• No results found

In West- en Noord-Nederland is de rietzanger een veelvoorkomende broedvogel. De rietzanger broedt in moerasgebieden, rietlanden en rietkragen, zelfs als deze relatief klein van omvang zijn (rietkragen langs sloten in stedelijk/landelijk gebied). Krap de helft van de populatie broedt in Natura 2000 gebieden, met de grootste aantallen in Meren en Moerassen zoals de Wieden, Lauwersmeer, Weerribben, Alde Faenen en de Oostvaardersplassen.

In Oost-Nederland is de rietzanger schaars. De populatietrend in Nederland is deels afhankelijk van de hoeveelheid neerslag in de Sahel, aangezien deze de winteroverleving sterk beïnvloedt. Hierbij geldt dat uitbundige regenval in de Sahel wordt gevolgd door forse aantallen rietzangers in Nederland en grote droogte leidt tot een lager aantal broedparen. Daarnaast is het gebruik van – in Europa inmiddels verboden – bestrijdingsmiddelen in het Sahel gebied sterk van invloed op de

populatieomvang. De soort prefereert een habitat dat bestaat uit overjarig riet, in combinatie met nieuw riet en verruigde, kruidenrijke vegetaties. Tijdens het broedseizoen foerageert de rietzanger op insecten en ongewervelden die zich in de onderste helft van de vegetatie bevinden. Buiten het broedseizoen vormen ook zaden een deel van het dieet.

Deze kaart is gebaseerd op de Atlas van de Nederlandse Broedvogels (Sovon 2002). Per atlasblok van 5x5 km is er een schatting van het aantal broedparen gegeven.

Staat van instandhouding

Natura 2000 doel (bijlagen document LNV 2006): Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud

populatie van ten minste 20.000 paren.

Staat van instandhouding (broedvogel): De Staat van Instandhouding van de Rietzanger als

broedvogel in Nederland is gunstig. Beoordeling Staat van Instandhouding

Populatie Verspreiding Leefgebied Toekomst Eindoordeel

gunstig gunstig gunstig gunstig gunstig

Habitatfactoren (broedhabitat)

De rietzanger broedt in rietvelden en rietkragen en heeft een sterke voorkeur voor overjarig riet. Daarnaast is de aanwezigheid van verruigde kruidenrijke vegetaties gunstig, aangezien deze een geschikt foerageerhabitat vormen. Grootschalige rietvelden kunnen ontstaan in laaggelen en/of vochtige delen van het landschap. Daarnaast worden rietkragen vanaf +/- 2 meter breed gebruikt als

broedplek, zowel in de stedelijke als agrarische omgeving. De aanwezigheid van voldoende insecten is van belang, maar aan deze habitatseis wordt relatief snel voldaan, aangezien de rietzanger een breed dieet heeft.

Habitatkaartelementen

Uit voorgaande karakterisering valt af te leiden dat de volgende bestanden bruikbaar zijn om het voorkomen van het habitat te beschrijven:

ANLb2016: Natuurvriendelijke oever, rietzoom en klein rietperceel (SCAN-GIS)

Top10NL: Sloten waarbij per landschapstype kan worden aangenomen welk aandeel rietoever

aanwezig is. In het verleden is aanvullend op de Topkaart een rietkaart van Nederland gemaakt. Het is ook met satellietbeelden nog steeds lastig riet te onderscheiden, maar de kans dat dit wel lukt wordt groter met de jaren. Of sloten en oever een vitale rietvegetatie hebben is in hoge mate afhankelijk van maaibeheer en periodiek verwijderen van boomopslag. Vrijwilligers kunnen hierbij een belangrijke rol spelen. Als in inspanningen worden gekarteerd kan daarmee het effect op soorten van rietoever worden beschreven.

Inrichtings- en beheershandelingen/knopfactoren Inrichting:

- Rietlanden: grootschalige verdroging voorkomen. Waterhuishouding dient goed op orde te zijn.

- Rietkragen: Ruimte creëren voor het ontstaan van rietkragen in stedelijk en agrarisch gebied. Dit kan worden gedaan door de oevervegetatie niet op te nemen in het reguliere maaibeheer. Daarnaast bevordert het creëren van geleidelijk oplopende (natuurvriendelijke) oevers het ontstaan van een vitale rietkraag.

Beheer:

- Gefaseerd maaien van rietlanden en rietkragen. Rotatie dusdanig inrichten dat alle delen van het rietland eens in de twee tot drie jaar worden gemaaid. Hierdoor ontstaat een mix van overjarig en jong riet en wordt het voortbestaan van het rietland op lange termijn gewaarborgd.

- Het maaibeheer van bermen in de nabijheid van rietkragen extensiveren (1 tot 2 keer per jaar maaien). Hierdoor kunnen meer kruiden- en insectenrijke vegetaties ontstaan die een

geschikt foerageerhabitat vormen voor de rietzanger. Beleid:

- Vrijwilligers en professionals kunnen bijdragen aan de BMP tellingen (Broedvogel Monitoring Project) als onderdeel van de NEM-monitoring (Netwerk Ecologische Monitoring) voor inzicht in landelijke trends.

- Vrijwilligers kunnen via organisaties als IVN Nederland of KNNV kennis verspreiden aan scholieren, burgers, bedrijven, instanties e.d. door het geven van lezingen, excursies, ontwikkelen van lespakketten e.d.

- Meetnet Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb).

- Burgerinitiatieven kunnen wellicht inspelen op het beheren van kleinschalige rietkragen en rietlanden in de stedelijke en agrarische omgeving.

Gidssoort

De rietzanger komt zowel voor in kwalitatief hoogwaardige en grootschalige rietlanden als in zeer kleinschalige rietkragen. De aanwezigheid van de rietzanger in relatief kleinschalige rietlanden en kragen gaat vaak gepaard met andere, weinig kritische rietvogels zoals de kleine karekiet en in mindere mate de rietgors.

LARCH-normen (NVK2011):

- norm SG sleutelgebied: 50 ha of 100 reproductieve eenheden - lokale fusieafstand: 50m

Bronnen

BIBBY C. J. 1978. Some breeding statistics of Reed and Sedge warblers. Bird Study 25: 207-222.

Graveland, J. (1997). Dichtheid en nestsucces van Kleine Karekiet Acrocephalus scirpaceus en Rietzanger A. schoenobaenus in jong en overjarig riet. Limosa 70: 151-162.

INBO Rietzanger: Verspreiding, aantallen en trends in Vlaanderen

Oosterhuis, R. (2010). Rietzangers rond het Leekstermeer. De grauwe gors: 2010-3. www.sovon.nl/nl/soort/12430

Vogelbescherming Nederland. (2006). Soortbeschermingsplan Moerasvogels. Rapport Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Directie Natuur.

Ward, D. (1992). Reedbeds for wildlife: Proceedings of a conference on creating and managing reedbeds wIth value for wildlife, 15th November 1991, Histon (UK). RSPBlUniversity of Bristol, Bristol.

Slechtvalk (Falco peregrinus)