• No results found

De laatvlieger jaagt boven open tot halfopen landschap, vooral in de beschutting van opgaande elementen zoals bosranden, heggen en lanen. Hij vliegt vaak op 5 - 10 m. hoogte, maar soms ook wel hoger tussen de boomtoppen. De laatvlieger vliegt meestal op enige afstand van de vegetatie boven (vochtige) graslanden en weilanden, langs kanalen en vaarten, in tuinen en in parken met vijvers. Bij windstil weer wordt het open gebied belangrijker. In dorpen en aan de rand van steden kan men in de schemering laatvliegers rond lantaarnpalen, in tuinen en in parken zien jagen. Laatvliegers vangen insecten hoofdzakelijk uit de lucht, maar pakken soms ook prooien van bladeren of van de grond. Ze vangen voornamelijk grotere soorten nachtvlinders, kevers en muggen.

Kraamkolonies komen voor zover bekend alleen in gebouwen voor. Ze wonen in de spouwmuur, achter de betimmering, onder daklijsten en dakpannen of onder het lood rondom de schoorsteen. Soms worden ze ook op zolders aangetroffen. In vleermuiskasten worden laatvliegers zelden aangetroffen. Solitaire mannetjes worden soms achter vensterluiken gevonden. In de paartijd (september-oktober) worden vergelijkbare verblijven gebruikt. Er worden dan ook kleine groepjes laatvliegers op plaatsen gevonden waar ze in de zomer niet zaten. De (kraam)groepen bestaan meestal uit enkele tientallen en zelden uit meer dan 150 dieren. Laatvliegers bewonen een netwerk van verschillende huizen die op een afstand van hooguit enkele honderden meters van elkaar liggen. Ze verhuizen soms wel, maar zijn in principe erg plaats- en gebiedstrouw. Soms wordt één huis jaar na jaar als zomer- en winterverblijf gebruikt. De jachtgebieden liggen in een straal van 1 tot 5 km (zelden meer) rondom de kolonie. Vliegroutes volgen waar mogelijk lijnvormige structuren, maar laatvliegers vliegen bij gunstige weersomstandigheden ook wel grote afstanden door open gebied. In de winter zoeken laatvliegers nauwe en relatief droge plaatsen op zoals spouwmuren, spleten en scheuren in zolders, oude kelders en soms ook kieren dicht bij de ingang van grotten.

De laatvlieger geldt als een standvleermuis, die zich verplaatst over enkele kilometers, tot hooguit 45 km.

De staat van instandhouding voor 2007-2012 was matig ongunstig; de gunstige referentiewaarde voor de populatieomvang is meer dan 25000 volwassen individuen

(http://bd.eionet.europa.eu/article17/reports2012/species/summary/).

Habitatfactoren

Abiotisch:

- Winterverblijf & paarverblijf: gebouwen (spouwmuren, spleten en scheuren in zolders, oude kelders) en soms ook kieren dicht bij de ingang van grotten.

- Kraamverblijf & zomerverblijf: gebouwen (spouwmuur, achter de betimmering, onder daklijsten en dakpannen of onder het lood rondom de schoorsteen, soms ook op zolders). Literatuur buitenland: Vooral spleten en scheuren in zolders (Simon et al., 2004, blz 71). - Bewonen een netwerk van verschillende huizen die op een afstand van hooguit enkele

honderden meters van elkaar liggen. Ze verhuizen soms wel, maar zijn in principe erg plaats- en gebiedstrouw.

- De kolonies lijken begrensd tot bepaalde dorpen en uitwisseling tussen kolonies is zo zeldzaam dat het niet kon worden waargenomen. Verhuizingen naar zomerverblijven of paarverblijven kon echter regelmatig worden geregistreerd (Simon et al., 2004, blz 164). - Standvleermuis, die zich verplaatst over enkele kilometers, tot hooguit 45 km .

- Vliegroutes < 10 km; (Limpens et al., 2010) migratieroutes: doorgaans minder dan 40-50 km tussen zomer en winterverblijf (Hutterer et al., 2005).

Biotisch:

- Habitat: komt in het gehele spectrum van biotopen voor en is weinig afhankelijk van bos (Dietz et al., 2011).

- Foerageergebied: binnen een straal van 1 tot 5 km rondom de kolonie. Boven open tot halfopen landschap, in de beschutting van opgaande elementen zoals bosranden, heggen en lanen. Op 5 - 10 m. hoogte, soms ook wel hoger tussen de boomtoppen. (Vochtige)

graslanden en weilanden, kanalen en vaarten, tuinen en in parken met vijvers. Bij windstil weer wordt het open gebied belangrijker. In dorpen en aan de rand van steden rond lantaarnpalen, in tuinen en in parken.

- Vliegroutes: Vliegroutes volgen waar mogelijk lijnvormige structuren, maar laatvliegers vliegen bij gunstige weersomstandigheden ook wel grote afstanden door open gebied. - Voedsel: grotere soorten nachtvlinders, kevers en muggen.

Habitatkaart

Bovenstaande habitatfactoren zijn op een zo goed mogelijke manier geïntegreerd in de habitatkaart gemaakt door de heer H. Meeuwsen.

Beheer en inrichtingshandelingen/knopfactoren

Er moet veel meer rekening gehouden worden met vleermuizen bij de renovatie van oude woonwijken, waarbij openingen die voor overwinterings- en zomerverblijfplaatsen zorgen, blijven behouden of worden gemitigeerd. Het gebruik van ontwormingsmiddelen bij paarden, koeien en varkens dient tegengegaan te worden (Carravieri & Scheifler 2012; Downs & Sanderson, 2010; Madsen et al., 2010). Minder koeien in de wei zorgt voor afname van prooidieren en daarmee tot de afname van foerageergebied voor de laatvlieger (Catto et al., 1995, 1996). (Ottburg et al., 2014) De grootste bedreigingen vormen vernietiging en verstoring van de zomerverblijven

(renovatiewerkzaamheden en onderhoud aan daken en gebouwen, ingebruikname van zolders, afsluiten

van in- en uitvliegopeningen op zolders voor vogels en verlichting van in- en uitvliegopeningen), fragmentatie van het landschap (vernietiging en doorsnijding pendelroutes door kap van bomen of het opruimen of fragmenteren van verbindende landschapselementen), slachtofferrisico bij wegen en windmolenparken en verlies en aantasting van de jachthabitat (scheuren van grasland, dempen van kleine wateren). (Zoogdiervereniging VZZ, 2007)

Beheer:

- behoud of compensatie van openingen overwinterings- en zomerverblijfplaatsen bij renovaties - tegengaan van gebruik van ontwormingsmiddelen bij paarden, koeien en varkens

- meer koeien (vee?) in de wei voor toename prooidieren en toename geschikt foerageergebied - tegengaan fragmentatie van het landschap (vernietiging en doorsnijding van pendelroutes

door kap van bomen of het opruimen of fragmenteren van verbindende landschapselementen) - verlagen slachtofferrisico bij wegen

- verlagen slachtofferrisico bij windmolenparken

- tegengaan verlies en aantasting van de jachthabitat (scheuren van grasland, dempen van kleine wateren)

- geen na-isolatie, indien toch noodzakelijk mitigatie en compensatie Inrichting:

- doorsnijding lijnvormige elementen aanpakken m.b.v. hopover/tunnel/omleiden/groene brug, aangepaste verlichting en aangepaste begroeiing (Limpens et al., 2010)

- bevorderen insecten door aanleg beschutte waterpartijen, (waard)planten nachtvlinders e.d. - vleermuiskasten kunnen in bepaalde gevallen succesvol zijn bij renovaties (Korsten, 2012) Parameters Model for Nature Policy (MNP)

- oppervlakte sleutelgebied: ?

- lokale fusieafstand: voorstel 500m (zie onder).

De kolonies lijken begrensd tot bepaalde dorpen en uitwisseling tussen kolonies is zo zeldzaam dat het niet kon worden waargenomen. Verhuizingen naar zomerverblijven of paarverblijven kon echter regelmatig worden geregistreerd (Simon et al., 2004, blz 164). Afstand tussen kraamverblijven in twee verschillende dorpen in Duitsland was maximaal 350 m (Simon et al., 2004, blz 161). Literatuur

Dietz, C., O. von Helversen, D. Nill (2011). Vleermuizen - Alle soorten van Europa en Noordwest-Afrika. De Fontein/Tirion Uitgevers B.V., Utrecht.

Hutterer R., T. Ivanova, C. Meyer-Cords, L. Rodrigues. (2005). Bat migrations in Europe: a review of banding data and literature. Bonn: German Agency for Nature Conservation.

Korsten, E. (2012). Vleermuiskasten. Toepassing, gebruik en succesfactoren. Rapport nr. 12-156. Bureau Waardenburg, Culemborg.

Limpens, H., J. Regelink & R. Koelman (2010). Vleermuizen en planologie. Cursusmap, Zoogdiervereniging, Nijmegen.

Ottburg, F.G.W.A. & C.A.M. van Swaay (eds, 2014). Favourable Reference Values for population size and range for the species listed in Annexes II, IV and V of the Habitats Directive. Wageningen, Statutory Research Tasks Unit for Nature & the Environment (WOT Natuur & Milieu), WOt-technical report 124. Simon, M., S. Huttenbügel en J. Smit-Viergutz (2004). Ecology and conservation of bats in villages and towns. Schriftenreihe für Landschaftspflege und Natuurschutz. Heft 77. Bundesambt für Naturschutz, Bonn. Zoogdiervereniging VZZ (2007). Basisrapport voor de Rode Lijst Zoogdieren volgens Nederlandse en IUCN criteria. VZZ rapport 2006.027. Zoogdiervereniging VZZ, Arnhem.

Web:

European environment information and observation network (Eionet) (2014). Species assessments at EU biogeographical level. Geraadpleegd op 01-07-2017 via

http://bd.eionet.europa.eu/article17/reports2012/species/summary/

NDFF & Zoogdiervereniging (2017). Zoogdiervereniging Verspreidingsatlas Zoogdieren. Geraadpleegd op 01- 07-2017 via https://www.verspreidingsatlas.nl/zoogdieren

Meervleermuis (Myotis dasycneme)