• No results found

Een groot gedeelte van de tijd foerageren ze in bos - bij voorkeur loofbos of gemengd bos -, maar recente studies tonen aan dat ook meer open gebieden een aanzienlijk deel uitmaken van het jachtbiotoop. In tegenstelling tot de gewone grootoorvleermuis jaagt de grijze grootoorvleermuis ook rond straatverlichting. De beide grootoorvleermuizen jagen in dezelfde gebieden en kunnen op dezelfde manier hun prooien vangen. Uit analyse van het voedsel blijkt dat er toch verschillen zijn tussen beide soorten. De grijze grootoorvleermuis vangt in verhouding meer vliegende prooien (vooral nachtvlinders). Uit mestonderzoek blijkt dat vooral het aantal vlinders beduidend hoger is dan bij de gewone grootoorvleermuis. Grotere nachtvlinders (zoals nachtuilen) blijken geliefde prooien en verder nog tweevleugeligen en kevers, met daarbij grotere soorten zoals de meikever.

Zomerverblijfplaatsen van de grijze grootoorvleermuis zijn tot op heden enkel in gebouwen aangetroffen. Ook deze soort, die over het algemeen als meer warmteminnend wordt beschouwd, kiest voor warme, grote zolders van bijvoorbeeld kerken en kastelen. Bij de beide soorten valt dan ook de sterke voorkeur op voor een dakbedekking van zwarte leisteen, omdat de temperatuur er hoger is. De grijze grootoorvleermuis is veel meer gebonden aan de menselijke omgeving. Waarnemingen op kerkzolders in Limburg wijzen er op dat de 2 soorten wel op dezelfde zolder verblijven, maar dat de dieren niet onderling mengen. De grijze grootoorvleermuizen hangen ook vaak in de nok van het dak, maar minder weggekropen tegen de balken. De grijze grootoorvleermuis wordt zelden in clusters teruggevonden en mogelijk is dit de reden waarom ze, nog veel meer dan de gewone

grootoorvleermuis, warme kolonieplaatsen opzoekt en in haar verspreiding beperkt is tot warmere regio’s. Bij hoge temperaturen hangen de dieren (beide soorten) apart, niet meer in de nok, maar lager op de zolder en met hun vleugels open om af te koelen.

De uitvliegende dieren vliegen onmiddellijk naar de beschutting van aanwezige landschapselementen (hagen, houtkanten, een muur, ...). De meeste dieren foerageren binnen een straal van 1,5 tot 2,5 km rond de kolonieplaats, maar ze kunnen ook verder vliegen (tot 5 km). Open gebied wordt in een golvende vlucht, op vrij lage hoogte, overgestoken.

De grootoorvleermuizen zijn koudetolerant en ze overwinteren in een breed scala aan verblijfplaatsen. Ze worden in de klassieke winterverblijfplaatsen - zoals forten, ijskelders, bunkers en mergelgroeven - teruggevonden, maar even goed in halfopen kunstgrotjes, gewone kelders, gewone huizen. In

verhouding tot de andere soorten zijn de aantallen die in deze klassieke winterverblijfplaatsen worden gevonden zeer klein en vermoedelijk verblijven de grootoorvleermuizen tijdens de winter ook in holle bomen en andere plaatsen. Ook op de zomerverblijfplaatsen worden tijdens de winter dieren

teruggevonden, weggekropen tussen de balken of in spleten van de dikke kerkmuren.

De beide grootoorvleermuizen worden gerekend tot de standvleermuizen. Ze leggen hooguit enkele kilometer af tussen hun winter- en zomerverblijfplaatsen. De langste afstand die werd waargenomen, bedraagt 62 km voor de grijze grootoorvleermuis.

De staat van instandhouding voor 2007-2012 was zeer ongunstig; de gunstige referentiewaarde voor de populatieomvang is veel meer dan (>>) 350 volwassen individuen

https://www.verspreidingsatlas.nl/8496206

Habitatfactoren

Abiotisch (deels biotisch)

- Winterverblijf & paarverblijf: warmte-gebufferde objecten (forten, ijskelders, bunkers en mergelgroeven), maar ook halfopen kunstgrotjes, gewone kelders, gewone huizen, holle bomen en ook weggekropen op zomerverblijfplaatsen.

- Kraamverblijf & zomerverblijf: gebouwen (warme, grote zolders van bijvoorbeeld kerken en kastelen)

- Verhuizen voornamelijk naar naastgelegen verblijfplaatsen (Simon et al., 2004, blz 170). - Ze leggen hooguit enkele kilometer af tussen hun winter- en zomerverblijfplaatsen. De

langste afstand die werd waargenomen, bedraagt 62 km voor de grijze grootoorvleermuis. - Vliegroutes <5 km; migratieroutes tot 30 km (Limpens et al., 2010).

Biotisch

- Habitat: gebonden aan menselijke nederzettingen (vleermuis.net).

- Foerageergebied: bij voorkeur loofbos of gemengd bos, maar ook meer open gebieden, ook rond straatverlichting. Vaak binnen een straal van 1,5 tot 2,5 km rond de kolonieplaats, maar ze kunnen ook verder vliegen (tot 5 km).

- Vliegroutes: lijnvormige landschapselementen zoals hagen, houtkanten, muren.

- Voedsel: vliegende prooien zoals grotere nachtvlinders (zoals nachtuilen), tweevleugeligen en kevers, met daarbij grotere soorten zoals de meikever.

Habitatkaart

Bovenstaande habitatfactoren zijn op een zo goed mogelijke manier geïntegreerd in de habitatkaart gemaakt door de heer H. Meeuwsen.

Beheer en inrichtingshandelingen/knopfactoren

De grootste bedreigingen vormen vernietiging en verstoring van de zomer- en winterverblijven (renovatiewerkzaamheden en onderhoud aan daken en gebouwen, ingebruikname van zolders, afsluiten van in- en uitvliegopeningen op zolders voor vogels en verlichting van in- en

uitvliegopeningen), fragmentatie van het landschap (vernietiging en doorsnijding van pendelroutes door kap van bomen of het opruimen of fragmenteren van verbindende landschapselementen) en verlies en aantasting van de jachthabitat (grootschalig bosbeheer, kaalslag, scheuren van grasland, dempen van kleine wateren) (Zoogdiervereniging VZZ, 2007).

Beheer

- tegengaan vernietiging en verstoring van de zomer- en winterverblijven

(renovatiewerkzaamheden en onderhoud aan daken en gebouwen, ingebruikname van zolders, afsluiten van in- en uitvliegopeningen op zolders voor vogels en verlichting van in- en uitvliegopeningen, na-isolatie van huizen, het vellen van bomen in bossen en lanen en onderhoudswerkzaamheden en recreatief gebruik van winterverblijven)

- tegengaan fragmentatie van het landschap (vernietiging en doorsnijding pendelroutes door kap van bomen of het opruimen of fragmenteren van verbindende landschapselementen); - tegengaan verlies en aantasting van de jachthabitat (grootschalig bosbeheer, kaalslag,

scheuren van grasland, dempen van kleine wateren). - nalaten van gebruik bestrijdingsmiddelen (Dietz et al., 2011)

Inrichting

- aanleg/behoud lijnvormige structuren tussen verblijfplaatsen en foerageergebied

- doorsnijding lijnvormige elementen aanpakken m.b.v. hopover/tunnel/omleiden/groene brug, aangepaste verlichting en aangepaste begroeiing (Limpens et al., 2010)

- bevorderen insecten door aanleg beschutte waterpartijen, (waard)planten nachtvlinders e.d. - toepassen van vleermuisvriendelijke houtverduurzamingsmiddelen (Dietz et al., 2011) - aanleg/behoud van gordels van fruitbomen en extensief gebruikte weiden, zoals soortenrijke

hooilanden (Dietz et al., 2011)

Parameters Model for Nature Policy (MNP) - oppervlakte sleutelgebied: ?

- lokale fusieafstand: ? Literatuur

Dietz, C., O. von Helversen, D. Nill (2011). Vleermuizen - Alle soorten van Europa en Noordwest-Afrika. De Fontein/Tirion Uitgevers B.V., Utrecht.

Limpens, H., J. Regelink & R. Koelman (2010). Vleermuizen en planologie. Cursusmap, Zoogdiervereniging, Nijmegen.

Simon, M., S. Huttenbügel en J. Smit-Viergutz (2004). Ecology and conservation of bats in villages and towns. Schriftenreihe für Landschaftspflege und Natuurschutz. Heft 77. Bundesambt für Naturschutz, Bonn. Verkem, S., J. De Maeseneer, B. Vandendriessche, G. Verbeylen & S. Yskout (2003). Zoogdieren in Vlaanderen. Ecologie en verspreiding van 1987 tot 2002. Natuurpunt Studie en JNM-Zoogdierenwerkgroep, Mechelen en Gent, België.

Web:

European environment information and observation network (Eionet) (2014). Species assessments at EU biogeographical level. Geraadpleegd op 01-07-2017 via

http://bd.eionet.europa.eu/article17/reports2012/species/summary/

NDFF & Zoogdiervereniging (2017). Zoogdiervereniging Verspreidingsatlas Zoogdieren. Geraadpleegd op 01- 07-2017 via https://www.verspreidingsatlas.nl/zoogdieren

Ingekorven vleermuis (Myotis emarginatus)