmuren, onder dakpannen, achter betimmering en daklijsten. Daarnaast zijn ze ook in spleten in de muur van kerktorens, en in spleten in grotten, groeves, betonnen bruggen en parkeergarages en dergelijke gevonden. Ze worden als solitaire overwinteraar, maar vaak ook in grote groepen waargenomen. Soms worden grote clusters gevormd, waarin tot enkele honderden dieren bijeen kunnen hangen. Er is geen duidelijke winterslaapperiode aan te geven. Het zijn, in de relatief milde Nederlandse winters, geen stabiele slapers. Bij mild weer zijn ze vaak wakker en gaan regelmatig op jacht. Ze kiezen

temperatuurgevoelige winterslaapplaatsen. Bij vorst zoeken ze vaak verwarmde huizen op. In het westen van Europa is de gewone dwergvleermuis hoofdzakelijk een standvleermuis. Ze overwinteren meestal op niet meer dan 25 km van het zomergebied. In het koudere klimaat van Europees en Centraal Rusland worden wel grotere afstanden (tot 1100 km) afgelegd.

De staat van instandhouding voor 2007-2012 was gunstig; de gunstige referentiewaarde voor de populatieomvang is ongeveer 300000 volwassen individuen

(http://bd.eionet.europa.eu/article17/reports2012/species/summary/)

https://www.verspreidingsatlas.nl/8496199

Habitatfactoren

Abiotisch:

- Winterverblijf & paarverblijf: gebouwen (voornamelijk spouwmuren, onder dakpannen, achter betimmering en daklijsten).

- Kraamverblijf & zomerverblijf: vooral in gebouwen (in spouwmuren, achter betimmering en daklijsten, of onder dakpannen).

- Gebruiken meerdere verblijfplaatsen en verhuizen relatief vaak. - Foerageerhoogte: gemiddeld 2 tot 5 m, maar soms op wel 15 m. - Overwinteren meestal op niet meer dan 25 km van het zomergebied. - Vliegroutes <1.5km; migratieroutes 10-20 km (Limpens et al., 2010).

Biotisch:

- Habitat: Komt voor in bijna alle biotopen, maar waar aanwezig wordt de voorkeur gegeven aan bossen en wateren (Dietz et al., 2011).

- Foerageergebied: binnen een straal van 2-5 km van de verblijfplaats, gesloten tot halfopen landschap, op 1 tot 8 m langs de vegetatie. Langs opgaande elementen in groene bebouwde omgeving, langs kanalen, vaarten, in tuinen en parken met vijvers, in lanen, tussen

boomkruinen, boven open plekken in bos, langs de bosrand (vooral oude voedselrijke loofbossen), straatlantaarns, bomenrijen, singels, houtwallen en holle wegen. Waterpartijen en beschutte oevers zijn favoriet als jachtgebied.

- Vliegroutes: volgen zoveel mogelijk lijnvormige structuren.

- Voedsel: voornamelijk muggen, dansmuggen, schietmotten, maar ook haften, gaasvliegen, nachtvlinders en soms ook kevers.

Habitatkaart

Bovenstaande habitatfactoren zijn op een zo goed mogelijke manier geïntegreerd in de habitatkaart gemaakt door de heer H. Meeuwsen.

Beheer en inrichtingshandelingen/knopfactoren

Er moet rekening gehouden worden met vleermuizen bij de renovatie van oude woonwijken (bijvoorbeeld na-isolatie), waarbij openingen die voor overwinterings- en zomerverblijfplaatsen zorgen, blijven behouden of worden gemitigeerd. Ook de plaatsing van windturbines kan nadelig zijn voor deze soort. (Ottburg et al., 2014)

- Preservation of riparian habitats and low-intensity agriculture, promoting spatial and temporal heterogeneity

- Reduction of pesticide spreading

- Establishment and appropriate management of gardens and parks in built-up areas. (UNEP/EUROBATS, 2015)

Beheer:

- verlagen slachtofferrisico bij windturbines

- behoud van openingen overwinterings- en zomerverblijfplaatsen bij renovaties - geen na-isolatie, indien toch noodzakelijk mitigatie en compensatie

- behoud van oevervegetaties en extensieve landbouw - beperking van pesticideverspreiding

Inrichting:

- aanleg bomenrijen/houtwallen

- doorsnijding lijnvormige elementen aanpakken m.b.v. hopover/tunnel/omleiden/groene brug, aangepaste verlichting en aangepaste begroeiing (Limpens et al., 2010)

- bevorderen insecten door aanleg beschutte waterpartijen, (waard)planten nachtvlinders e.d.

- aanleg en doelmatig beheer van tuinen en parken in bebouwd gebied - ophangen van platte kasten of meervoudige kasten (Korsten, 2012) Parameters Model for Nature Policy (MNP)

- oppervlakte sleutelgebied: ? - lokale fusieafstand: 2000 m (Broekmeijer et al. 2015) Literatuur

Broekmeyer, M.E.A., M.H.C. van Adrichem, R. Pouwels, R. Jochem (2015). Soortmanagementplannen en de Habitatrichtlijn: Ruimtelijke onderbouwing duurzaamheid populaties Gewone dwergvleermuis. Alterra-rapport 2608. Alterra Wageningen UR, Wageningen.

Dietz, C., O. von Helversen, D. Nill (2011). Vleermuizen - Alle soorten van Europa en Noordwest-Afrika. De Fontein/Tirion Uitgevers B.V., Utrecht.

Korsten, E. (2012). Vleermuiskasten. Toepassing, gebruik en succesfactoren. Rapport nr. 12-156. Bureau Waardenburg, Culemborg.

Limpens, H., J. Regelink & R. Koelman (2010). Vleermuizen en planologie. Cursusmap, Zoogdiervereniging, Nijmegen.

Ottburg, F.G.W.A. & C.A.M. van Swaay (eds, 2014). Favourable Reference Values for population size and range for the species listed in Annexes II, IV and V of the Habitats Directive. Wageningen, Statutory Research Tasks Unit for Nature & the Environment (WOT Natuur & Milieu), WOt-technical report 124. Web:

European environment information and observation network (Eionet) (2014). Species assessments at EU biogeographical level. Geraadpleegd op 01-07-2017 via

http://bd.eionet.europa.eu/article17/reports2012/species/summary/

NDFF & Zoogdiervereniging (2017). Zoogdiervereniging Verspreidingsatlas Zoogdieren. Geraadpleegd op 01- 07-2017 via https://www.verspreidingsatlas.nl/zoogdieren

Vleermuiswerkgroep Nederland. Geraadpleegd op 01-07-2017 via http://www.vleermuis.net

UNEP/EUROBATS (2015). DRAFT Guidance on the Conservation and Management of Critical Feeding Areas. Geraadpleegd op 01-07-2017 via

http://www.eurobats.org/sites/default/files/documents/pdf/Meeting_of_Parties/Doc.MoP7_.16.Annex- Draft%20Guidance%20CriticalFeeding%20Areas.pdf

Gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus)