• No results found

representativiteit: algemeen deel

3.3 Representativiteit: een concept en een definitie

In paragraaf 1.4 heb ik toegelicht van welke definitie van representativiteit ik in dit onderzoek gebruik heb gemaakt. In deze paragraaf licht ik die keuze toe.

Representativiteit is een begrip met veel betekenissen.45 In algemene zin betekent re-presentativiteit dat iets of iemand die niet aanwezig is, toch op een bepaalde manier via vertegenwoordiging aanwezig is. Pitkin heeft in de jaren ’60 van de vorige eeuw in haar boek 42 Zie ook: J. Leupen, ‘Vakbond cnv vindt een looneis vanuit de ivoren toren niet meer van deze

tijd’, FD 16 september 2016.

43 http://www.helemaalvandezetijd.nl/blog-uitgelicht-op-home/onderhandel-mee-via-whatsapp/.

44 Zie ook: P.T. de Beer, ‘Afbrokkelende legitimiteit van het poldermodel’, in: M. Keune (red.), Nog steeds een mirakel? De legitimiteit van het poldermodel in de eenentwintigste eeuw, Amsterdam:

Amsterdam University Press BV 2016, p. 89.

45 Zie hierover ook: Advies betreffende de representativiteit van organisaties van ondernemers en van werknemers in verband met de samenstelling van publiekrechtelijke colleges (advies van 19 december 1975, SER 1976/5), Den Haag: SER 1976, p. 7.

Representativiteit: een concept en een definitie 3.3 The Concept of Representation een aantal afzonderlijke, maar onderling verbonden concepten van representatie onderscheiden.46 Het eerste concept of de eerste vorm van representatie is de formele representatie en daarbij kan volgens Pitkin worden gedacht aan regels en procedures op basis waarvan een vertegenwoordiger optreedt of kan optreden alsmede aan bestaande verantwoordingsmechanismen die op dit optreden betrekking hebben.47 In het cao-recht kan hierbij worden gedacht aan de interne-besluitvormingsprocedures binnen de vakbond met betrekking tot de vertegenwoordiging van leden in het cao-overleg.

Descriptieve representatie (het tweede concept van representatie) heeft betrekking op de mate waarin gelijkenis bestaat tussen kenmerken van de vertegenwoordiger en de verte-genwoordigden en de mate waarin het optreden van de vertegenwoordiger overeenkomt met de belangen van de vertegenwoordigden.48 Vertaald naar de representativiteit van vakorganisaties in het cao-overleg kan daarbij worden gedacht aan de mate waarin het ledenbestand van een vakbond een behoorlijke afspiegeling vormt van de groep werkenden die de vakbond beoogt te vertegenwoordigen. Pitkins derde concept van representatie is de substantiële representatie en in dit concept ligt de nadruk op de mate waarin het optreden van de vertegenwoordiger daadwerkelijk overeenkomt met de belangen van de vertegenwoordigden.49 Bij de collectieve arbeidsvoorwaardenvorming kan daarbij worden gedacht aan de mate waarin een cao onder de werkenden voor wie de cao is aangegaan op een groot draagvlak kan rekenen. Tot slot spreekt Pitkin in haar werk van symbolische representatie.50 Daarbij gaat het erom of de vertegenwoordigden zich ook daadwerkelijk vertegenwoordigd voelen. De perceptie van vertegenwoordigden weegt in dit concept zwaarder dan de mate waarin zij daadwerkelijk vertegenwoordigd zijn. In dit verband wijs ik op het onderzoek naar arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van TNO uit 2013, waaruit het algemene beeld komt dat werknemers (leden en niet-leden) het belangrijk vinden dat er cao’s bestaan.51 Zij waarderen dat met een cijfer 8. Uit dit onderzoek blijkt voorts dat werknemers hun eigen cao, dat wil zeggen de cao die voor hen geldt, waarderen met een 6,8. De wijze waarop de vakbond hun (leden en niet-leden) belangen behartigt, waarderen zij met een 6,1 lager.

Op basis van de verschillende vormen van representatie die door Pitkin zijn onderscheiden, heeft Braun opgemerkt dat met betrekking tot de representativiteit van organisaties in het polderoverleg (dat wil zeggen de betrokkenheid van sociale partners bij de totstandkoming van sociaaleconomisch beleid) thans de nadruk met name ligt op een veronderstelde relatie tussen beschrijvende en substantiële representativiteit.52 De aanname is dan volgens Braun dat als organisaties ervoor zorgen dat verschillende belangen getalsmatig adequaat vertegenwoordigd zijn, dat ertoe zal leiden dat ook deze veelvoud aan belangen

46 H.F. Pitkin, The concept of representation, Berkeley: University of California Press 1967.

47 Idem, hoofdstuk 3.

48 Idem, hoofdstuk 4.

49 Idem, hoofdstuk 6.

50 Idem, hoofdstuk 5.

51 Nationale enquête arbeidsomstandigheden 2013.

52 C. Braun, ‘Het Nederlandse poldermodel langs de democratische meetlat. Over representativiteit, verantwoording en belangenvertegenwoordiging’, in: M. Keune (red.), Nog steeds een mirakel? De legitimiteit van het poldermodel in de eenentwintigste eeuw, Amsterdam: Amsterdam University Press BV 2016, p. 43.

54

Hoofdstuk 3 / Belangenbehartiging en representativiteit: algemeen deel 3.3

aan bod komt in uiteindelijke akkoorden.53 Deze aanname (en daarmee de veronderstelde relatie tussen beschrijvende en substantiële representativiteit) ligt voor een belangrijk deel ook ten grondslag aan de kritiek op de vakbonden in het cao-overleg. Vanwege de steeds eenzijdiger wordende samenstelling van het ledenbestand van vakbonden worden immers vraagtekens gezet bij de belangenbehartiging door de vakbond in het cao-overleg.

Dorssemont heeft in zijn dissertatie over de rechtspositie van representatieve werkne-mersorganisaties in 2002 een onderscheid gemaakt tussen een sociologische benadering van representativiteit (het tweede, derde en vierde concept zoals dat door Pitkin is be-schreven) enerzijds en een formele benadering (eerste concept van Pitkin) anderzijds.54 In een sociologische benadering wordt representativiteit gezien als de beweegreden van het hebben van bepaalde bevoegdheden of mogelijkheden van optreden. Bij een formele benadering wordt tot uitgangspunt genomen dat de representativiteit van een organisatie wordt beschouwd als een direct gevolg van een aan een organisatie toekomende bevoegd-heid of mogelijkbevoegd-heid van optreden, ongeacht of een organisatie een zekere achterban vertegenwoordigt en binnen de achterban gezaghebbend is. Op basis van de sociologische benadering kan volgens Dorssemont de volgende definitie van representativiteit van een organisatie worden gegeven:

“een organisatie is representatief indien ze aan een geheel van eigenschappen, hoedanigheden of kenmerken beantwoordt, die haar tot een betrouwbare of gezaghebbende woordvoerder maken van wat er leeft onder de groep van personen, niet noodzakelijk leden, die zij heet te vertegenwoordigen.”55

Jaspers heeft in een publicatie uit 2008 over de representativiteit van vakorganisaties naar deze definitie verwezen.56

In een advies (uit 1976) over de representativiteit van organisaties (in verband met de samenstelling van publiekrechtelijke colleges) overwoog de SER dat een bruikbaar begrip van representativiteit van organisaties de volgende elementen zou moeten bevatten:

● Het begrip representativiteit van een organisatie drukt een relatie uit tussen die organisatie en de groep die zij beoogt te organiseren.

● Een zodanige relatie kan alleen bestaan indien een organisatie in de groep die zij beoogt te vertegenwoordigen ook feitelijk leden heeft.

● De representativiteit van een organisatie wordt begrensd door de doelstelling van de organisatie. Alleen op het terrein dat door de doelstelling wordt afgebakend kan een organisatie representatief zijn voor de groep die zij beoogt te organiseren.57

Op basis van deze elementen gaf de SER de volgende definitie van het begrip representativiteit:

53 Idem, p. 43 en 44.

54 F. Dorssemont, Rechtspositie en syndicale actievrijheid van representatieve werknemersorganisaties, Brugge: N.V. die Keure 2002, p. 146.

55 Idem.

56 T. Jaspers, ’Representativiteit: representeren of vertegenwoordigen?’, ArA 2008, afl. 1.

57 Advies betreffende de representativiteit van organisaties van ondernemers en van werknemers in verband met de samenstelling van publiekrechtelijke colleges (advies van 19 december 1975, SER 1976/5), Den Haag: SER 1976, p. 8.

Representativiteit: een concept en een definitie 3.3

“Representativiteit van een afzonderlijke organisatie houdt in dat die organisatie voldoet aan de voorwaarden op grond waarvan zij, op het terrein door haar doelstelling bepaald, voor de groep die zij beoogt te organiseren, – in het maatschappelijk verkeer in feite wordt, dan wel op grond van een beslissing van een daartoe bij de wet aangewezen instantie dient te worden aanvaard als gesprekspartner, adviseur en pleitbezorgers en – in aanmerking kan komen om bijzondere bevoegdheden of mogelijkheden van optreden te verkrijgen, waarover zij niet uit zichzelf kan beschikken.”58

In deze definitie van de SER wordt de representativiteit van organisaties ook als beweeg-reden gezien voor het verlenen van bepaalde bijzondere bevoegdheden of mogelijkheden van optreden en daarmee heeft de SER ook gekozen voor een sociologische benadering van het begrip.

Dit onderzoek houdt verband met de vraag in hoeverre de vakbond geacht kan worden een betrouwbare belangenbehartiger te zijn van de werkenden op wie een cao betrekking heeft en in het licht hiervan passen zowel de definitie van Dorssemont en Jaspers als die van de SER. De definitie van de SER en die van Dorssemont en Jaspers nemen immers tot uitgangspunt dat de representativiteit de beweegreden is van het optreden. Beide definities hebben overigens gemeenschappelijk dat de representativiteit van een organisatie ruimer is dan het in juridische zin kunnen vertegenwoordigen (en binden) van degenen die behoren tot de groep waarvoor zij representatief is. Hoewel de SER het feitelijk hebben van leden als element van representativiteit van belang vond (zie hiervoor), komt dit element niet terug in de door de SER geformuleerde definitie van representativiteit. Dat een organisatie feitelijk leden moet hebben om representatief te kunnen worden geacht, is naar mijn mening niet nodig en in die zin acht ik het dan ook juist dat in de definitie van representativiteit het hebben van leden niet tot uitdrukking komt. Het hebben van leden en dan met name de samenstelling van een ledenbestand kan niettemin een belangrijke indicatie zijn voor de mate waarin een organisatie representatief kan worden geacht, maar noodzakelijk is het hebben van leden niet. Een organisatie die op de steun van een grote groep personen kan rekenen, maar geen leden heeft, kan immers heel goed een betrouwbare of gezaghebbende woordvoerder zijn van wat leeft onder een groep personen en derhalve representatief zijn.

In een verondersteld verband tussen de door Pitkin benoemde beschrijvende representatie en substantiële representatie, kan niet alleen de samenstelling van organisaties iets zeggen over het optreden (lees: de belangenbehartiging) van deze organisaties, maar geldt ook het omgekeerde. Het draagvlak van besluiten van een organisatie (het afsluiten van cao’s) kan dan iets zeggen over de mate waarin de organisatie representatief is (geweest). In dit onderzoek heb ik gekozen voor de door Dorssemont en Jaspers gebruikte definitie omdat die eenvoudiger geformuleerd is.

58 Advies betreffende de representativiteit van organisaties van ondernemers en van werknemers in verband met de samenstelling van publiekrechtelijke colleges (advies van 19 december 1975, SER 1976/5), Den Haag: SER 1976, p. 9.

56

Hoofdstuk 3 / Belangenbehartiging en representativiteit: algemeen deel