• No results found

Hoofdstuk 2. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens De omgang met seks en naaktheid in Reinaertbewerkingen voor de jeugd

2.8. Conclusies: Slingerbewegingen, gecastreerde neuzen en ontblote kruizen

Het schuurt tussen de elementen van seks en naaktheid in het middeleeuwse dierdicht en pedagogische opvattingen binnen de jeugdliteratuur. Vertellingen van het Reinaertverhaal daterend voor de late achttiende eeuw tonen een relatief vrije omgang met seks en bloot. Dat blijkt vooral uit de illustraties van Tybeert ontmant de pastoor. De kater springt de naakte, seksueel actieve pastoor in de prenten van de Duitse Ammann en Von Kaulbach ongegeneerd tussen de benen.

Na de scheiding van de volwassen- en de kinderwereld wordt het afbeelden van de seksuele passages problematisch. In het christelijk-burgerlijke Nederland en Vlaanderen verwijderen, verhullen of vervangen auteurs en illustratoren de scabreuze elementen al snel uit de tekst. Illustratoren kiezen

223 Jan van Coillie, “Van Blauwbaard tot Roodlapje. Een aanzet tot de illustratiegeschiedenis van het sprookje in

Nederland en Vlaanderen (2),” Literatuur zonder leeftijd 22(2008), 30-31.

224 Coillie, van, “Van Blauwbaard tot Roodlapje,” 33.

225 Na de illustratie van Bouman in 1979 wagen zich, zover bekend, nog drie illustratoren aan de verbeelding

van de castratie. Zes illustratoren laten de mishandeling achterwege, noch verwijzen zij naar de seksuele verhouding tussen de pastoor en Julocke.

90

ervoor de passage niet te illustreren, beelden een onschuldiger moment in de passage af of volgen de aanpassingen die de auteur heeft gemaakt. Soms maken ze gebruik van (vaak fallische) symboliek om seks en naakt te verbergen voor kinderen, maar de gatekeepers gelijktijdig op de werkelijke betekenis van het dierdicht te attenderen. Daaruit blijkt de wil om eer te doen aan de origine van het bewerkte verhaal. Daarnaast wijzen de fallische referenties vanaf de jaren twintig op een maatschappij waarin subtiele seksuele toespelingen wel acceptabel zijn voor een volwassen publiek, maar niet voor kinderen.

De roerige jaren zestig luiden een tijdperk in waarin seksuele taboes worden doorbroken. Er staat een generatie antiautoritaire opvoeders op die het kind wil confronteren met de realiteit en weerstand biedt tegen de preutsere, christelijke moraal. Die omwenteling beïnvloedt ook de

jeugdliteratuur. In lijn met de antiautoritaire opvoedkundige idealen rekenen auteurs en illustratoren met uiteenlopende taboes af. De seksuele elementen uit het originele Reinaertverhaal die bewerkers eerder zorgvuldig uit de tekst verwijderden, worden vanaf de jaren zeventig daarom juist benoemd en onderstreept. Desalniettemin vervaardigen illustratoren nog steeds symbolische, gelaagde prenten die ontoegankelijk lijken voor de kindlezer. Maar waar zij voorheen symbolische elementen inzetten om het kind af te schermen van seks en bloot, lijken zij nu vooral te refereren aan het complexe satirische karakter van het dierdicht en zijn lange (visuele) verteltraditie. De gewijzigde functie van de

symboliek suggereert dat zij de jeugd niet zozeer proberen te beschermen tegen onzedelijkheid, maar het kind niet willen belasten met al te moeilijke literaire zaken. Het accent ligt in dat geval niet op deugdzaamheid, maar op begrijpelijkheid. Tegelijkertijd wijzen zij de volwassen lezer op de middeleeuwse oorsprong en gelaagde betekenis van het verhaal. De taboedoorbreking van de jaren zestig en zeventig resulteert daarnaast in expliciete weergaven van seks en bloot. In 1979 illustreert Bouman op opvallend realistische wijze Tybeert ontmant de pastoor, waarna verschillende

illustratoren volgen in diverse tekenstijlen. Het duurt echter nog tot 2018 totdat een illustrator De verkrachting van Haersint verbeeldt. In deze expliciete illustraties ligt het accent op het doorbreken van taboes op seks en bloot, maar is er minder aandacht voor het gelaagde, dubbelzinnige karakter van het verhaal. Deze bewerkingen bewegen dichter naar de letterlijke, originele Reinaerttekst toe, maar nemen tegelijkertijd afstand van de middeleeuwse brontekst.

Doorlopend schipperen de bewerkers tussen het behouden en bewerken van de vertelling. De taboedoorbreking lijkt te zijn doorgezet tot in de eenentwintigste eeuw, maar dat wil niet zeggen dat er geen spanningsveld meer bestaat tussen het seksueel geladen verhaal en het jeugdige publiek. Ook na de jaren zeventig besluiten illustratoren nog regelmatig het verhaal te ontdoen van zijn scabreuze elementen. Lang niet alle gatekeepers zien een plekje voor seks en bloot in de kinderwereld. De omgang met seks en naaktheid in de Nederlandse en Vlaamse illustraties van jeugdbewerkingen van het Reinaertverhaal vanaf 1850 weerspiegelen veranderende opvoedingsidealen met betrekking tot seksualiteit vanaf de jaren zestig. Vanaf 1960 heeft seks en naakt een grotere rol gekregen in de opvoeding, en in de jeugdliteratuur. Gelijktijdig wijzen zij op meerstemmigheid – sommige

91

gatekeepers bepleiten een vrije omgang met seksualiteit en pleiten voor taboedoorbreking, anderen vinden bravere kinderboeken geschikter, die aansluiten bij de traditionele, preutsere adaptaties van het Reinaertverhaal. Beide standpunten zijn pedagogisch van aard en worden gevoed door moralistische argumenten. De opvoeders dragen een seksuele moraal over op het kind. Sinds de jaren zestig is het gangbaarder geworden om een meer open houding aan te nemen ten opzichte van seksualiteit – ook in de opvoeding – maar een meer gesloten, traditionele houding is niet ongebruikelijk. De pedagogische opvattingen ontwikkelen zich niet lineair, maar bestaan naast elkaar.

De invloedrijkheid van pedagogische opvattingen in de jeugdliteratuur zal ook blijken uit het volgende hoofdstuk. Hoewel er in dat hoofdstuk meer aandacht is voor de vormkenmerken van de illustraties dan in de voorgaande hoofdstukken, toont het beeld opnieuw aan dat bewerkers continu zoeken naar een wankel evenwicht tussen verschillende opvoedkundige criteria, zonder de brontekst en zijn verteltraditie uit het oog te verliezen.

92

Hoofdstuk 3. Esthetisch opvoeden

3.1. Inleiding

Illustraties worden niet alleen beoordeeld op voorstelling, ook de esthetische kwaliteit kan een rol spelen in de receptie. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de receptie van de illustraties van Hendriks (hoofdstuk 2, afb. 10) uit 1940:

En van de prenten zeggen wij: neen, en nog eens: neen, zóó gemakkelijk kan men zich er niet afmaken. Geen dezer dieren heeft een eigen gezicht, anatomische en perspectivische kennis ontbreken hinderlijk en plankjes waarop de guts is uitgegleden maakt men over.227

De recensent beoordeelt de kinderklassieker niet alleen op de tekstbewerking, de plaatsing van het verhaal in zijn oorspronkelijke context of de voldoening aan zedelijke criteria, maar ook op de technische of artistieke kwaliteit van de illustraties. Ook in de eenentwintigste eeuw lijkt de

esthetische kwaliteit van kinderboekillustraties van belang. In 2014 schrijven De Bodt en Ghesquière dat artisticiteit en originaliteit de belangrijkste criteria zijn van jury’s van gerenommeerde prijzen voor het geïllustreerde boek.228 Zoals bleek uit de theorie van Grove bestaan boekillustraties niet alleen uit

iconografische kenmerken, zoals het onderwerp van de prent en de gebruikte symboliek, maar ook uit structurele kenmerken, zoals kleur en lijnvoering. De kritische noot van de recensent uit 1940 getuigt ervan dat deze formalistische kenmerken een rol kunnen spelen in de waardering voor het beeld, en daarmee in de beoordeling van de jeugdbewerking. In de visuele analyses in dit hoofdstuk krijgen zij meer aandacht dan in voorgaande hoofdstukken, zonder de iconografische kenmerken uit het oog te verliezen. De vormgeving van de boekillustraties wordt onderzocht, in relatie tot pedagogische opvattingen binnen de jeugdliteratuur.

Esthetiek wordt in dit hoofdstuk ruimer beschouwd dan wellicht gebruikelijk is. Het accent ligt op de artistieke kant van de illustraties, maar er is ook aandacht voor de mate waarin de illustraties identificatiemogelijkheden bieden voor het kind. Die benadering van esthetiek is geënt op het

proefschrift van De Vries over het debat over kinderboeken tussen 1880 en 1989.229 Hij destilleerde

twee dominante opvattingen uit het debat, waarvan hij er een definieert als de ‘pedagogische benadering’. Binnen die benadering worden kinderboeken beschouwd als middel om morele, maatschappelijke of godsdienstige waarden over te dragen.230 Het is bepleiters van de pedagogische

benadering met name te doen om een zedelijke opvoeding middels jeugdliteratuur. Wanneer

bewerkers bijvoorbeeld besluiten scabreuze elementen uit het Reinaertverhaal te verwijderen, voldoen zij aan pedagogische, zedelijke normen. Naast een pedagogische benadering, schrijft De Vries, is er

227 “Van den vos Reinaerde,” Het Nationale Dagblad: voor het Nederlandsche volk, 16 januari 1940. 228 Ghesquière, Een land van waan en wijs, 345.

229 In: Vries, de, Wat heten goede kinderboeken?.

93

een esthetische benadering.231 Waar de vertegenwoordigers van de pedagogische benadering het

accent leggen op wat het kind nog moet leren voordat het kan deelnemen aan de volwassen

maatschappij, benadrukken vertegenwoordigers van de esthetische benadering dat het kind al iemand is. Het beschikt over eigen emoties en gedachten, en heeft daarmee recht op een opvoeding die gestoeld is op zijn behoeftes. Daarnaast verschillen de twee kampen van mening over de invloed van het jeugdboek op de kindlezer. Volgens aanhangers van de pedagogische benadering heeft het boek direct invloed op de lezer. Wanneer een kind leest over een moordende Reinaert, zet dat aan tot agressief gedrag. De bepleiters van de esthetische benadering zien dat anders. Omdat het kind al iemand is, heeft het meer zeggenschap over de impact van de lezing. De kindlezer projecteert zijn eigen emoties en ervaringen op het boek en trekt zijn eigen morele conclusies. Gatekeepers die het kinderboek esthetisch benaderen, zien daarom graag dat jeugdboeken aansluiten bij de

belevingswereld van het kind. Esthetische opvoeders verplaatsen zich meer dan ‘pedagogische opvoeders’ in het kind. Door te voorzien in zijn behoeftes, kan het worden gevormd. Dat kan door boeken te laten spelen in zijn leefwereld, of door het te omringen met schoonheid. De esthetische benadering zoals De Vries die beschrijft is dus tweeledig: enerzijds ligt de nadruk op

identificatiemogelijkheden, anderzijds staat schoonheid hoog in het vaandel.232

Het is deze tweeledige definitie van esthetiek die centraal staat in dit hoofdstuk. Uit zowel de studie van De Vries als die van Parlevliet blijkt dat er continu spanning bestaat tussen de pedagogische en de esthetische benadering van De Vries. Wanneer de aandacht voor de esthetische kwaliteit van jeugdliteratuur in de twintigste eeuw toeneemt, betekent dat bijvoorbeeld niet dat de zedelijke oriëntatie van bewerkingen van klassiekers verdwijnt.233 Illustraties, als onderdeel van de

jeugdliteratuur, zijn ook onderhevig aan dit spanningsveld. Over welke rol hun esthetische kwaliteit kan of moet spelen in de opvoeding, verschillen de gatekeepers van mening. Wat vertellen de illustraties in Nederlandse en Vlaamse jeugdbewerkingen van het Reinaertverhaal van 1850 tot nu over het inzetten van esthetiek in de opvoeding?