• No results found

Hoofdstuk 1. Duitse beelden bij Nederlandse teksten 1.1 Inleiding

1.6. Ludwig Richter en Tineke Schinkel: beestachtige mensen en schattige dieren

In de laat-twintigste-eeuwse bewerking van Paul Biegel (1925-2006) staan ook negentiende-eeuwse Duitse illustraties, ditmaal van de hand van kunstenaar en illustrator Ludwig Richter (1803-1884). Richter was werkzaam in dezelfde periode als Von Kaulbach en vervaardigde houtsneden en

tekeningen voor verschillende Duitse Reinaertuitgaven. In tegenstelling tot Von Kaulbach reikte zijn invloed echter nauwelijks tot over de Duitse landsgrenzen.147 Toch bereikten zijn illustraties de

bewerking van Biegel. Die verscheen eerst bij Holland in 1972, ter viering van het vijftigjarig bestaan van de uitgeverij, dan nog met illustraties van de Nederlandse kinderboekenillustrator Tineke Schinkel (1950-2003). In 2000 werd de druk herzien en de illustraties vervangen door acht illustraties van Richter, afkomstig uit verschillende titels. Om welke titels het precies gaat wordt niet vermeld, maar wel staat er in de herziene druk dat zij zijn vervaardigd in 1840 en 1881.148 Op de nieuwe omslag

prijkt daarnaast een prent van Von Kaulbach uit Reineke Fuchs van Goethe. Waarom is ervoor gekozen de Nederlandse illustraties te vervangen voor Duitse?

De verkrachting van Haersint is in de uitgave uit 2000 niet uitgebeeld, ook niet in de vorm van een illustratie van de hofdag. Bij Tybeert ontmant de pastoor is een illustratie van Richter geplaatst waarop Julocke huilt en verschillende personen haar troosten (afb. 17). Rechts naast dit tafereel beeldde hij een man op zijn hurken af met een gepijnigde uitdrukking op zijn gezicht. Achter hem ontsnapt Tybeert via het raam. De afbeelding toont waarschijnlijk het moment na de castratie, waarop de pastoor pijn lijdt, Julocke rouwt om haar in kwaliteit afgenomen seksleven en Tybeert de plek des onheils verlaat. Wie de verschillende afgebeelde karakters precies zijn, maakt de tekst niet duidelijk. De negentiende-eeuwse illustraties staan enigszins los van de hedendaagse bewerking, waar

146 Parlevliet nam in haar dissertatie een lijst op met de ‘meest populaire’ bewerkingen van ‘kinder-klassieken’

tussen 1850 en 1950. De Reinaertbewerking van Louwerse nam zij – overigens samen met de bewerking van Laurillard – ook in deze lijst op. Parlevliet meet de populariteit aan de hand van het aantal drukken, de looptijd (in jaren) en het aantal vermeldingen van de titels op lectuurlijsten. De bewerking van Louwerse werd vier keer herdrukt en verscheen op twee lectuurlijsten, en wordt in dit onderzoek daarom ‘populair’ genoemd. Zie: Parlevliet, Meesterwerken met ezelsoren, 356-361.

147 Paul Wackers, “Twee recente Duitse cycli van Reineke-illustraties,” Tiecelijn 32(2019): 274-275.

148 De negentiende-eeuwse illustraties verkreeg de uitgeverij van Wim Gielen (1935-2010), fervent verzamelaar

56

de uitgeverij en/of auteur zich ook van bewust van was: ‘De illustraties zijn afkomstig uit

verschillende edities van Reinaart de vos en zullen daarom niet in ieder detail overeenstemmen met deze bewerking.’149 De passage Reinaert onthoofdt Cuwaert beeldde Richter af op het moment dat

Cuwaert en Belin met Reinaert meereizen naar zijn huis. De dieren lopen hier rechtop en zijn gekleed op een lange pelgrimstocht. Op Reinaerts mantel prijkt wederom een sint-jakobsschelp en de vos kijkt listig achterom naar de ram en de haas (afb. 18).

Waarom de illustraties van Schinkel uit de druk van 1972 zijn vervangen door de negentiende- eeuwse illustraties van Richter is moeilijk te bepalen. De bewerking van Biegel uit 1972 staat bekend om haar eerste ongecensureerde omgang met het Reinaertverhaal in de bewerkingsgeschiedenis voor de jeugd (zie hoofdstuk 2).150 Daar waar auteurs voor 1972 scabreuze elementen vermeden, schrijft

Biegel in De verkrachting van Haersint voor het eerst onomwonden:

Isegrims stem wordt huilerig.

“Mijn vrouw verkracht! Dat heeft hij. Jazeker.”151

Wat opvalt, is dat beide illustratoren niet dezelfde taboedoorbrekende toon aanslaan als Biegel. In de herziene druk van 2000 is De verkrachting van Haersint niet geïllustreerd en in 1972 beeldt Schinkel de hofdag af (afb. 19). In Tybeert ontmant de pastoor is Richter wellicht explicieter dan Schinkel. Schinkel beeldt de passage af op het moment dat Tybeert met zijn gejammer het huishouden heeft gewekt (afb. 20). Verschillende personen hebben zich gewapend en zijn onderweg naar de schuur, het kruis van de pastoor keurig bedekt door zijn pyjama. Zoals beschreven, verwijst Richter in zijn afbeelding waarschijnlijk wel naar de castratie, maar ook bij hem is de pastoor volledig gekleed (afb. 17). In Reinaert onthoofdt Cuwaert is het Schinkels beurt om explicieter te zijn. Waar Richter de passage afbeeldt op het moment dat Reinaert met zijn smakelijke reisgezelschap naar huis trekt, geeft Schinkel de passage weer op het moment dat de vos Cuwaert bij zijn nek grijpt (afb. 18 en afb. 21). Hij heeft Cuwaerts nek nog niet doorgebeten, maar de afbeelding verraadt dat het de haas niet goed zal vergaan. De uitwerking in beeld van beide illustratoren is echter minder taboedoorbrekend dan de baanbrekende tekstuele bewerking.

Waar de omgang met scabreuze elementen vergelijkbaar is, verschilt de uitwerking van de karakters. Schinkel beeldt de dieren relatief realistisch af, zij het met grote, schattige ogen, waardoor de karakters soms aan pluchen knuffelbeesten doen denken. Af en toe verwijst ze subtiel naar

menselijke trekjes, bijvoorbeeld door koning Nobel van een kroon te voorzien (afb. 19). De karakters

149 Paul Biegel (bewerker), Reinaart de Vos (Haarlem: Holland, 2000), achterflap (zonder paginanummer). 150 Paul Wackers, “Van Reynaert is een groot zaet ghebleven. Het Reynaertverhaal als kinderboek,” Tiecelijn

8(1995): 103-104.

Zie ook: Goossens, De gecastreerde neus, 37-39.

57

die de gruwelen uitvoeren zijn in de afbeeldingen van Schinkel duidelijk dieren. Haar benadering van de beschreven karakters past bij de veranderende betekenis van het dierenverhaal sinds de

middeleeuwen. Waar dieren in middeleeuwse vertellingen menselijke eigenschappen toebedeeld kregen, verwerd het dierenverhaal in de loop der tijd tot een minder dubbelzinnig kindergenre, waarin dit antropomorfisme ontbrak.152 Haar illustraties houden de menselijke lezer geen spiegel voor, maar

plaatsen de karakters volledig in de dierenwereld. Daarmee ontdoet Schinkel het verhaal in zekere mate van zijn satirische karakter en vergroot ze de afstand tussen de kindlezer en de dierlijke

karakters. Dit kan een strategie zijn om het Reinaertverhaal geschikt te maken voor kinderen. Omdat zij zich niet met de karakters kunnen identificeren, mogen de karakters provocerender gedrag vertonen. Bij Richter ligt dit anders. De dieren in zijn prenten zijn sterk vermenselijkt, maar als zij in kwaadaardig gedrag vervallen, ontdoet de illustrator ze van menselijke eigenschappen. Na de castratie van de pastoor verlaat Tybeert de schuur in zijn dierlijke vorm en wanneer Reinaert een haan verslindt, beweegt hij zich voort op vier poten (afb. 17 en afb. 22). Richter visualiseert op die manier het verschil tussen deugdelijk en beestachtig gedrag. Meer dan Schinkel benadrukt hij de zwakheden waar ‘Willem die Madocke maecte’ de spot mee dreef en tegelijkertijd veroordeelt hij deze tekortkomingen.

Hoewel de keuze voor de illustraties onduidelijk blijft, accentueren de Duitse prenten het satirische karakter van het dierdicht meer dan de Nederlandse afbeeldingen in de uitgave van 1972. Toen uitgeverij Holland de illustraties verving, was Schinkel bovendien niet erg actief meer als illustrator.153 Wellicht vond de uitgeverij het tijd voor een nieuwe, frisse vormgeving. Of de keuze

voor de illustraties van Richter pedagogisch onderbouwd is geweest, blijft in het midden. Wel bevestigt de keuze de sterke verwevenheid tussen de Nederlandse tekstuele

overlevering en de Duitse iconografische traditie. Klaarblijkelijk hadden de negentiende-eeuwse prenten hun glans nog niet verloren.

152 Parlevliet, Meesterwerken met ezelsoren, 281-282.

Parlevliet noemt verschillende motivaties om het ‘dierenverhaal’ als kindergenre in pedagogisch opzicht goed te keuren. Kinderen zouden zich met dieren kunnen identificeren, bijvoorbeeld doordat zij nog aan het begin van de menselijke ontwikkeling zouden staan, en daarom psychisch dichter bij dieren zouden staan dan volwassenen. Het ontkennen van de satirische oorsprong van het verhaal werd ook ingezet om het bewerken van het Reinaertverhaal voor de jeugd te verdedigen, door te stellen dat het verhaal zich in de dierenwereld afspeelde en dus niet ‘echt’ was.

153 Schinkel vervaardigde tijdens haar loopbaan veel illustraties voor kinderboeken uitgegeven door uitgeverij

Holland. In het Centraal Bestand Kinderboeken zijn circa 42 titels opgenomen die verschenen bij deze uitgeverij met illustraties van Schinkel, waarvan vier titels waaraan Biegel meewerkte. Na 1976 verschijnen er bij de uitgeverij geen nieuwe titels meer met prenten van de illustratrice en vanaf de jaren tachtig vervaardigt ze ook geen nieuw werk meer voor andere uitgeverijen.

Gebaseerd op zoekresultaten in het Centraal Bestand Kinderboeken. Zoektermen: Schinkel, Tineke (aut) en Holland (utg).

58

Afb. 17. Illustratie van Ludwig Richter in de Reinaertbewerking van Paul Biegel, 2000.

Tybeert ontsnapt in zijn dierlijke gedaante door het raam, de figuur rechtsonder is vermoedelijk de pastoor.

Afb. 18. Illustratie van Ludwig Richter in de Reinaertbewerking van Paul Biegel, 2000.

59

Afb. 19. Illustratie van Tineke Schinkel Afb. 20. Illustratie van Tineke Schinkel Afb. 21. Illustratie van Tineke in de Reinaertbewerking van Paul Biegel, in de Reinaertbewerking van Paul Schinkel in de

1972. De dieren zijn in hun dierlijke Biegel, 1972. De pastoor draagt Reinaertbewerking van hoedanigheid getekend, hoewel een pyjama. Paul Biegel, 1972. Nobel een kroontje draagt. De vossen hebben grote,

schattige ogen gekregen.

Afb. 22. Illustratie van Ludwig Richter in de Reinaertbewerking van Paul Biegel, 2000. De moordende Reinaert draagt nog wel een tas, maar beweegt zich voort op vier poten.

60