• No results found

De grote modderkruiper is een langgerekte vis, tot 30 centimeter, uit de familie van de

modderkruipers (Cobitidae). De soort heeft tien tastdraden op de kop en lijkt hierdoor enigszins op de kleine modderkruiper. In de paaitijd is het mannetje van de grote modderkruiper oranjekleurig. Hij heeft dan aan het einde van zijn lichaam aan weerskanten oranje, ovaalvormige excretiebulten. In de volksmond wordt de grote modderkruiper ook wel ‘fluitaal’, ‘aalpieper’, ‘donderaal’ of ‘weeraal’ genoemd. De eerste twee namen duiden op het fluitende geluid dat de vis maakt als hij wordt opgepakt. Dit geluid wordt veroorzaakt door lucht die via de anus de darmen verlaat (Ottburg, 2008a). De darm van de grote modderkruiper fungeert als een soort long om zuurstof op te nemen, naast opname via de huid en de kieuwen. De volksnamen ‘weeraal’ en ‘donderaal’ heeft de vis te danken aan het feit dat zij onrustig wordt bij luchtdrukschommelingen; daarom werd hij vroeger wel door boeren in wekflessen gehouden als een soort barometer.

Kleine grote modderkruipers worden zelden gevangen. Bij jonge exemplaren zijn nog restanten van het larvestadium zichtbaar, namelijk een vinzoom rondom het lichaam. Op de foto hierboven is dit voor de rugvin, tussen de rugvin en de staartvin goed te zien. Ook bevindt dit kenmerk zich nog aan de onderkant van het lichaam, alleen is dit minder duidelijk zichtbaar op de foto. Vanaf lengtes van 50 millimeter is deze zoom helemaal opgenomen in het lichaam en niet meer zichtbaar. Foto’s: Fabrice Ottburg ©.

In Nederland is de soort in alle provincies aangetroffen met uitzondering van Zeeland. De meeste waarnemingen (34%) zijn afkomstig uit het rivierengebied en de hogere zandgronden (29%) (Kranenbarg en De Bruin, 2009). Ze is plaatselijk talrijk in West-Brabant, de laagveengebieden van Noordwest-Overijssel en in boezemwateren in het rivierengebied. Eén van de grootste populaties wordt aangetroffen in de Zouweboezem, een natuurreservaat bij Ameide, waar de vis het hoofdmenu vormt voor de purperreiger (Ardea purpurea). In het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) scoort de soort voor de landelijke trend in verspreiding ‘Goed’ (CBS, 2017).

Verspreidingsbeeld grote modderkruiper. Bron: Stichting RAVON.

Habitatfactoren

De grote modderkruiper leeft in ondiep, stilstaand of zeer langzaam stromend water, waarin op de bodem een dikke modderlaag en veel planten aanwezig zijn. De soort wordt het meest aangetroffen in kleine wateren, vooral in poldersloten met een goede waterkwaliteit. Vaak betreft het locaties met kwelwater en/of bicarbonaatrijk water. Ook komt de soort voor in langzaam stromende rivieren en in beken. De vis paait van maart tot eind juni op ondiepe plekken, doorgaans dicht langs de oevers in holten of onder de beschutting van overhangende begroeiing of drijvende watervegetatie. Eieren worden zowel in de watervegetatie als op kaal substraat afgezet (Van Eijk en Zekhuis, 2002). De eitjes komen na acht tot negen dagen uit. De jonge vissen zijn na twee jaar geslachtsrijp, bij een lengte van 15 centimeter. Net als de kleine modderkruiper vindt de soort zijn voedsel in de bodem, waarbij ze allerlei kleine dieren eet, zoals wormen, watervlooien, muggenlarven en kreeftjes. De vis is ‘s nachts actief en verblijft overdag in de bovenste bodemlaag, die behalve modder veel afstervend organisch materiaal (sapropelium) bevat. De grote modderkruiper heeft verschillende aanpassingen om lange tijd in de modderlaag te overleven, ook als de waterlaag opdroogt. De levensfuncties worden op dat moment tot een minimum beperkt, waarbij de vis op een levend fossiel gaat lijken (vandaar haar wetenschappelijke naam); een dikke slijmlaag beschermt haar tegen uitdroging en zuurstof wordt vrijwel uitsluitend opgenomen via huidademhaling.

Habitatkaart

− Laagdynamische milieus in rivierengebied en beekdalen. Hiermee worden de

overstromingsvlakten bedoeld van rivieren en beken. Voor het rivierengebied gaat het om de volgende landschappelijke elementen die van het belang zijn:

o Laagdynamische buitendijks geïsoleerde systemen. o Afgesneden meanderbochten en restgeulen. o Centrale kommen en laagveengebied. o Regionale beeksystemen.

o Flanken hogere zandgronden en overlaten.

− Poldersloten in agrariërs gebied. Bij voorkeur agrarische gebieden die binnen de verspreiding van de grote modderkuiper gelegen zijn en waar nog geen ruilverkaveling is toegepast. Let op! Polders gelegen op zeekleigrond vallen buiten deze exercitie. Van oorsprong betreft dit gebieden waar kreken en later sloten vaak brak zijn en grote modderkruipers niet voorkomen. Dit is bijvoorbeeld het geval in Noord-Holland waar de grote modderkruiper een zeldzame verschijning is en boven het Noordzeekanaal niet wordt aangetroffen.

− Kwelkaart/kwelvensters.

− Poldersloten die rijk begroeid zijn met water- en oeverplanten. Bij voorkeur meer dan 8 soorten waterplanten.

Inrichtings- en beheershandelingen/knopfactoren Inrichting:

- Behoud en inrichting van groene oevers.

- Connectiviteit tussen verschillende watertypen. Uitwisseling van onderlinge populaties. - Oever- en waterplantenrijke wateren, sloten.

- Geleidelijke gradiënt van water naar land (Limes divergens). - Aanleggen van verbindingszones aquatisch habitat.

- Aanleggen van natuurvriendelijke oevers (NVO's) in alle mogelijke varianten (nat, droog en half om half).

- Aanleggen van overwinteringsputten voor vissen.

- Verhoging waterpeil en/of vernatten van de omliggende percelen. Beheer:

- Gefaseerd schonen en baggeren in ruimte en tijd.

- Kleinschalig werken (inhaalslag en achterstalligbeheer dient vaak als excuus om grootschalig en goedkoop te beheren).

- Goede waterkwaliteit (verbeteren van de waterkwaliteit). - Voorkom bemesting (lozingen).

- Verwijderen van exoten zoals zonnebaars, Amerikaanse rivierkreeften, watercrassula e.d. - Watergebruik uit sloten om agrarisch land te besproeien in warme periodes (zomer),

waardoor fauna de sloot uit wordt gepompt en op het land terecht komt.

- Gebruik van eco-vriendelijke baggerpomp zonder vleugels (in tegenstelling tot baggerpomp met vleugels of hydraulische bak).

Beleid:

- Vrijwilligers en professionals die bijdragen aan de NEM-monitoring (Netwerk Ecologische Monitoring) voor inzicht landelijke trends (CBS en PGO Stichting Ravon).

- Vrijwilligers en professionals kunnen bijdrage aan inventarisatie onderzoek ten behoeve van verspreidingsbeelden van de soort via PGO Stichting Ravon.

- Vrijwilligers kunnen via organisaties als IVN Nederland of KNNV kennis verspreiden aan scholieren, burgers, bedrijven, instanties e.d. door het geven van lezingen, excursies, ontwikkelen van lespakketten e.d.

- Meetnet Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb). Inrichting & Beleid:

- Opstellen van een 'polderplan' voor inrichting en beheer betreffende doelsoorten in poldergebieden (veenweidegebieden).

Literatuur

Ottburg, F.G.W.A., 2008a. Grote modderkruiper (Misgurnus fossilis) In: Janssen, J.A.M. en H.J. Schaminée, 2008. Europese Natuur in Nederland. Soorten van de Habitatrichtlijn. Tweede sterk herziene en uitgebreide druk. KNNV Uitgeverij, Zeist. P. 183.

Kranenbarg, J. en A. de Bruin, 2009. Verspreiding en achteruitgang van de grote modderkruiper in een historisch perspectief. RAVON Tijdschrift 33, jaargang 11, nummer 3: 44-48.

Arts, G., R. Verdonschot, G. Maas, H. Massop, F.G.W.A. Ottburg en E, Weeda, 2016. Herstel en ontwikkeling van laagdynamische, aquatische systemen in het rivierengebied. OBN-rapport nr. 2016/OBN205-RI.128p. CBS (2017). Meetprogramma’s voor flora en fauna. Kwaliteitsrapportage NEM over 2016. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag.

Kleine modderkruiper (Cobitis taenia)