• No results found

Geïllustreerde jeugdbewerkingen van het Reinaertverhaal in Vlaanderen en Nederland 1850-

3.9. Conclusies: een artistieke Reinaert

In Nederland en Vlaanderen zijn esthetische illustraties op verschillende manieren ingezet om het kind te vormen. Eind zeventiende eeuw beargumenteerde Locke al dat boekillustraties kinderen konden aanzetten tot leren en lezen. Toen mechanische vooruitgang dat financieel mogelijk maakte, werden kinderboeken in verschillende Europese landen regelmatig voorzien van illustraties. Nederland en Vlaanderen liepen achter op deze ontwikkelingen in Europa. Hoewel de kinderboekenmarkt in Vlaanderen nog niet floreerde, zagen flamingisten een rol weggelegd voor kinderboekillustraties in hun emancipatiestrijd in de tweede helft van de negentiende eeuw. Vlaamse kunstenaars verzorgden het beeld bij de tekstbewerkingen van de canonieke tekst en wezen het kind daarmee op de rijkdom van de Vlaamse geschiedenis. De geïllustreerde uitgaven moesten het kind enthousiasmeren voor de Vlaamse cultuur.

In die visie klinkt de overtuiging door dat mooie prenten het kind kunnen vormen: een overtuiging die de reformpedagogen rond de eeuwwisseling deelden. Zij keerden zich tegen een uitgesproken zakelijke, vermanende opvoeding. Het kind moest met schoonheid worden omringd, opdat hij zo lang mogelijk van het kind-zijn kon genieten, kon ontspannen en niet alleen zijn verstand, maar ook zijn karakter kon ontwikkelen. Na de eeuwwisseling beïnvloedden deze denkbeelden de

122

Nederlandse en Vlaamse jeugdliteratuur. Het aantal geïllustreerde Reinaertbewerkingen waarin een vaderlandse illustrator of kunstenaar de rol van bewerker vervulde nam toe, waarin technische en economische vooruitgang ook een rol heeft gespeeld. Het liefst zagen de opvoeders een illustrator van eigen bodem, omdat hij zich het beste in het kind uit eigen land kon verplaatsen of de nationale cultuur vertegenwoordigde. Hoewel sommige opvoeders zich nog tegen de intrede van kinderboekillustraties verzetten, verschenen er vanaf de twintigste eeuw steeds meer illustraties bij het Reinaertverhaal en werd er meer aandacht aan hun uiterlijk besteed dan voorheen.

Uit de analyses van de jeugdbewerkingen blijkt dat er zedelijke idealen schuilgaan onder de mooie prenten. Bevelen werd verleiden, en mooie illustraties stonden in dienst van die

opvoedingsstrategie. Illustratoren als De Doncker, Vermorken en Van de Woestyne gangbare, zuiverende strategieën toe en brak Weve nadrukkelijk met verouderde taboes.

Pedagogische en artistieke opvattingen raakten met elkaar verstrengeld. Het kind moest omringd worden met schoonheid; die definitie van schoonheid lijkt op haar beurt te zijn beïnvloed door actuele kunstopvattingen. Zowel de illustraties van Van de Woestyne aan het begin van de twintigste eeuw als de illustraties van Minne en Van Straten uit de jaren dertig weerspiegelen actuele ontwikkelingen in de beeldende kunst.

Het inzetten van esthetiek in de opvoeding betekende niet alleen dat kunstenaars werden ingeschakeld of dat de illustrator meer op stilistische kenmerken werd beoordeeld. In zijn proefschrift beargumenteert De Vries dat gatekeepers die het kinderboek esthetisch benaderen, zich ook buigen naar de behoeftes van het kind door verhalen in zijn belevingswereld te laten spelen. Illustratoren uit het corpus appelleerden inderdaad aan de kinderwereld, maar hoe die wereld eruitzag, werd

uiteindelijk door volwassenen bepaald. In 1919 plaatste Wildschut het Reinaertverhaal bijvoorbeeld in de beschermde belevingswereld van het kind, waarmee hij voldeed aan breed gedragen christelijk- burgerlijke idealen.

Na de wederopbouw leefde de markt voor kinderboekillustraties opnieuw op. Sinds het eind van de twintigste eeuw worden illustratoren vaker beoordeeld op hun eigen, authentieke stijl. Uit het corpus blijkt tegelijkertijd dat de illustratoren zich bewust zijn geweest van visuele traditie. Ze

verwijzen naar de middeleeuwse beeldtraditie in hun illustratietechniek, door handelingen simultaan af te beelden, door de tekst te voorzien van gedecoreerde initialen of door zich door middeleeuwse kunstenaars te laten inspireren. Door elementen uit de middeleeuwse kunst te lenen, borgen ze het Reinaertverhaal in zijn oorspronkelijke context. Die bewerkingsstrategie werd ook in het eerste hoofdstuk gevonden, waarin laat-twintigste-eeuwse uitgaven aan bod kwamen waarin Duitse illustraties bij het Reinaertverhaal werden gereproduceerd om de bewerking aan zijn origine te verbinden.322 Illustratoren als Weve en Verplancke combineren de middeleeuwse elementen met hun

322 Ter herinnering: het gaat om de Reinaertbewerking van Arjaan van Nimwegen uit 1979 en van Margreet

Bruijn uit 1971. Daarnaast reproduceerde Yolanda Eveleens een Lübeckese illustratie, in de bewerking van Martine Letterie uit 2000.

123

hedendaagse illustratiestijl, waarmee ze niet alleen achteromkijken, maar Reinaert ook een contemporain gezicht geven.

De illustraties in Nederlandse en Vlaamse jeugdbewerkingen van het Reinaertverhaal van 1850 tot nu tonen aan dat esthetiek op verschillende manieren is ingezet in de opvoeding. Opvoeders die het kinderboek esthetisch benaderden, willen het kind vormen door het te verleiden tot leren met kinderboeken die hem aanspreken. Door kinderboeken te voorzien van mooie illustraties en/of van illustraties die aansluiten bij zijn belevingswereld, willen bewerkers vanaf de eeuwwisseling steeds vaker voorzien in de behoefte van het kind. Maar van de illustrator werd en wordt meer gevraagd dan esthetische prenten alleen. Hij wordt beoordeeld op zijn artistieke kwaliteiten, maar andere criteria gelden daarom niet minder. De bestudeerde illustraties weerspiegelen ook zedelijke idealen: soms blijft de moord op Cuwaert buiten beeld, soms druipt het geweld van de pagina’s, dan weer verorbert Reinaert de haas met mes en vork, gekleed in huisvaderkostuum. Bovendien moet de illustrator telkens kiezen tussen het behouden en het bewerken van het verhaal, waarbij hij stijlkenmerken kan inzetten. Soms beweegt de vos zich voort in een hedendaagse wereld, wandelstok in de hand, soms knipoogt de illustrator in zijn verbeelding naar de middeleeuwen, waar de Middelnederlandssprekende Reinaert voor het eerst zijn avontuur beleefde.

124

Conclusie: De vos met de vele gezichten

Al eeuwenlang eist Reinaert zijn plek op in de wereldliteratuur. Zijn avonturen zijn bekend in Duitsland, Engeland en Marokko – om maar een aantal landen te noemen.323 De gewiekste vos is een

overlever pur sang, dus eigenlijk mag het niet verbazen dat zijn streken blijven boeien. Ook in Nederland en Vlaanderen voelen lezers en bewerkers, volwassenen en kinderen zich nog steeds tot hem aangetrokken. Sommigen voelden de noodzaak de vertelling door te geven, over te dragen aan de volgende generatie. Doorlopend verschenen er bewerkingen van de vertelling. Dit onderzoek is gestoeld op de tientallen gevonden geïllustreerde jeugdbewerkingen van het Reinaertverhaal,

uitgegeven in Nederland en Vlaanderen tussen 1850 en nu. Door de illustraties van drie passages in de 75 bewerkingen te analyseren, is geprobeerd een beeld te vormen van het opvoedkundige klimaat waarin de verschillende kinderboeken zijn uitgegeven.

Er vielen bewerkingsstrategieën op waarmee de illustrator de bronvertelling heeft ontdaan van elementen als naakt, seks (al dan niet tegen de wil in), blasfemie en geweld. In het corpus zijn veel bewerkingen te vinden waarin schrijver en illustrator het verhaal in mindere of meerdere mate hebben gezuiverd. De misdadige Reinaert transformeerde tot plagende vos. Zo werden aanstootgevende handelingen in hun geheel niet afgebeeld, of de illustrator verbeeldde een onschuldiger moment in de passage. Verschillende illustratoren tekenden een klagende Ysengrijn in plaats van een verkrachtende Reinaert, of een Tybeert die nieuwsgierig naar een gat in een boerenschuur loert, in plaats van een mishandelde of mishandelende kater. De censurerende bewerkingsstrategieën wijzen op een opvoedkundig klimaat waaruit scabreuze zaken werden geweerd. Die opvatting is geworteld in de achttiende-eeuwse pedagogiek, toen Salzmann beargumenteerde dat kinderen alles zouden nabootsen, dus ook wat zij lazen en zagen in kinderboeken. De allusies en dubbelzinnigheden die ‘Willem die Madocke maecte’ optekende om de lezer te wijzen op het verderfelijke gedrag van de middeleeuwse mens, zouden aan kinderen voorbijgaan. De middeleeuwse karakters gaven hen bij een letterlijke interpretatie niet het goede voorbeeld, waarop het verhaal werd gezuiverd van ‘hatelijkheden’. Alleen dan was het boek geschikt voor kinderen.

De opvattingen over de mate waarin seks en naakt een rol mogen of moeten spelen in de jeugdliteratuur zijn veranderd, wat ook blijkt uit de illustraties. Biegel was de eerste tekstbewerker die de verkrachting van Haersint en de castratie van de pastoor onaangepast op papier zette. Zeven jaar na zijn taboedoorbreking in tekst volgde de eerste illustrator: in 1979 verbeeldde Bouman de castratie. Het duurde nog tot 2018 voordat Hoogstad als eerste illustrator afbeeldde hoe Reinaert Haersint verkracht. Hoewel veel illustratoren zich ook na de jaren zeventig niet geroepen voelen om seksuele handelingen in beeld te brengen of karakters in hun blootje neer te zetten, wagen steeds meer collega’s zich hier wel aan. Soms accentueren ze de eerder gecensureerde gebeurtenissen zelfs: in een tekening van Weve uit 2008 heeft Tybeert zich niet in de balzak, maar stevig in de penis van de pastoor

125

vastgebeten. Deze omwenteling in de verbeelding van het Reinaertverhaal lijkt niet op toeval te berusten. In lijn met maatschappelijke veranderingen in de jaren zestig, zoals de seksuele revolutie en ontzuiling, rekenen schrijvers vanaf de jaren zeventig met uiteenlopende taboes af in de

jeugdliteratuur. Er stond een generatie antiautoritaire opvoeders op, die het kind niet langer wilde beschermen tegen eerder ongepaste zaken, maar het juist wilde confronteren met de realiteit – geweld, geloofskritiek en seks incluis.

De hierboven beschreven overwegingen om elementen uit het verhaal te verwijderen of te behouden, lijken te zijn voortgekomen uit een pedagogische benadering van de jeugdliteratuur, zoals De Vries die heeft geformuleerd. Opvoeders kunnen het kinderboek als middel zien om morele, maatschappelijke of godsdienstige waarden over te dragen. Het boek zou invloed kunnen uitoefenen op het kind. Die benadering van de jeugdliteratuur wordt weerspiegeld in de hierboven beschreven bewerkingsstrategieën. De gatekeepers zien het kinderboek als middel in de zedelijke opvoeding, maar verschillen van mening over welke waarden moeten worden overgedragen. Uit de zuiverende

bewerkingsstrategieën spreken andere maatschappelijke waarden dan uit de taboedoorbrekende tekeningen. Zo komt in de taboedoorbrekende uitgaven een vrijere seksuele moraal naar voren dan in de gecastigeerde boeken.

Wie de jeugdliteratuur esthetisch benadert, is er van overtuigd dat de kindlezer zijn eigen emoties en ervaringen op het boek projecteert en zijn eigen morele conclusies trekt. Gatekeepers die het kinderboek op deze manier benaderen, buigen zich daarom meer over de behoeftes van het kind, door herkenbare en mooie uitgaven te publiceren. Een aantal illustraties uit het corpus weerspiegelt bewerkingsstrategieën die bij deze opvatting aansluiten. Wildschut bracht het Reinaertverhaal dichter naar het kind toe, door voor hem herkenbare elementen in de tekeningen te verwerken. Toch

weerspiegelden ook zijn illustraties dominante maatschappelijke normen en waarden. Hij zwakte originele, onkuise zaken af en plaatste het verhaal in de christelijk-burgerlijke context van het huisgezin. Ook achter de voor het kind herkenbare illustraties lijkt een ideologische agenda schuil te gaan. Ze zijn misschien kindgerichter, maar lijken niet minder te zijn beïnvloed door zedelijke criteria. Bevelen werd verleiden.

In lijn met de esthetische benadering, geloofden opvoeders erin dat het omringen met schoonheid aansloot op de behoeftes van het kind, en mooie boekillustraties pasten daarbij. Eind zeventiende eeuw was Locke er al van overtuigd dat geïllustreerde boeken het kind konden verleiden tot lezen en leren. Ook reformpedagogen zagen een rol weggelegd voor illustraties in de opvoeding. In Nederland en later in Vlaanderen spraken opvoeders als Gerhard en Van Tichelen zich na de

eeuwwisseling nadrukkelijk uit over lelijke illustraties, die het resultaat waren van relatief goedkope, buitenlandse massaproductie. Schoonheid, en in het verlengde daarvan: mooie illustraties, zouden kunnen bijdragen aan de karakterontwikkeling van het kind. Het produceren van illustraties in eigen land werd vanaf de twintigste eeuw steeds gebruikelijker. Het aantal Reinaertbewerkingen waarin een vaderlandse illustrator of kunstenaar de prenten verzorgde, nam toe. Soms symboliseren de prenten

126

nadrukkelijk hun vaderlandse cultuur. In de bewerkingen van Willems en Streuvels verschenen illustraties van Vlaamse kunstenaars, die het kind waarschijnlijk moesten informeren over en

enthousiasmeren voor de eigen taal, geschiedenis en cultuur. Doordat het vaker kunstenaars waren die het Reinaertverhaal illustreerden, vertonen verschillende illustraties bovendien overeenkomsten met de destijds actuele beeldende kunst. Maar in de rol van illustrator wilden of moesten ook kunstenaars aan dominante zedelijke criteria voldoen.

In de illustraties zijn niet alleen stijlkenmerken te herkennen die verwijzen naar actuele kunstuitingen, er wordt ook gerefereerd aan vervlogen tijden. In de bewerking van Van Nimwegen verschenen reproducties van middeleeuwse houtsneden, afkomstig uit Lübeck. De illustraties wijzen de lezer op de middeleeuwse oorsprong van de vertelling. Soms is de referentie subtieler. Alleen de oplettende kijker zal opmerken dat Eveleens in haar tekening een schilderijtje verwerkte met daarop een fragment uit dezelfde Lübeckse druk, slechts een kenner ziet dat Verplancke refereert aan een Vlaams, middeleeuws psalter waarin Reinaert Cuwaert tussen zijn poten klemt. Deze laat-twintigste- eeuwse verwijzingen naar de middeleeuwse origine zijn soms minder en soms meer toegankelijk voor de kindlezer. De terugblikkende bewerkingsstrategieën kunnen verband houden met de literair- historische functie van het bewerken van klassiekers voor kinderen, zoals Parlevliet die formuleerde. Kinderen moeten het verhaal in dat geval leren kennen, omdat Reinaert onderdeel is van het cultureel erfgoed. Het zwaartepunt ligt op cultuuroverdracht, en dus proberen de bewerkers het kind te

informeren over of in ieder geval te wijzen op de middeleeuwse cultuur en context waarin het Reinaertverhaal werd geschreven en verteld.

De illustraties in de Nederlandse en Vlaamse jeugdbewerkingen van het Reinaertverhaal bieden inzicht in veranderende pedagogische opvattingen binnen de jeugdliteratuur tussen 1850 en nu. Door de illustraties zorgvuldig te bekijken en te analyseren, konden er visuele bewerkingsstrategieën worden blootgelegd, die wijzen op opvoedkundige criteria waaraan de bewerkers wilden en/of moesten voldoen. Er zijn verschillende, soms veranderende, dominante pedagogische opvattingen gevonden, die hierboven zijn beschreven. Uit het onderzoek bleek dat verschillende opvoedkundige idealen naast elkaar bestonden en bestaan. Het corpus weerspiegelt deze meerstemmigheid. Soms liggen er meerdere opvoedkundige criteria besloten in één uitgave. De illustrator kan voldoen aan het ideaal het kind identificatiemogelijkheden te bieden in de jeugdliteratuur, zonder uit het oog te verliezen dat de gatekeepers het kind willen beschermen tegen volwassen zaken als geweld en seks. De meerstemmigheid komt soms ook tot uiting in verschillende uitgaven uit dezelfde periode. Gecastigeerde bewerkingen bestaan naast ongecensureerde uitgaven. Nieuwe pedagogische opvattingen over jeugdliteratuur dienen zich aan, maar dat betekent allerminst dat oude opvoedkundige idealen volledig naar de achtergrond verdwijnen.

Niet alleen pedagogische opvattingen, ook de klassieke bewerkingsvraag heeft het uiterlijk van de illustraties beïnvloed: moet de bewerking zo trouw mogelijk het oorspronkelijke verhaal weergeven of mag de bewerker vergaande aanpassingen maken om zich te conformeren aan de

127

competenties en behoeftes van de nieuwe lezer (het kind)? De bewerker moet beslissen wat hij bewaart en wat hij bewerkt. Uit de illustraties in dit onderzoek spreekt de wil de oorspronkelijke vertelling te behouden en tegelijkertijd geschikt of toegankelijk te maken voor kinderen. Tussen die twee ontstaat vaak spanning. Vanuit opvoedkundig oogpunt maakten illustratoren de keuze de

castratie van de pastoor niet te verbeelden, maar door symboliek in te zetten, wezen zij de volwassene wel op het oorspronkelijke middeleeuwse voorval. Volgens Goossens bijt Tybeert niet voor niets regelmatig in de neus van de pastoor en volgens mij tekende Hendriks niet toevallig worsten aan het plafond in de woning van dezelfde pastoor. Door middeleeuwse of hedendaagse iconografie in te zetten, kan de illustrator originele verhaalelementen gelijktijdig verhullen en zichtbaar maken. Hij bewerkt, zonder de bronvertelling volledig los te laten.

Vanaf de jaren zeventig, als het castigeren in de jeugdbewerkingen steeds vaker plaatsmaakt voor een compromisloos uitbeelden, lijkt de functie van het inzetten van symboliek enigszins te verschuiven. Voorheen wees de illustrator de volwassene op wat het kind niet mocht zien, maar nu beschreef de tekstbewerker de provocerende elementen grafisch. Door symboliek te gebruiken, lijkt de illustrator nu vooral te verwijzen naar literaire zaken die het kind mogelijk nog niet begrijpt, maar de volwassene wel.

De taboedoorbreking die in de jeugdliteratuur is ingezet sinds de jaren zeventig betekent overigens niet dat bewerkingen automatisch dichter bij het origineel blijven, omdat de tekst niet altijd hoeft te worden gecensureerd. Toen Bouman de misdaden die Reinaert en de andere karakters hadden begaan tekende, gaf hij ze realistisch weer. Net als veel andere illustratoren plaatste hij Reinaert nadrukkelijk in het dierenrijk, waarmee hij paradoxaal genoeg de afstand tussen verderfelijk karakter en lezer vergrootte. Hij ontdeed het verhaal van antropomorfisme: een van de belangrijkste kenmerken van het oorspronkelijke episch dierdicht.

De illustraties zijn niet alleen gevormd door opvoedkundige idealen en de wil het oorspronkelijke verhaal te behouden, maar ook door andere factoren, zoals het economische klimaat en voorhanden reproductietechnieken. Deze factoren zijn soms aangestipt, maar het accent lag op de veranderende opvoedkundige context waarin Reinaert tientallen keren het licht zag. Om de context waarin de Reinaertillustraties zijn ontstaan beter te begrijpen – vollediger in te kleuren – is uitgebreider

onderzoek naar deze factoren nodig. Daarnaast kan de bestudering van (illustratoren)archieven nieuwe inzichten bieden in het ontstaan en bestaan van de Reinaertillustraties.

Reinaert de Vos is rad van tong, vlijmscherp en doortrapt. Hij doorziet zijn tegenstanders direct, kent hun tekortkomingen en weet zich razendsnel aan zijn omgeving aan te passen. Op die manier weet Reinaert zich uit iedere benarde situatie te redden en komt hij uiteindelijk als winnaar uit de bus. Net als de vos moet de illustrator zich uitstekend kunnen aanpassen aan zijn omgeving. Wanneer hij een Reinaertbewerking illustreert, vormt de tekst van de schrijver het uitgangspunt. Daarnaast moet hij voldoen aan de eisen die de gatekeepers aan geschikte kinderboeken stellen. Hij tekende Reinaert in diverse hoedanigheden, om hem zo goed mogelijk te laten gedijen in het

128

heersende opvoedkundige klimaat. Reinaert bewoog zich op vier poten voort en liep op twee benen. Soms droeg hij alleen zijn vacht, maar een net pak en een albe behoorden ook tot zijn garderobe. In de tekeningen is hij soms een schurk, een andere keer een knuffeldier en dan weer een huisvader. Net als in het verhaal dat ‘Willem die Madocke maecte’ optekende, kent Reinaert in de jeugdbewerkingen tussen 1850 en nu vele gezichten.

129

Bronnenlijst

Primaire literatuur (zie de alfabetische bibliografie voor de bestudeerde jeugdbewerkingen)

Janssens, Jozef e.a. (editie). Van den vos Reynaerde. Het Comburgse handschrift. 2e druk. Leuven:

Davidsfonds, 1991.

Secundaire literatuur Boeken

Bakker, Jopje. Tekenend voor toen. Norm en vorm van de illustratie in Nederlandse kinderboeken 1890-1940. Den Haag: Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum, 1984. Bakker, Nelleke, Jan Noordman en Marjoke Rietveld-van Wingerden. Vijf eeuwen opvoeden in Nederland: idee en praktijk, 1500-2000. 2e druk. Assen: Koninklijke Van Gorcum, 2010.

Barack, Max. Reineke Fuchs. Für die Jugend bearbeitet von Max Barack. Mit 6 Voll- und 29 Textbildern von Christian Votteler. Stuttgart: Loewe Verlage, circa 1895.

Bekkering, Harry e.a., red. De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de Middeleeuwen tot heden. Amsterdam: Querido, 1990. Bettelheim, Bruno (vertaald uit het Engels door T.J. Jelgersma). Het nut van sprookjes. Cothen: Servire, 1993.

Bodt, Saskia de e.a. Bernard Willem Wierink 1856-1939. Assen/Zwolle: Drents Museum/Waanders, 2009.

Bodt, Saskia de. De verbeelders. Nederlandse boekillustratie in de twintigste eeuw. Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2014.

Bouwman, André en Bart Besamusca (ed.), Reynaert in tweevoud. Deel 1, Van den vos Reynaerde. Amsterdam: Bert Bakker, 2002.

Boven, Erica van en Gillis Dorleijn. Literair Mechaniek. Inleiding tot de analyse van verhalen