• No results found

Hoofdstuk 2. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens De omgang met seks en naaktheid in Reinaertbewerkingen voor de jeugd

3.3. Na de eeuwwisseling: esthetisch opvoeden in beeld

De periode tussen het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw in de westerse wereld wordt met terugwerkende kracht The Golden Age of Illustration genoemd.249 De ontwikkeling

van reproductietechnieken, de toename van geïllustreerde boeken en tijdschriften, de variëteit aan stijlen en de groeiende waardering voor illustraties hebben bijgedragen aan het gebruik van die term. Zoals beschreven, liep Nederland achter op de illustratieve ontwikkelingen, maar daar kwam langzaam verandering in. Er waren al een aantal Nederlandse kunstenaars actief die de denkbeelden van de Arts and Crafts-beweging deelden of zich lieten inspireren door de stijlkenmerken van de Art Nouveau, maar nog weinig kunstenaars legden zich toe op het illustreren van kinderboeken.250 De Nederlandse

illustratoren die aan het eind van de negentiende eeuw actief waren en het beroep vormgaven,

illustreerden vooral tijdschriften, die toen op grote schaal begonnen te verschijnen.251 Een uitzondering

was de lithograaf Theo van Hoytema (1863-1917), die enkele kinderboeken illustreerde.252 Hij deelde

de denkbeelden van de Arts and Crafts-beweging en wilde ambachtelijke, goedverzorgde boeken produceren.253 Zijn werk reflecteert de groeiende interesse in de nieuwe Europese kunststromingen en

de boekverzorging.

249 Doyle, History of Illustration, 532.

250 Een Nederlandse kunstenaar die zich kon vinden in de Arts and Crafts-beweging was bijvoorbeeld schilder-

schrijver Jan Veth (1864-1925). Hij pleitte voor ‘artistieke’ illustraties en vertaalde in 1893 The Claims of

Decorative Art van Walter Crane, onder de titel Kunst en Samenleving. Het boek werd een handboek voor de

Nieuwe Kunst – de Nederlandse versie van de Art Nouveau – in Nederland. Overigens prijsde Veth ook de illustraties van Hoytema. Zie: Bodt, de, De verbeelders, 19.

251 Bodt, de, De verbeelders, 16.

252 Ghesquière, Een land van waan en wijs, 349.

Erg bekend is zijn eerste prentenboek Hoe de vogels aan een koning kwamen (1892). Zie ook:

Paul van Capelleveen, ‘Hoe de vogels aan een koning kwamen’. Koninklijke Bibliotheek, geraadpleegd 26 november 2020, https://www.kb.nl/themas/kinderboeken-en-strips/sprookjes-in-de-kb/hoe-de-vogels-aan- een-koning-kwamen.

253 Ghesquière, Een land van waan en wijs, 349-350.

Toen in 1893 verschillende Britse Arts and Crafts-kinderboeken werden tentoongesteld in Den Haag, werd ook zijn werk geëxposeerd.

99

Naast een groeiende waardering voor het uiterlijk van het boek kwam er een pedagogische

discussie op gang als reactie op de Duitse reformpedagogiek.254 De visie van de reformpedagogen was

erop gericht het kind zo lang mogelijk van het ‘kind-zijn’ te laten genieten, uit angst dat het te snel een zakelijke volwassene zou worden.255 De reformpedagogen plaatsen het gevoel boven het nut, de natuur

en de kunst boven de industrialisatie.256 Ze zagen schoonheid als noodzakelijk onderdeel van de

samenleving en sommigen projecteerden dat ideaal op de jeugdliteratuur. Onderwijzer J.W. Gerhard (1864-1923) zag daarbij een rol weggelegd voor (boek)illustraties in de opvoeding van het kind.257 In

“De aesthetische opvoeding der jeugd” (1905) betoogt hij dat er in de opvoeding te veel aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van het verstand en te weinig aan de vorming van het karakter.258

Alleen een ontwikkeld karakter kan het verstand zijn waarde geven, stelt hij. Dat karakter wordt gevormd door gevoel voor de schoonheid van kunst en natuur aan te kweken. In die lijn uit Gerhard zijn onvrede over de goedkope fabrieksprentenboeken en de gereproduceerde clichés uit het

buitenland:

Geen mensch haast, die tegenwoordig geen geïllustreerde boeken en bladen te zien krijgt. Maar hoe geïlllustreerd? Met de meest laffe, smakelooze, den schoonheidszin bepaald beleedigende plaatjes.259

Hij pleitte voor mooie schoolplaten die het Nederlandse volksleven verbeeldden en was van mening dat Nederlandse kunstenaars kinderboeken moesten illustreren. Het prentenboek moest ‘vóór alles een kunstwerk zijn.’260 Nederlandse kunstenaars zouden zich het best in het Nederlandse kind kunnen

verplaatsen. Als zij de boeken vormgaven, zouden kinderen van de platen genieten en erdoor ontspannen, waardoor het een liefde ontwikkelde voor het schone. De ideeën van Gerhard werden breder gedragen, wat ook blijkt uit de oprichting van de Nederlandsche Vereniging voor Schoonheid in Opvoeding en Onderwijs (NVSO) in 1904.261 Deze vereniging, waar Gerhard ook lid van was,

wilde het kind spelenderwijs smaakgevoel laten ontwikkelen door het te omringen met kunst. Kunstenaars deelden de denkbeelden en begonnen zich na de eeuwwisseling meer uit te spreken over de artistieke kwaliteit van kinderboeken. Een aantal kunstenaars organiseerde in 1906 de tentoonstelling Kind en Kunst in het Stedelijk Museum in Amsterdam, waar kinderboeken werden

254 Ghesquière, Een land van waan en wijs, 350.

255 Jopje Bakker, Tekenend voor toen. Norm en vorm van de illustratie in Nederlandse kinderboeken 1890-1940

(Den Haag: Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum, 1984), 8.

256 Hun denkbeelden raakten aan de Arts and Crafts-beweging, die immers ontstaan was als reactie op de

industrialisatie, en de lelijke massaproducten die daaruit voortkwamen.

257 Ghesquière, Een land van waan en wijs, 352.

258 J.W. Gerhard, “De aesthetische opvoeding der jeugd,” in Studies in Volkskracht, Studies in Volkskracht 4,

red. Lion Simons (Haarlem: De Erven F. Bohn, 1905), 146.

259 Gerhard, “De aesthetische opvoeding der jeugd,” 149. 260 Gerhard, “De aesthetische opvoeding der jeugd,” 153. 261 Bakker, Tekenend voor toen, 18.

100

tentoongesteld en beoordeeld op hun (gebrek aan) artistieke kwaliteiten.262 Een van de organisatoren

was tekenaar Ben Wierink (1856-1936), die net als Van Hoytema een aantal kinderboeken maakte, omdat hij het van levensbelang vond dat alle kinderen in aanraking kwamen met kunst.263 Na Kind en Kunst werden er meer tentoonstellingen georganiseerd en catalogi gedrukt waarin ‘esthetisch

verantwoorde’ prentenboeken aan een groot publiek werden gepresenteerd.264 In het publiekelijk

propageren van het ‘goede kinderboek’ was Nederland eerder, maar Vlaanderen volgde snel.

Na de eeuwwisseling neemt het aantal Reinaertbewerkingen voor de jeugd met een kunstenaar als illustrator in het corpus toe. Dat lag wellicht in de lijn der verwachting, gekeken naar de hierboven beschreven ontwikkelingen. In 1909 verschijnen er illustraties van de Belgische kunstenaar Gustave van de Woestyne (1881-1947) in de bewerking van Stijn Streuvels (1871-1969) en in 1919 worden er prenten van de Nederlandse kunstschilder George Wildschut (1883-1966) bij de vertelling van Hermanna gedrukt. De illustraties van Van de Woestyne staan in een Vlaamse bewerking van Streuvels, die verschijnt bij uitgever Victor De Lille in de reeks Duimpjesuitgaven.265 Net als andere

voorvechters van de Vlaamse Beweging streed De Lille voor de waardering en verspreiding van de Nederlandse taal als moedertaal van de Vlamingen: ‘Dit is de Duimpjesuitgave om ons volk op aantrekkelijke en goedkoope wijs zijn eigene goede schrijvers te doen lezen.’266 Streuvels schreef

verschillende delen in de reeks goedkope boeken en De Lille schakelde regelmatig bekende

kunstenaars in om de boeken de illustreren, wat de aantrekkelijkheid van de serie ten goede kwam.267

De idealen van de bewerkers sluiten aan bij de idealen van Willems en kompanen. De tekeningen van Vlaamse handen staan in dienst van het ideaal het Vlaamse kind Vlaams (niet-Frans) op te voeden. Daarnaast weerspiegelen de illustraties het vrije werk van Van de Woestyne.

De verkrachting van Haersint beeldt Van de Woestyne af door de hofdag weer te geven in golvende lijnen. Gestileerde bladeren groeien aan de takken, waarop een scala aan vogels rust (afb.

262 Saskia de Bodt, “Tegen het ‘zoetig gepeuterde’. Bevordering van goede prentenboeken in de praktijk, 1904-

1918,” in Prentenboeken. Ideologie en illustratie 1890-1950, red. Saskia de Bodt en Jeroen Kapelle (Amsterdam/Gent: Ludion, 2003), 26-27.

263 Saskia de Bodt e.a., Bernard Willem Wierink 1856-1939 (Assen/Zwolle: Drents Museum/Waanders, 2009)

55.

264 Ghesquière, Een land van waan en wijs, 350.

265 Stijn Streuvels zou later de tekstbewerking verzorgen van Reinaert de Vos. Naar verschillende uitgaven van

het Middeleeuwsche epos herwrocht door Stijn Streuvels, met een inleiding van J.W. Muller en verlucht met randen en teekeningen door B.W. Wierink. Deze titel was niet bedoeld voor kinderen en verscheen in 1910 bij

uitgeverij L.J. Veen, die zijn uitgaven graag mooi verzorgd zag. Volgens sommigen vormt de uitgave een eenzaam hoogtepunt in de Nederlandse boekkunst uit het begin van de twintigste eeuw. De uitgave laat zien dat de liefde voor boekverzorging ook in Nederland was doorgedrongen en men het oude, canonieke Reinaertverhaal als geschikte tekst zag om van artistieke tekeningen te voorzien. Zie ook: Bodt, de, Bernard

Willem Wierink, 60-71.

266 Frans Sillis, “Duimpjesuitgaven,” Biekorf 60(1959): 362.

267 In het geval van de Reinaertbewerking was het overigens Streuvels zelf die de tekeningen voor het boek

bestelde en betaalde. Zie: Willy Feliers, “Gustave van de Woestijne en zijn illustraties voor Streuvels’ Reinaert,” in De vos en het lijsternest. Jaarboek II van het Stijn Streuvelsgenootschap, red. Rik van Daele en Piet Thomas (Tielt: Uitgeverij Lannoo, 1996), 166-169.

101

6).268 Een van de illustraties voor Reinaert onthoofdt Cuwaert vertoont stilistische overeenkomsten

met het vrije werk van de kunstenaar (afb. 7 en afb. 8). In De Lente (1910) schilderde hij gelijkende ranke bomen in een uitgestrekt landschap, dat hij voorzag van fijne plukjes gras, kruiden en bloemen. Kunsthistoricus Piet Boyens (1947) beargumenteert dat de compositie van De Lente direct teruggaat op de illustraties voor het Reineartverhaal.269 In beide beelden gebruikt Van de Woestyne contouren

als middel om verschillende taferelen af te bakenen. In het schilderij zijn de contouren hagen die de ruimte afbakenen. In een van zijn illustraties voor Reinaert onthoofdt Cuwaert gaat het om dunnere contouren, die de illustrator de mogelijkheid bieden verschillende handelingen simultaan af te beelden (afb. 9). Bovenin jagen de vossenkinderen van Reinaert op een haan en een andere vogel, waarmee de illustrator aan het moordlustige karakter van de vossen en de moord op Coppe refereert. In de

rechterbovenhoek treden Reinaert en Cuwaert het vossenhol binnen, terwijl Belin achterblijft. En in het middelste vlak verbeeldt Van de Woestyne de gebeurtenissen in de Manpertuus. De lezer kan het verhaal, geheel volgens middeleeuws gebruik, ook zonder tekst volgen door het vlak van rechts naar links te bestuderen. De vlakverdeling doet aan de middeleeuwse, Lübeckse druk denken, die in het eerste hoofdstuk werd besproken.

Van de Woestyne verwijst opnieuw naar de middeleeuwen door de illustraties in een vetgedrukt kader te plaatsen. Ze hebben de uitstraling van een houtsnede, maar de illustrator werkte met potlood, pen en Chinese inkt. Al deze referenties aan de middeleeuwen lijken niet toevallig. Ze verankeren het Reinaertverhaal niet alleen in zijn originele context, maar sluiten ook aan bij de kunstopvattingen van de illustrator-kunstenaar. Van de Woestyne liet zich in zijn vrije werk inspireren door de Vlaamse Primitieven en bestudeerde veel oude verluchte gebeden- en getijdenboeken.270 Zijn interesse in de

middeleeuwen resoneerde bij andere Vlaamse (en West-Europese) kunstenaars, wiens werk

symbolistisch wordt genoemd.271 Deze stroming wordt onder andere gekenmerkt door een sterke hang

naar het verleden. In de tekeningen komen actuele beeldende kunstopvattingen en de origine van de brontekst samen. De hang van de kunstenaar naar de middeleeuwse kunst sloot naadloos aan op de middeleeuwse context waarin het verhaal speelt.

Uit de illustraties zijn daarnaast geldende zedelijke normen af te leiden. Van de Woestyne sluit aan bij de beeldtraditie van De verkrachting van Haersint door de hofdag te verbeelden in plaats van de verkrachting. Het voorval blijft ook in tekst uit, want Tybeert klaagt:

268 Een van de vogels is een pauw, die ook opduikt in een ander werk van Van de Woestyne: De mooie tuin,

1902.

269 Robert Hoozee en Cathérine Verleysen, red., Gustave Van de Woestyne (Brussel: Mercatorfonds, 2010), 131. 270 Feliers, “Gustave van de Woestijne,” 179.

102

Terwijl ik op reize was, is de schelm in mijn huis gebroken en heeft er mijne weerlooze vrouw en onschuldige kinderen zoo deerlijk mishandeld dat het jammer was om te zien.272

Tybeert ontmant de pastoor verbeeldt de illustrator op een veelvoorkomende wijze. Tybeert zit vast in de strik en Julocke en de pastoor (huisbaas of huismeester genoemd in de bewerking) hebben hem betrapt. Op veilige afstand kijkt Reinaert toe, waaruit zijn sadisme blijkt (afb. 10). In de tekst bijt Tybeert vervolgens de neus van de huisbaas (fallisch symbool) af.273 In Reinaert onthoofdt Cuwaert

zijn zowel de schrijver als de illustrator explicieter. Reinaert bijt in zowel tekst als beeld Cuwaerts keel door (afb. 9). Desondanks zijn de zuiverende bewerkingsstrategieën terug te vinden in deze

bewerking, die zo typerend zijn voor adaptaties tot diep in de twintigste eeuw.

Net als in de bewerking van Willems, verschenen er bij de tekst van Streuvels illustraties van een Vlaamse kunstenaarshand, die de strijd voor waardering voor de Vlaamse cultuur onderstrepen. Ook deze bewerking weerspiegelt het geloof dat boekillustraties kinderen kunnen verleiden tot lezen en leren. Door ze te omringen met Vlaamse schoonheid, zouden ze hun eigen cultuur leren kennen en waarderen. De keuze voor een hedendaagse kunstenaar heeft daarnaast geresulteerd in illustraties die actuele stijlkenmerken vertonen, die bewust verwijzen naar de middeleeuwse kunst. Pedagogische en artistieke opvattingen zijn hier met elkaar verstrengeld geraakt. Uit de illustraties zijn de

kunstopvattingen van de maker af te lezen, maar in de rol van illustrator moest hij ook aan zedelijke criteria voldoen.

Het corpus weerspiegelt – met de toename van bewerkingen geïllustreerd door een kunstenaar van eigen bodem – de groeiende waardering voor boekverzorging in Nederland en Vlaanderen. Maar er klonken ook tegengeluiden. De eerdergenoemde Nellie van Kol zag liever überhaupt geen prenten bij teksten in kinderboeken, omdat zij bang was dat zij het kind zouden afleiden van de tekst.274 Door

artistieke illustraties te zien, zou het kind zijn fantasie niet onder controle kunnen houden. Die opvatting staat lijnrecht tegenover de denkbeelden van de reformpedagogen: Van Kol plaatste de ontwikkeling van het verstand boven de vorming van het gevoel. Zij en andere pedagogen, zoals Johannes Hermanus Gunning Willemszoon (1859-1951), waren bang dat een van beeld doorspekte wereld zou leiden tot ‘immoraliteit’ en Gunning sprak zelfs over een ‘prent-delirium’.275 De

verhoudingen tussen voorstanders van de esthetische benadering en de pedagogische benadering stonden aan het begin van de twintigste eeuw op scherp, maar er was niet zozeer sprake van een verdeling in twee kampen. De benaderingen konden samengaan, wat blijkt uit de illustraties van Van de Woestyne. In de bewerking van Streuvels gaan schoonheidszin, Vlaamse volksemancipatie en

272 Stijn Streuvels (bewerker), Reinaert de vos voor de vierschaar van koning Nobel den leeuw. Een nuttig en

vermakelyk verhaal voor groote en kleine kinderen. Naverteld en uitgegeven door Stijn Streuvels. Opgeluisterd met teekeningen door Gustaaf van de Woestijne (Maldeghem: Victor De Lille, 1909), 17.

273 Streuvels, Reinaert de vos, 56.

274 Bodt, de, “Het concurrerende beeld,” 18. 275 Bodt, de, “Het concurrerende beeld,” 20.

103

zedelijke opvoeding namelijk samen. Zelfs in de teksten van de esthetische opvoeder Gerhard klinken zedelijke denkbeelden door. In zijn recensie van het geïllustreerde kinderboek Notenkraker en

Muizenkoning (1894) hanteert ook hij zuiverende criteria:

Notenkraker met zijn bebloed zwaard in de hand had moeten wegblijven. Het zien daarvan wekt veel meer de voorstelling van iets akeligs op, dan de lezing van de episode. Men kan deze plaat gerust uit het boek verwijderen, dan blijft het nog een prachtig geschenk voor kinderen.276

Afb. 6. Illustratie van Gustave van de Woestyne in de Reinaertbewerking van Stijn Streuvels, circa 1909. De illustrator tekende de hofdag in golvende, gestileerde lijnen. Het vetgedrukte kader doet aan een houtsnede – een

middeleeuwse techniek – denken.

276 Gerhard, “De aesthetische opvoeding der jeugd,” 155.

Bakker zet de verschillende meningen over de prenten bij Notenkraker en Muizenkoning uiteen in: Bakker,

104

Afb. 7. Illustratie van Gustave van de Woestyne in Afb. 8. Gustave van de Woestyne, De Lente, 1910, de Reinaertbewerking van Stijn Streuvels, circa 1909. olieverf op doek, 100 x 149 cm, Privéverzameling Het landschap reflecteert het vrije werk van de (courtesy Oscar de Vos, Sint-Martens-Latem).

kunstenaar. Net als in de illustratie hiernaast, geeft Van de

Woestyne ranke bomen, fijne kruiden en bloemen weer in een uitgestrekt landschap.

Afb. 9. Illustratie van Gustave van de Woestyne in de Reinaertbewerking van Stijn Streuvels, circa 1909. Net als in afbeelding 8, maakt de illustrator gebruik van contouren om het vlak te verdelen en taferelen van elkaar af te

105

Afb. 10. Illustratie van Gustave van de Woestyne in de Reinaertbewerking van Stijn Streuvels, circa 1909. Reinaert kijkt toe hoe Tybeert in de val trapt – een volledige geklede huisbaas en Julocke hebben hem betrapt. In de rol van

illustrator, voldoet de kunstenaar aan zuiverende normen.