• No results found

6. Verantwoording van het corpus

6.4. Reinaertbewerkingen die teruggaan op het origineel

Tenslotte zijn er in de bibliografie enkel jeugdbewerkingen te vinden van het Reinaertverhaal die duidelijke reminiscenties vertonen met het originele verhaal. Het gebruik van de term ‘origineel’ is in de context van het Reinaertverhaal echter problematisch, omdat het verhaal in een complexe Europese traditie staat. Het verhaal is vanaf de middeleeuwen door Europa op orale en tekstuele wijze verspreid en is veelvuldig vertaald en bewerkt, waarbij verschillende teksten als brontekst hebben gefungeerd.

Nederlandstalige jeugdbewerkingen gaan vrijwel altijd terug op het Middelnederlandse Reinaertverhaal, waarvan de ontstaansgeschiedenis wederom complex is. Het dertiende-eeuwse, Middelnederlandse Van den Vos Reynaerde (Reinaert I) werd geschreven door ‘Willem die Madocke maecte’, die zeer waarschijnlijk een Oost-Vlaming was.81 Zijn tekst greep terug op het twaalfde-

eeuwse dierenepos Ysengrimus (de titel verwijst naar het karakter Ysengrijn de Wolf) dat in het Latijn werd geschreven en aan de basis ligt van de West-Europese Reinaertvertellingen.82 Ook is het

Middelnederlandse dierdicht gebaseerd op de Franse, twaalfde-eeuwse Roman de Renart.83 Omstreeks

1375 werd Willems Van den Vos Reynaerde bovendien bewerkt en uitgebreid. Die versie van het Reinaertverhaal staat bekend als Reynaerts Historie (of onder de wetenschappelijke titel: Reinaert II).84 Nederlandstalige jeugdbewerkingen van het Reinaertverhaal gaan vanaf 1850 vrijwel altijd terug

op Reinaert I of Reinaert II.85 Sinds het eind van de twintigste eeuw domineren de jeugdbewerkingen

die teruggaan op Reinaert I.86 Daarnaast kunnen de jeugdbewerkingen eerdere bewerkingen als

brontekst hebben. Zo vermeldt Constant Lindemans (1896-1977) in 1937 een bewerking als brontekst in de titel: Reinaert de Vos. Naar de schooluitgave van Jan-Frans Willems door C. Lindemans.

Hutcheon beargumenteert dat verschillende elementen uit een verhaal of verhaalwereld kunnen worden overgezet naar een bewerking.87 Gekeken naar het corpus in dit onderzoek moeten de

bewerkers zich hebben gebaseerd op het element ‘verhaal’ – of: de reeks van gebeurtenissen – zoals gepresenteerd in Reinaert I of Reinaert II, of zoals gepresenteerd in bewerkingen die Reinaert I of

80 David Herman verkent bijvoorbeeld de mogelijkheden van tekst-beeld combinaties in graphic novels en

stripboeken in het vormgeven van personages in: David Herman, “Multimodal Storytelling and Identity Construction in Graphic Narratives,” in Telling Stories: Language, Narrative and Social Life, red. Anastasia Nylund e.a. (Washington D.C.: Georgetown University Press, 2010), 195-208.

81 Bouwman, Reynaert in tweevoud, 173-175.

82 Voor meer over Ysengrimus, zie: Janssens, Reinaerts streken, 33-36. 83 Parlevliet, “Foxing the child,” 556.

84 Janssens, Reinaerts streken, 76-84. Over de auteur van Reynaerts Historie is wederom weinig bekend. Zie

ook: Bouwman, Reynaert in tweevoud, 327-331.

85 Wackers, “De onsterfelijke Reynaert,” 19-20.

86 Paul Wackers, “Kinderboeken en Reynaerts Historie in de eenentwintigste eeuw: een ongemakkelijke

relatie,” Tiecelijn 27(2014): 230.

33

Reinaert II als brontekst hebben.88 Verschillende elementen in de vertelling kunnen door de bewerkers

zijn aangepast. Zo kan het elementen ‘handeling’ zijn gewijzigd. De auteur kan de verkrachting die in de middeleeuwste vertelling voorkomt bijvoorbeeld vervangen voor kietelen. Ook kunnen de

bewerkers sleutelen aan elementen als ‘ruimte’ en ‘personage’, bijvoorbeeld door het Reinaertverhaal te laten afspelen in het Amsterdamse Vondelpark of Cuwaert de haas te vervangen voor een vogeltje. Bovendien kan de bewerker de verhaallijn inkorten of een passage weglaten.89 In dit onderzoek geldt

dat de Middelnederlandse verhaallijn herkenbaar moet zijn gebleven in de kinderboekbewerking. De illustraties zijn in dat geval zeer waarschijnlijk gebaseerd op de middeleeuwse verhaallijn. Op deze wijze kunnen de geselecteerde passages in de jeugdbewerkingen worden teruggevonden en

onderzocht.

Overigens zijn er ook bewerkingen van het Reinaertverhaal verschenen waarin de verhaallijn van Reinaert I of Reinaert II volledig is losgelaten, maar waarin andere elementen zijn overgenomen. Zo duikt er in verschillende nieuwe verhalen een ‘Rein’ of zelfs ‘Reinaert de Vos’ op, die dezelfde of andere karaktereigenschappen vertoont dan de vos in Reinaert I en Reinaert II. Publicist Frits Booy (1942) noemt in een artikel over Reinaertreminiscenties in de Nederlandse jeugdliteratuur bijvoorbeeld De Trouwe Teddy, geschreven door Beatrice Braun-Fock (1898-1973), waarin een vriendelijke, hulpvaardige Reinaert ten tonele verschijnt.90 In deze bewerkingen is het Middelnederlandse verhaal

echter niet meer te herkennen en dus blijven zij buiten beschouwing.

Met deze inleiding is de fundatie gelegd voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Er zijn 75 geïllustreerde jeugdbewerkingen van het Reinaertverhaal gevonden die voldeden aan bovengenoemde criteria.91 Hun illustraties zijn zorgvuldig bekeken en onderzocht volgens de opgestelde methode.

Langzaam maar zeker konden er verbanden tussen de titels worden gelegd en vielen er verschillen op,

88 Voor een mijns inziens goed werkende definitie van ‘verhaal’, zie: Erica van Boven en Gillis Dorleijn, Literair

Mechaniek. Inleiding tot de analyse van verhalen en gedichten (Bussum: Uitgeverij Coutinho, 1999), 269. In

deze publicatie worden diverse verhaalelementen gedefinieerd, zo ook ‘ruimte’ en ‘personage’.

89 In de periode 1850-1950 is het inkorten van het originele verhaal een veel toegepast bewerkingsprocedé,

schrijft Parlevliet in haar proefschrift: Parlevliet, Meesterwerken met ezelsoren, 151-157.

90 Frits Booy, “Reynaertreminiscenties in de Nederlandse jeugdliteratuur,” Tiecelijn 29(2016): 180-198. 91 Bij de 75 geïllustreerde Reinaertbewerkingen zitten acht herziene drukken, waarbij de illustraties werden

verzorgd door een andere illustrator dan in de eerste druk. De Reinaertbewerking van Abraham Hans uit omstreeks 1924, bijvoorbeeld, werd oorspronkelijk geïllustreerd door een anonieme illustrator. In 1926 waren de illustraties van Andries Sano, in 1950 van René Daniels en in 1968 van Jean Relst. Deze herziene uitgaven zijn afzonderlijk geanalyseerd, omdat de veranderende afbeeldingen het verhaal telkens anders vormgeven. Ook verschillende delen in een serie zijn afzonderlijk geteld.

Door de gevolgen van de coronacrisis is het helaas niet mogelijk geweest alle 75 boeken in te zien. Het gaat om 11 van de 75 titels: Hans, 1924, Hans, 1926, Van der Venen, 1932, Lindemans, 1937, Koster, 1940, Gallis, 1958, Van Hageland, 1981, Muis, 1997-2000, Renoir, 2007, Van Wort, 2017 en Potter, jaar van uitgave onbekend. Zij zijn wel opgenomen in het corpus, omdat zij inzicht bieden in de hoeveelheid geïllustreerde

Reinaertbewerkingen die er door de jaren heen is verschenen en hun bibliografische gegevens waardevolle informatie bevatten, zoals de nationaliteit van de verschillende illustratoren. Als een titel niet is ingezien, staat in de visuele bibliografieën daarbij ‘onbekend’. Wellicht kan onderzoek na de coronacrisis deze studie nog completer maken.

34

die in de drie hoofdstukken worden besproken. Hoe de boeken eruitzien, heeft te maken met het pedagogisch-literaire klimaat waarin zij zijn ontstaan. In de volgende drie hoofdstukken worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd en verder uitgewerkt.

35

Hoofdstuk 1. Duitse beelden bij Nederlandse teksten.